ECLI:NL:RBAMS:2024:6394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
13/176751-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in restaurant met meerdere slachtoffers en vernielingen

Op 3 juli 2021 vond er een grote vechtpartij plaats in restaurant [naam restaurant] in Amsterdam, waarbij verdachte samen met twee anderen geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen en goederen. De vechtpartij ontstond na een woordenwisseling tussen een medeverdachte en een medewerkster van het restaurant. Verdachte en zijn medeverdachten gingen vervolgens gewelddadig tekeer tegen medewerkers en gasten van het restaurant, waarbij ze hen sloegen, schopten en met flessen gooiden. Ook vernielden ze meubilair en glaswerk. De camerabeelden tonen de chaos en paniek onder de aanwezigen. Verdachte werd later aangehouden, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat hij de klap had uitgedeeld aan een specifieke slachtoffer, [persoon 1]. De rechtbank sprak verdachte vrij van zware mishandeling, maar achtte openlijke geweldpleging wel bewezen. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder restaurant [naam restaurant] en [persoon 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/176751-21
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. Meppelink en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V.A. van Biljouw, die mr. C.C. Polat waarneemt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 3 juli 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
openlijke geweldpleging tegen meerdere personen (te weten: [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4], [persoon 5], [persoon 6] en/of meerdere onbekende personen) en tegen meerdere goederen van restaurant [naam restaurant], terwijl verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield en het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel voor [persoon 1] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2 primair:
zware mishandeling van [persoon 1] door hem meermalen te stompen/slaan tegen zijn oog/neus/gezicht;
Feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling van [persoon 1];
Feit 2 meer subsidiair:
mishandeling van [persoon 1].
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 3 juli 2021 ontvangt de politie melding van een grote vechtpartij die op dat moment gaande zou zijn in restaurant [naam restaurant] aan de [naam straat] in Amsterdam. Eenmaal ter plaatse zien de verbalisanten dat het in het restaurant één grote chaos is en dat er paniek is onder de gasten en het personeel. Getuigen verklaren dat drie personen geweld hebben gepleegd tegen de gasten en medewerkers van het restaurant. Verdachte wordt ter plaatse aangehouden. De overige twee mannen worden niet aangetroffen. Na het uitzenden van beelden van de vechtpartij op nieuwskanalen, wordt op 30 september 2021 bij de politie een melding gemaakt door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte], die zichzelf bij de politie wil melden als betrokkene bij de vechtpartij.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging (feit 1). Ook is de vraag of bewezen kan worden dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [persoon 1] (hierna ook: “[persoon 1]”) (feit 2).
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de camerabeelden, de verschillende getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Ook heeft zij gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2 primair, gelet op de aangifte van [persoon 1], die wordt ondersteund door de camerabeelden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 2, heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken nu niet kan worden vastgesteld dat hij degene is geweest die [persoon 1] in het gezicht heeft geslagen. Aangever [persoon 1] is vanaf de zijkant geslagen en heeft niet gezien wie dat heeft gedaan. Dat hij, nadat hij zijn ogen opende, verdachte zag staan, levert onvoldoende bewijs op dat verdachte degene is geweest die hem daadwerkelijk heeft geslagen. Daarnaast is het bij aangever [persoon 1] vastgestelde letsel, bestaande uit een niet meer functionerende traanbuis en een tranend oog, niet te kwalificeren als zwaar letsel.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van de (zware) mishandeling van [persoon 1] (feit 2)
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangever [persoon 1] op zijn oog heeft geslagen. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 1], [persoon 3], de medewerkster van het restaurant, heeft willen beschermen toen zij weerloos op de grond lag en geschopt werd door verdachte. Hij kwam daarom tussen haar en verdachte in. Aangever voelde vervolgens dat hij een klap in het gezicht kreeg vanaf de zijkant, maar hij heeft niet gezien wie hem heeft geslagen. Nadat hij door de klap op de grond viel en zijn ogen opende, zag hij verdachte voor hem staan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte de klap in het gezicht van [persoon 1] heeft gegeven. Daarbij betrekt de rechtbank dat er meer mannen aanwezig waren die geweld gebruikten die avond en ook de overige bewijsmiddelen in het dossier, zoals de camerabeelden en de verschillende getuigenverklaringen, niet duidelijk maken welke van de drie mannen degene is geweest die [persoon 1] in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
