ECLI:NL:RBAMS:2024:6356
Rechtbank Amsterdam
- Proceskostenveroordeling
- M.R. Jöbsis
- R.T. van Ginneken
- Rechtspraak.nl
Helpdeskfraude en de zorgplicht van de Rabobank bij ongeautoriseerde betalingstransacties
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die slachtoffer is geworden van een oplichtingstruc, en de coöperatie Rabobank U.A. De eiser, die telefonisch benaderd werd door een oplichter die zich voordeed als bankmedewerker, heeft in totaal € 269.300,- overgemaakt naar een Litouwse bankrekening, onder de indruk dat hij frauduleuze betalingen annuleerde. De eiser vorderde schadevergoeding van Rabobank, stellende dat de bank haar zorgplicht had geschonden door niet adequaat te reageren op de fraudemelding en door niet te voorkomen dat de betalingen plaatsvonden.
De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Rabobank niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht, omdat er geen serieuze aanwijzingen waren voor fraude op het moment van de transacties. De rechtbank concludeerde dat de eiser zelf grof nalatig had gehandeld door zijn computer toegankelijk te maken voor de oplichter en zijn beveiligingscodes te delen. Hierdoor was de toestemming voor de betalingstransacties juridisch gezien geldig, ondanks dat de eiser dacht dat hij frauduleuze betalingen annuleerde. De rechtbank oordeelde ook dat de eiser niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding op basis van de coulanceregeling, omdat hij niet was benaderd door iemand die zich als medewerker van Rabobank voordeed.
De eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten van Rabobank betalen, die in totaal € 12.223,- bedroegen. De rechtbank benadrukte dat de zorgplicht van een bank niet betekent dat zij elke transactie moet monitoren, maar dat zij moet reageren op serieuze aanwijzingen van fraude. In dit geval was er onvoldoende bewijs dat Rabobank op de hoogte was van de frauduleuze activiteiten op het moment van de transacties.