ECLI:NL:RBAMS:2024:6372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
13-128106-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over uitstel feitelijke overlevering en verlenging vrijheidsbeneming in internationale rechtshulpzaak

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de feitelijke overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De officier van justitie had op 16 oktober 2024 gevorderd om de beslissing over de tijd en plaats van de feitelijke overlevering aan te houden, omdat de opgeëiste persoon nog in detentie verbleef vanwege openstaande strafzaken in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie deze vordering te laat had ingediend, aangezien de termijn van tien dagen na de eerdere uitspraak van 22 augustus 2024 was verstreken. Hierdoor was er geen grond voor de gevorderde verlenging van de vrijheidsbeneming, die op basis van artikel 35, lid 4, van de Overleveringswet (OLW) moest worden beëindigd.

De rechtbank stelde vast dat de opgeëiste persoon, geboren in 1998 in Polen, eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden in Nederland en dat hij sinds 9 oktober 2024 in overleveringsdetentie verbleef. De officier van justitie had ook een vordering tot gevangenneming ingediend, maar de rechtbank wees deze af, omdat de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen was veroordeeld niet voldeden aan de vereisten voor gevangenneming volgens de Nederlandse wetgeving. De rechtbank besloot dat de opgeëiste persoon in vrijheid moest worden gesteld, maar dat er voorwaarden moesten worden gesteld om te voorkomen dat hij Nederland zou verlaten.

De rechtbank heeft de vorderingen van de officier van justitie tot uitstel van de feitelijke overlevering en verlenging van de vrijheidsbeneming afgewezen. De zaak zal opnieuw in raadkamer worden behandeld om de opgeëiste persoon de gelegenheid te geven zich uit te laten over de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende voorwaarden. De rechtbank heeft ook bevolen dat de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal worden opgeroepen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Internationale rechtshulpkamer

Parketnummer: 13-128106-24

Beslissing omtrent de vordering aanhouding tijd en plaats van de feitelijke overlevering (artikel 36, eerste lid, OLW) en omtrent de vordering verlenging vrijheidsbeneming (artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, OLW)
Op 16 oktober 2024 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam (hierna: de officier van justitie) de aanhouding van de tijd en plaats van de feitelijke overlevering en de verlenging van de vrijheidsbeneming gevorderd van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon],

geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
nu gedetineerd in [detentieadres].
Raadsman mr. S. de Goede.

Procedure

1. Bij uitspraak van 22 augustus 2024 heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan aan Polen voor de tenuitvoerlegging van de volgende vrijheidsstraffen:
- een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden waarvan volgens het EAB nog
6 maanden resteren, en
- een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar waarvan volgens het EAB nog
11 maanden en 29 dagen resteren.
2. In Nederland is de opgeëiste persoon door de rechtbank Den Haag bij vonnis van
8 april 2024 ter zake van meerdere diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van de voorlopige hechtenis. De opgeëiste persoon heeft vanwege deze veroordeling tot 9 oktober 2024 in detentie gezeten. Vanaf 9 oktober 2024 verblijft de opgeeiste persoon in overleveringsdetentie.
3. Daarnaast wordt de opgeëiste persoon in Nederland vervolgd voor het plegen van diefstallen, een woninginbraak en het rijden onder invloed van verdovende middelen en zonder geldig rijbewijs. Een datum waarop deze zaken ter terechtzitting zullen worden behandeld is nog niet bekend.
Standpunt officier van justitie
4. De officier van justitie heeft op 16 oktober 2024 gevorderd dat de rechtbank de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering aanhoudt (de rechtbank zal hierna spreken over:
uitstel van de feitelijke overlevering), omdat de feitelijke overlevering door de openstaande strafzaken niet binnen de termijn van tien dagen na de uitspraak van de rechtbank kan plaatshebben op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de Overleveringswet (OLW). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat als de rechtbank beslist dat de feitelijke overlevering wordt uitgesteld, zij tevens op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, OLW de vrijheidsbeneming met 30 dagen moet verlengen.
5. In raadkamer heeft de officier van justitie beide vorderingen toegelicht. Daarbij heeft zij zich primair op het standpunt gesteld dat de termijn van 10 dagen voor feitelijke overlevering is gaan lopen vanaf 9 oktober 2024 en dat de feitelijke overlevering moet worden uitgesteld vanwege de nog lopende strafzaken in Nederland.
Subsidiair heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat de termijn van 10 dagen is gaan lopen vanaf 1 oktober 2024, zijnde de datum waarop de OLW is gewijzigd. In artikel 36, eerste lid, OLW zijn geen termijnen genoemd waarbinnen de vordering tot verlenging van de vrijheidsbeneming moet worden gedaan. Evenmin is in die bepaling vermeld wat de gevolgen zijn indien de vordering na een termijn van 10 dagen wordt gedaan. Volgens de officier van justitie kan de feitelijke overlevering daarom met terugwerkende kracht worden uitgesteld. De officier van justitie heeft voorts een vordering gevangenneming op grond van artikel 63 OLW jo artikel 66a Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend om, als op dit moment geen sprake meer is van een detentietitel op grond van de OLW, dit verzuim te herstellen.
Meer subsidiair heeft de officier van justitie in raadkamer op grond van artikel 35, vierde lid, OLW een vordering tot het nemen van vrijheidsbeperkende maatregelen ingediend om te waarborgen dat de opgeëiste persoon feitelijk overgeleverd kan worden.
Standpunt van de verdediging
6. De raadsman heeft in een mailbericht van 15 oktober 2024 het standpunt ingenomen dat er thans niet langer een titel tot vrijheidsbeneming aanwezig is en dat de overleveringsdetentie op grond van artikel 35, vierde lid, OLW onmiddellijk moet worden beëindigd. In het geval sprake is van een vordering ex artikel 35, vierde lid, OLW is de opgeëiste persoon bereid zich te houden aan de voorwaarde dat hij Nederland niet zal verlaten.