3.4.2
Het openlijke geweld (feit 1)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde openlijke geweld tegen alle in de tenlastelegging genoemde personen en goederen en overweegt daartoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt over de situatie in restaurant [naam restaurant] op 3 juli 2021 het volgende. In het proces-verbaal wordt gesproken over een man in een zwart shirt (die later medeverdachte [medeverdachte] blijkt te zijn), een man in een blauw shirt en een man in een [persoon 2] blouse (die later verdachte blijkt te zijn). De identiteit van de man in het blauwe shirt is onbekend gebleven. Op enig moment is medeverdachte [medeverdachte] in gesprek met een vrouwelijke medewerker van het restaurant, zij blijkt later [persoon 3] te zijn. Daarbij geeft hij haar een duw ter hoogte van haar schouder. [persoon 3] gooit vervolgens vloeistof van achteren en raakt verdachte. Verdachte staat op en loopt naar de hoek van de bar, waarbij hij slaande bewegingen maakt en gericht op mensen inslaat die ook in het restaurant aanwezig zijn. Ook de man in het blauwe shirt en medeverdachte [medeverdachte] slaan op verschillende mensen. Te zien is dat medeverdachte [medeverdachte] en verdachte de portiers die het restaurant in gekomen zijn, meerdere vuistslagen geven. De man met het blauwe shirt slaat een man, die door de verbalisant wordt herkend als [persoon 2] (hierna ook: “[persoon 2]”), met een vuist in het gezicht. Verdachte loopt vervolgens naar [persoon 2] toe en geeft hem met kracht een schop tegen het bovenlichaam gevolgd door een klap in het gezicht. Als [persoon 2] probeert op te krabbelen, geeft medeverdachte [medeverdachte] hem ook een vuistslag in het gezicht waarna [persoon 2] achteruit op de grond valt en stil blijft liggen. Er is inmiddels een chaotische situatie in het restaurant ontstaan, waarbij de aanwezige gasten in paniek het restaurant uit proberen te vluchten. Op enig moment is te zien dat medeverdachte [medeverdachte] een barkruk pakt, boven zijn hoofd tilt en deze richting de bar gooit. De man met het blauwe shirt doet hetzelfde, waarna hij de glazen die op de bar staan daarvan afveegt. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vegen dan ook de overige glazen van de bar af. Om 00:46 uur verlaten de drie mannen het dan lege restaurant en lopen de hoek om naar de Ruysdaelkade. Een man, die een medewerker van het restaurant lijkt te zijn, loopt de mannen tegemoet. Verdachte pakt hem vast bij de arm en duwt hem met kracht in een fietsenrek, waardoor de man ten val komt. Als verdachte de man loslaat, houdt medeverdachte [medeverdachte] hem van achteren vast om te voorkomen dat hij verder geweld tegen hem pleegt. De man in het blauwe shirt trapt dan tegen de man aan in de richting van zijn gezicht, terwijl hij nog in het fietsenrek ligt. Hierna lopen medeverdachte [medeverdachte] en de man in het blauwe shirt weg in de richting van de Ceintuurbaan en loopt verdachte in de richting van de Hobbemakade.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse komen, blijkt dat zij bij het betreden van het restaurant een enorme ravage van gebroken barkrukken en glaswerk aantreffen. Daar worden zij aangesproken door [persoon 3], die verklaart dat er drie mannen aan de bar zaten door wie zij werd aangesproken. Kort daarop kreeg zij meerdere klappen, viel ze op de grond en kreeg ze nog meer klappen en trappen. De verbalisanten worden ook aangesproken door [persoon 1], die verklaart dat hij zag dat een groep van drie mannen het barmeisje begon te slaan en te trappen. Toen hij ertussen sprong om het barmeisje te beschermen, kreeg hij ook klappen. Hij heeft een verwonding bij zijn rechteroog. Verder heeft barman [persoon 5] aan verbalisanten verklaard dat hij kort daarvoor door iemand in het fietsenrek buiten het restaurant is gegooid. Daarnaast krijgen de verbalisanten te horen dat een ander die in het restaurant aanwezig was, genaamd [persoon 6], wegens een snee op zijn hoofd door de ambulance is doorverwezen naar de huisartsenpost. Verder worden verbalisanten door meerdere aanwezigen gewezen op een man met een bebloede, [persoon 2] blouse die op de Hobbemakade staat en die één van de daders zou zijn. Deze man wordt door andere verbalisanten aangehouden en blijkt verdachte te zijn.
Ten slotte worden de camerabeelden ondersteund door de getuigenverklaring van de portier van het restaurant, [persoon 4], bij de rechter-commissaris. Uit deze verklaring blijkt dat de portier een groep van drie mannen in het restaurant heeft gezien, waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] onderdeel van waren. Op enig moment is hij naar binnen geroepen omdat er in het restaurant een knokpartij gaande was waarbij de drie mannen op iedereen aan het inslaan waren. Ook heeft hij verklaard dat de mannen met lege en volle flessen drank aan het gooien waren en dat medeverdachte [medeverdachte] ‘de oude man’ heeft mishandeld. De rechtbank begrijpt deze laatste verklaring zo, dat deze ziet op [persoon 2].
