Beoordeling
5. Kinderrijk is een handelaar en [gedaagde] is de overeenkomst aangegaan als consument. De overeenkomst tussen partijen wordt daarom aangemerkt als een consumentenovereenkomst. Dat betekent dat de kantonrechter uit zichzelf (ambtshalve) moet onderzoeken of Kinderrijk bij het aangaan van de overeenkomst met [gedaagde] heeft voldaan aan de informatieplichten van afdeling 2b van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast moet ambtshalve worden beoordeeld of in de overeenkomst oneerlijke bedingen staan in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). Dat moet ook als hierop geen verweer is gevoerd of als is erkend dat nog bedragen openstaan die moeten worden betaald.
6. Kinderrijk heeft ter zitting toegelicht dat de gebruikelijke gang van zaken eruit bestaat dat als de klant zich heeft ingeschreven, Kinderrijk per e-mail een aanbod doet aan de klant. Nadat de klant dat plaatsingsaanbod (digitaal) heeft aanvaard en de overeenkomst is gesloten, komt deze naar de locatie toe en is er een kennismakingsgesprek. Uit deze toelichting en de (geautomatiseerde) stukken die zijn overgelegd wordt opgemaakt dat de overeenkomst tussen partijen is gesloten ‘in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij, tot en met het moment van het sluiten van de overeenkomst, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand’. Derhalve is sprake van een overeenkomst op afstand (zie artikel 6:230g lid 1 sub e BW), zodat Kinderrijk bij het sluiten van de overeenkomst onder meer moest voldoen aan de informatieplichten van artikel 6:230m en artikel 230v BW.
7. Dat betekent dat Kinderrijk aan [gedaagde] , voordat zij was gebonden aan de overeenkomst, op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie moest verstrekken over (onder meer) het recht om de overeenkomst te ontbinden, de voorwaarden en de termijn die daarvoor golden en op welke wijze [gedaagde] dat recht kon uitoefenen. Kinderrijk heeft in artikel 5 lid 1 van de overeenkomst wel informatie verstrekt over het ontbindingsrecht, maar die is, gelezen in combinatie met de overige leden van artikel 5, niet volledig.
8. Uit het eerste lid van artikel 5 van de overeenkomst volgt immers niet dat kosteloos van het ontbindingsrecht gebruik kon worden gemaakt, terwijl volgens artikel 6:230s lid 5 onder a sub 1 BW de consument geen kosten draagt voor de uitvoering van diensten die geheel of gedeeltelijk tijdens de ontbindingstermijn zijn verleend, indien de handelaar heeft nagelaten de informatie overeenkomstig artikel 6:230m lid 1 sub h BW te verstrekken.
9. Volledigheidshalve had Kinderrijk dat in haar voorwaarden moeten vermelden, nu in het tweede lid van artikel 5 van de overeenkomst expliciet is bepaald dat kosten zijn verschuldigd wanneer de overeenkomst wordt ‘geannuleerd’ minder dan een maand voordat de opvang ingaat. Uit de combinatie van de artikelleden zou ten onrechte kunnen worden begrepen dat aan het ontbindingsrecht van lid 1 (onder bepaalde omstandigheden) kosten zijn verbonden, terwijl zij sowieso het recht had de overeenkomst binnen 14 dagen na het ondertekenen zonder kosten te ontbinden. Dat deze termijn in haar geval niet viel binnen de maand dat de kinderopvang zou beginnen (de situatie van lid 2 van artikel 5) maakt dat oordeel niet anders, nu Kinderrijk als handelaar de plicht heeft om in alle gevallen en ongeacht de precieze omstandigheden, de juiste informatie van artikel 6:230m BW te verstrekken.
10. Verder is in artikel 5 lid 1 bepaald dat ‘het herroepen’ schriftelijk per e-mail moet gebeuren, terwijl in artikel 6:230o lid 3 BW is bepaald dat de consument zijn ontbindingsrecht kan uitoefenen door een daartoe strekkende ondubbelzinnige verklaring te doen aan de handelaar. Daaruit volgt dat het beroep op het ontbindingsrecht dus niet perse schriftelijk hoeft te gebeuren, zodat [gedaagde] ook op dit punt niet goed is voorgelicht en is beperkt in de wijze waarop ze het ontbindingsrecht kon uitoefenen.
11. Gelet op het voorgaande heeft Kinderrijk de informatie over het ontbindingsrecht – de voorwaarden waaronder en de wijze waarop [gedaagde] daarvan gebruik kon maken – niet voldoende duidelijk en begrijpelijk verstrekt. In dat geval wordt de termijn van 14 dagen kort gezegd verlengd met twaalf maanden (zie artikel 6:230o lid 2 BW). Deze wettelijke sanctie geldt ongeacht of [gedaagde] binnen die 14 dagen heeft willen ontbinden.
12. De datum dat [gedaagde] de overeenkomst uiteindelijk heeft beëindigd, te weten
20 oktober 2023, valt binnen die verlengde ontbindingstermijn. Dat betekent dat [gedaagde] op dat moment kosteloos, zonder reden en vormvrij de overeenkomst kon ontbinden. Het ‘stoppen’ van de overeenkomst kwalificeert als zodanig, nu van [gedaagde] , anders dan Kinderrijk bepleit, redelijkerwijs niet kan en hoeft te worden verwacht dat zij een onderscheid maakt tussen ontbinden en opzeggen van de overeenkomst. Overigens heeft [gedaagde] in haar e-mail vermeld de overeenkomst te willen stopzetten omdat zij niet tevreden is, waarin eerder een ontbinding van de overeenkomst valt te lezen dan een opzegging ervan.
13. Slotsom is dat [gedaagde] de openstaande facturen niet is verschuldigd en de vordering daarom wordt afgewezen. Kinderrijk wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.