Beoordeling

Juridisch kader
7. Artikel 35, eerste lid, OLW bepaalt dat zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, de opgeëiste persoon feitelijk wordt overgeleverd.
Ingevolge artikel 33, aanhef en onder b, OLW wordt een door de rechtbank krachtens artikel 27 bevolen vrijheidsbeneming beëindigd zodra zij sedert de dag van de uitspraak tien dagen heeft geduurd, tenzij de rechtbank op vordering van de officier van justitie die vrijheidsbeneming inmiddels heeft verlengd overeenkomstig artikel 34 OLW.
Ingevolge artikel 34, eerste lid en onder b, OLW kan de voortgezette vrijheidsbeneming telkens worden verlengd met ten hoogste 30 dagen indien de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen plaatshebben en voor zover artikel 35, tweede of derde lid, of artikel 36, eerste lid, OLW daartoe noodzaakt.
Ingevolge artikel 35, vierde lid, OLW wordt de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon beëindigd na het verstrijken van de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen. De invrijheidstelling gebeurt echter niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer van de in die bepaling genoemde vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht.
Artikel 36, eerste lid (oud), OLW bepaalde dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Per 1 oktober 2024 bepaalt artikel 36, eerste lid, OLW dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering en de vordering tot verlenging van de vrijheidsbeneming
8. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie, nadat de overlevering op
22 augustus 2024 was toegestaan, (al dan niet impliciet) de feitelijke overlevering heeft uitgesteld overeenkomstig artikel 36, eerste lid (oud), OLW. In raadkamer heeft de officier van justitie aangevoerd dat de officier van justitie daartoe tot
1 oktober 2024 bevoegd was op grond van voormelde bepaling. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in dit standpunt, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 december 2022. Uit dit arrest blijkt dat deze beslissing moet worden genomen door de uitvoerende rechterlijke autoriteit (de rechtbank), en niet door de officier van justitie. [1] Hiervan was al sprake voor
1 oktober 2024. De door de officier van justitie na de uitspraak van 22 augustus 2024 genomen beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering is dus niet rechtmatig. [2]
9. De rechtbank stelt verder vast dat de (impliciete) beslissing van de officier van justitie tot uitstel van de feitelijke overlevering ten onrechte niet binnen 10 dagen nadat de overlevering is toegestaan, is voorgelegd aan de rechtbank om te bezien of zij haar eigen beslissing tot uitstel in de plaats kan stellen van die van de officier van justitie. [3] Het feit dat de opgeëiste persoon op dat moment uit anderen hoofde in detentie verbleef maakt dat niet anders. Artikel 35 OLW biedt geen aanknopingspunten voor de door de officier van justitie voorgestane uitleg dat de termijn van 10 dagen pas gaat lopen nadat de detentie uit anderen hoofde is beëindigd. De rechtbank volgt om dezelfde reden evenmin het subsidiaire standpunt dat de termijn van tien dagen is gaan lopen vanaf de wetswijziging per 1 oktober 2024.
10. Het vorenstaande betekent dat de officier van justitie de vordering tot uitstel van de tijd en plaats van de feitelijke overlevering te laat heeft ingediend en de termijnen zijn verstreken. Hierdoor bestaat ook geen ruimte om op grond van artikel 34, eerste lid onder b, OLW de verlenging van de vrijheidsbeneming te bevelen. [4] De rechtbank zal daarom de vordering tot uitstel van de tijd en plaats van de feitelijke overlevering en de vordering tot verlenging van de vrijheidsbeneming afwijzen.
Met betrekking tot de vordering gevangenneming
11. De officier van justitie heeft in raadkamer de gevangenneming van de opgeëiste persoon gevorderd op grond van artikel 63 OLW jo art. 66a Sv. Hoewel artikel 21, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) behandeling door een meervoudige raadkamer voorschrijft, zal de rechtbank deze vordering niet ter behandeling naar een meervoudige kamer verwijzen, omdat de vordering op grond van het volgende al niet tot gevangenneming kan leiden.