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het barmeisje [persoon 3] heeft geduwd en geschopt en dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Beoordeling
Op grond van de door de rechtbank hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden, staat het voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen zoals hij heeft gedaan, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan ook een significante bijdrage heeft geleverd. Zo heeft verdachte zelf meerdere van de in de tenlastelegging genoemde personen geslagen en heeft hij barkrukken en glaswerk vernield, terwijl de overige twee mannen andere gasten hebben geslagen en ook vernielingen hebben aangericht. Hiermee was verdachte een belangrijk onderdeel van de wervelwind aan geweld die die avond door het restaurant raasde. De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging daarom bewezen, waarbij verdachte ook het gekwalificeerde gevolg, te weten het opzettelijk vernielen van goederen, kan worden verweten.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of aan verdachte ook het gekwalificeerde gevolg, te weten enig lichamelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel, kan worden verweten. De in artikel 141, tweede lid, onder 1 en 2, Sr opgenomen strafverzwaring is alleen van toepassing op de verdachte die het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht. Hoewel verdachte feitelijk bij het plegen van het geweld betrokken is geweest, kan – zoals hiervoor is overwogen – niet met zekerheid worden vastgesteld dat het aan [persoon 1] toegebrachte letsel door verdachte is toegebracht. Van deze strafverzwarende omstandigheid zal verdachte daarom worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 3 juli 2021 te Amsterdam openlijk, te weten in restaurant [naam restaurant] aan de [naam straat] en aan de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten:
– [persoon 1], en
- [persoon 2], en
- [persoon 3] en
– [persoon 4], en
– [persoon 5], en
– [persoon 6], en
– een of meer onbekend gebleven personen,
en geweld heeft gepleegd tegen meerdere goederen, te weten van:
- Restaurant [naam restaurant],
door:
– voornoemde personen vast te pakken en te duwen en te slaan
en te schoppen tegen het lichaam, terwijl voornoemde personen al dan niet op de grond liggen, en
– voornoemde [persoon 1] meerdere malen, althans eenmaal te stompen op
zijn rechteroog en/of neus, en
– meerdere glazen van de bar te vegen, en
– glazen of flessen tegen en in de richting van
personen te gooien, en
–meerdere barkrukken te breken,
terwijl hij, verdachte goederen opzettelijk heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van één jaar. Daarbij moeten ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is een
first offenderen is sinds onderhavige zaak niet meer met justitie in aanraking gekomen. Verder is verdachte gestopt met drinken en werkt hij als taxichauffeur. Een voorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de raadsman daarom niet noodzakelijk. Om dezelfde reden hebben bijzondere voorwaarden geen toegevoegde waarde.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met twee anderen in een restaurant en op straat schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen meerdere personen en goederen. Nadat tussen één van de medeverdachten en een medewerkster van het restaurant een woordenwisseling is ontstaan, heeft die medewerkster een emmer met water gegooid in de richting van verdachte. Wat volgt kan niet anders worden omschreven dan als een verbijsterende geweldsexplosie. De drie mannen zijn tegen verschillende medewerkers en gasten van het restaurant – die niets te maken hadden met de initiële woordenwisseling – als beesten tekeer gegaan door hen uit het niets te slaan, te schoppen en gericht met flessen te gooien. Ook hebben ze het restaurant vernield door barkrukken te gooien en glaswerk van de bar af te vegen. Op de camerabeelden is te zien dat de paniek die bij de overige aanwezigen ontstaat zó groot is, dat zij zo snel mogelijk het restaurant proberen uit te vluchten. Ook tijdens die vlucht worden verschillende mensen door de mannen geslagen. Eenmaal buiten aangekomen komen de mannen nog een medewerker tegen, die vervolgens door verdachte in een fietsenrek wordt gegooid waarna een ander hem natrapt. De mannen hebben uiteindelijk minimaal zes slachtoffers gemaakt. Verdachte heeft hieraan bijgedragen door zelf meerdere personen aan te vallen en goederen te vernielen.
Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Eén van hen heeft als gevolg van het geweld blijvend letsel aan zijn oog opgelopen, waar hij mee zal moeten leren leven. Verder blijkt uit verschillende verklaringen van de medewerkers van het restaurant dat het nog weken heeft geduurd voordat de rust onder hen was teruggekeerd en zij weer naar het werk durfden te gaan. Daarnaast heeft verdachte – zonder noemenswaardige aanleiding – een zeer onveilige situatie gecreëerd voor de overige aanwezigen, die ongevraagd getuige zijn geworden van een gewelddadige en eenzijdige vechtpartij waaraan zij in paniek hebben proberen te ontsnappen om zelf geen slachtoffer te worden. Feiten als deze dragen bovendien bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid op straat in het algemeen. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld (LOVS-oriëntatiepunten). Bij openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt. Meerdere personen letsel opgelopen als gevolg van het openlijk geweld. In het geval van [persoon 1] is het opgelopen letsel zelfs van blijvende aard. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij voornoemde oriëntatiepunten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Redelijke termijn
De rechtbank zal beoordelen of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en of een eventuele overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. In onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 3 juli 2021, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Dat betekent dat de zaak op 3 juli 2023 afgerond had moeten zijn. Het eindvonnis in deze zaak wordt op 17 oktober 2024 gewezen. Dat levert in beginsel een overschrijding van de redelijke termijn van één jaar en (iets meer dan) drie maanden op.
Op 9 november 2023 is een regiezitting geweest, waarop door de verdediging verschillende getuigenverzoeken zijn ingediend en ook zijn toegewezen. De rechtbank stelt vast dat na deze zitting voortvarend is gehandeld om deze getuigen te horen. De door de verdediging verzochte getuigenverhoren zijn namelijk op 10 juli 2024 afgerond, zo blijkt uit het afsluitproces-verbaal van de rechter-commissaris. Om die reden zal de rechtbank de periode tussen de regiezitting en de datum van het doen van uitspraak, namelijk elf maanden, niet meerekenen in de overschrijding van de redelijke termijn.
Daarmee is de redelijke termijn slechts in beperkte mate, te weten vier maanden, overschreden. De rechtbank ziet daarin aanleiding om tot een andere strafmodaliteit dan een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf te komen.
Strafoplegging
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren passend en geboden en zal deze aan verdachte opleggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De voegingen van de benadeelde partijen [naam restaurant] en [persoon 1]
Ter terechtzitting is gebleken dat de verzoeken tot schadevergoeding van de benadeelde partijen restaurant [naam restaurant] en [persoon 1] slechts in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] zijn gevoegd. De raadsman van verdachte heeft deze stukken niet ontvangen. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd deze vorderingen ook in de zaak van verdachte te behandelen, omdat volgens haar duidelijk is dat het de bedoeling is geweest om deze vorderingen in beide zaken in te dienen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [naam restaurant] niet aan de orde is in onderhavige zaak. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [persoon 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, nu [persoon 1] zich ter terechtzitting mondeling in de zaak heeft gevoegd en gelet op de hoogte van de vordering, hij onvoldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden. Het behandelen van de vordering van [persoon 1] levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij het pleidooi van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van deze vordering.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu de benadeelde partij [naam restaurant] niet ter terechtzitting aanwezig was om zich alsnog mondeling in de zaak van verdachte te voegen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze vordering niet is ingediend in de zaak van verdachte en zal de rechtbank daarop dan ook geen beslissing nemen.
Benadeelde partij [persoon 1] heeft zich mondeling ter terechtzitting gevoegd als benadeelde partij, zodat de rechtbank het ervoor houdt dat de vordering van [persoon 1] ook voorligt in de zaak van verdachte. De raadsman heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod van de rechtbank om de behandeling kort te onderbreken zodat hij de vordering kon bekijken en bespreken met zijn cliënt. Evenmin heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling. De raadsman heeft dit – om hem moverende redenen– niet nodig geacht, maar subsidiair het standpunt in genomen om zich aan te sluiten bij het pleidooi van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank is bij die stand van zaken en het in licht van wat is aangevoerd van oordeel dat de belangen van de verdediging niet zijn geschaad bij het nemen van een beslissing op de vordering van benadeelde partij [persoon 1] in deze zaak.
De vordering van benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen en deze te matigen tot een bedrag van € 750,-. Ter zitting heeft de officier van justitie de rechtbank te kennen gegeven dat de benadeelde partij is overleden, maar dat de vordering desondanks kan worden toegewezen nu deze ten goede zal komen van eventuele erfgenamen van de benadeelde partij. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu deze onvoldoende zou zijn onderbouwd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden in zijn vordering en in de bijgevoegde letselfoto’s en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021. De rechtbank zal dit bedrag hoofdelijk toewijzen. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, nu onvoldoende is onderbouwd dat er sprake zou zijn van psychisch letsel. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en de benadeelde partij inmiddels is overleden. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021. Ook de schadevergoedingsmaatregel zal de rechtbank hoofdelijk opleggen.
