In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen AirHelp Germany GmbH (eiseres) en Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (gedaagde) over de compensatieplicht van de luchtvaartmaatschappij na een vertraagde vlucht. De passagier had een vlucht geboekt van Valencia naar Luxemburg met een overstap in Amsterdam, maar arriveerde met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming. De vertraging was het gevolg van het ontbreken van de-icing faciliteiten op de luchthaven van Valencia, wat leidde tot een vertraging van de vlucht.
AirHelp vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk winterse omstandigheden die niet gebruikelijk zijn in Valencia. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had onderbouwd dat de vertraging niet te voorkomen was, ondanks het treffen van redelijke maatregelen. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet in redelijkheid kon verwachten dat er ijsvorming op het toestel zou ontstaan en dat de omstandigheden niet inherent waren aan de normale uitoefening van de luchtvaart.
De vordering van AirHelp werd afgewezen, en de kantonrechter veroordeelde AirHelp in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om bij de planning van vluchten rekening te houden met mogelijke vertragingen door buitengewone omstandigheden en de verplichting om redelijke maatregelen te treffen om deze te voorkomen.