12. Op grond van artikel 66a, eerste lid, onder c, Sv kan de officier van justitie de gevangenneming vorderen indien het bevel tot voorlopige hechtenis was gegeven ter zake van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij de OLW.
13. In de uitspraak van 22 augustus 2024 is vastgesteld dat de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Naar Nederlands recht vallen deze strafbare feiten onder de artikelen 350 Sr (met een maximum gevangenisstraf van 2 jaar), en de artikelen 2, sub C, en 10 Opiumwet (met een maximum gevangenisstraf van 6 jaar). De officier van justitie heeft in dat verband bij haar vordering verwezen naar het Poolse strafrecht waaruit blijkt dat op het strafbare feit, waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar, een maximum gevangenisstraf van acht jaar staat. Voor de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 66a Sv zijn echter de strafmaxima naar Nederlands recht voor een misdrijf het uitgangspunt en niet de strafmaxima van een lidstaat. Gelet op voormelde Nederlandse strafmaxima is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 66, eerste lid, onder c, Sv. De rechtbank wijst de vordering daarom af.
Met betrekking tot artikel 35, vierde lid, OLW
14. Nu de termijnen zijn verstreken, moet de vrijheidsbeneming op grond van artikel 35, vierde lid, OLW worden beëindigd. Ingevolge deze bepaling gebeurt de invrijheidstelling niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer van de volgende vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht:
a. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
b. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;
c. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;
d. andere vrijheidsbeperkende voorwaarden die strekken ter voorkoming van vlucht.
15. Artikel 35, vijfde lid, OLW bepaalt dat de rechtbank de opgeëiste persoon in de gelegenheid stelt te worden gehoord over de vrijheidsbeperkende voorwaarden.
16. De raadsman heeft in zijn mailbericht van 15 oktober 2024 laten weten dat de opgeëiste persoon bereid is zich te houden aan de voorwaarde dat hij Nederland niet zal verlaten.
17. De officier van justitie heeft in raadkamer gevorderd dat als vrijheidsbeperkende voorwaarden dienen te gelden dat de opgeëiste persoon Nederland niet mag verlaten, zijn reisdocumenten zoals zijn paspoort moet inleveren, moet meewerken aan de feitelijke overlevering en gehoor moet geven aan elke oproep van politie en justitie.
18. Aangezien de officier van justitie pas in raadkamer voormelde vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft gevorderd, is de opgeëiste persoon nog niet in de gelegenheid gesteld om hierover te worden gehoord. De rechtbank zal daarom de opgeëiste persoon daartoe in de gelegenheid stellen alvorens zij beslist om hem in vrijheid te stellen met een of meerdere vrijheidsbeperkende voorwaarden. Dit betekent dat de vordering op grond van artikel 35, vierde lid, OLW van de officier van justitie opnieuw in raadkamer zal moeten worden behandeld, zodat de opgeëiste persoon de gelegenheid heeft zich uit te laten over de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbeperkende voorwaarden.

Beslissing

De rechtbank:
-
Wijst afde vordering tot uitstel van de feitelijke overlevering;
-
Wijst afde vordering tot verlenging van de vrijheidsbeneming ex artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, OLW.
-
Wijst afde vordering tot gevangenneming ex art. 63 OLW jo art. 66a, eerste lid, Sv.
-
Bepaaltdat de vordering tot het stellen van vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 35, vierde lid, OLW zo spoedig mogelijk in raadkamer zal worden behandeld.
-
Beveeltde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
-
Beveeltde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan op 17 oktober 2024 door
mr. M.C.M. Hamer, rechter,
in tegenwoordigheid van M.C.G. Kroon, griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 8 december 2022, C-492/22 PPU, ECLI:EU:C:2022:964 (
2.Zie punt 57 van het arrest.
3.Zie punt 61 van het arrest.
4.Zie punt 59 van het arrest.