Verdachte zal ook hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten.
De vordering van benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 11.077,26 aan vergoeding van materiële schade en € 12.700,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft verzocht de vordering integraal en hoofdelijk toe te wijzen. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de schade van de benadeelde partij niet kan worden toegerekend aan verdachte. Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij de betwisting van de afzonderlijke posten door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte] en heeft deze betwisting tot de zijne gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde schade ad € 5.457,26 wegens een neusoperatie, is aangevoerd dat geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de neusoperatie wat ertoe zou moeten leiden dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering. Dit geldt ook ten aanzien van de reiskosten naar de afspraak bij de KNO-arts ad €49,- en de reiskosten naar Hilversum wegens de neusoperatie ad € 47,-. De reiskosten ad € 64,- die de benadeelde partij heeft gemaakt voor het bijwonen van de regiezitting in onderhavige zaak op 9 november 2023 zijn geen rechtstreeks door het strafbare feit veroorzaakte schade en hadden daarom als proceskosten moeten worden gevorderd door de benadeelde partij. Ten aanzien van het gestelde verlies aan arbeidsvermogen ad € 5.460,- is primair betoogd dat dit onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair is betoogd dat dit deel van de vordering slechts kan worden toegewezen voor drie van de vijf gevorderde weken, gelet op het feit dat twee weken verlies aan arbeidsvermogen is gevorderd in verband met de neusoperatie. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit deel van de vordering.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is ter zitting betwist.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken niet is komen vast te staan dat de gebroken neus het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. In het journaal van de huisarts van de benadeelde partij van 8 november 2021 (bijlage 14 van de vordering) wordt beschreven dat de benadeelde partij er zelf van overtuigd is dat zijn neus na de mishandeling iets naar links is gaan staan en dat dit, samen met een pre-existente septumdeviatie, eventueel zou kunnen worden gecorrigeerd met een neuscorrectie. De rechtbank leidt hieruit af dat er kennelijk al sprake was van een scheef neustussenschot. Deze neuscorrectie heeft de benadeelde partij vervolgens ondergaan op 18 mei 2022. Uit deze stukken blijkt niet dat door een arts is vastgesteld dat de neus is gebroken als gevolg van de vuistslag die de benadeelde partij heeft gekregen. De benadeelde partij heeft verder ter onderbouwing foto’s overgelegd van zijn gezicht van vóór onderhavige zaak, waarop volgens hem te zien is dat zijn neus recht stond voor het feit. De rechtbank heeft dit echter niet kunnen vaststellen op deze foto’s. Dit betekent dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering van vergoeding van alle materiële kosten die samenhangen met de ondergane neusoperatie, waaronder de kosten voor de operatie zelf ad € 5.457,26, de reiskosten naar de KNO-arts ad € 49,-, de reiskosten naar de neusoperatie ad € 47,- en verlies van arbeidsvermogen gedurende twee weken na de neusoperatie ad € 2.184,-. De rechtbank zal de vordering toewijzen voor zover deze ziet op het verlies van arbeidsvermogen gedurende de overige drie weken, namelijk ad € 3.276,-. Daarbij geldt dat de rechtbank dit bedrag hoofdelijk zal toewijzen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden ten aanzien van de permanente schade aan zijn traanbuis en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,-. Dit bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen. Gelet op wat de rechtbank hierboven overwogen heeft ten aanzien van het letsel aan de neus en de daarmee samenhangende neusoperatie, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard voor zover de vordering van immateriële schade daarop ziet. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van psychisch letsel, wat met zich brengt dat de benadeelde partij ook voor dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8.276,- (zegge: achtduizendtweehonderdzesenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021. Ook de schadevergoedingsmaatregel zal de rechtbank hoofdelijk opleggen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 64,- aan reiskosten naar de regiezitting op 9 november 2023 gevorderd als materiële schade. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat vergoeding van proceskosten wordt gevraagd en zal dit bedrag hoofdelijk toewijzen, met dien verstande dat ten aanzien van deze kosten geen wettelijke rente en geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl de schuldige opzettelijk goederen vernielt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2], aan de Staat € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 3.276, (zegge: drieduizendtweehonderdzesenzeventig euro) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 64,- (zegge: vierenzestig euro).
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1], aan de Staat € 8.276,- (zegge: achtduizendtweehonderdzesenzeventig euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 3 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 76 (zesenzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Mees-Bolle, voorzitter,
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel en mr. S. Houtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2024.
[...]