ECLI:NL:RBAMS:2024:6352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
13/175557-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 juli 2020 in Amsterdam betrokken was bij een geweldsincident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van twee personen en openlijke geweldpleging. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte heeft gehoord. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zijn medeverdachte wilde verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een noodsituatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij met een mes heeft gestoken, omdat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich niet kon terugtrekken. De rechtbank heeft het beroep op noodweer gegrond verklaard en de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/175557-21
Datum uitspraak: 18 april 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. de Vries, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (13/175745-21).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 2 juli 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primair:poging tot zware mishandeling van [persoon 1];
subsidiair:mishandeling van [persoon 1];
2.
primair: poging tot zware mishandeling van [persoon 2];
subsidiair: mishandeling van [persoon 2];
3. openlijke geweldpleging tegen [persoon 1], [persoon 3] en [persoon 2], terwijl dit gepleegde geweld voor die [persoon 1] en/of die [persoon 2] (zwaar) lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnota – op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel bij [persoon 1] en [persoon 2]. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2. Daarnaast geldt dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Subsidiair stelt de raadsvrouw ten aanzien van feit 3 dat niet kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen [persoon 3]. Ook kan niet worden bewezen dat bij [persoon 1] en [persoon 2] sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet van deze onderdelen eveneens worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Oordeel over feit 1 primair en feit 2 primair
De rechtbank is op grond van de verklaring van verdachte op de zitting, de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] en de letselverklaringen van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [persoon 1] met een mes in de achterkant van zijn rechter bovenbeen heeft gestoken en dat hij [persoon 2] met een mes boven zijn rechterbil heeft gestoken.
Om tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2 primair te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [persoon 1] en [persoon 2].
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De vervolgvraag is dan of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De aard van het gevolg is daarbij niet bepalend.
De rechtbank is van oordeel dat het steken met een mes als zodanig een aanmerkelijke kans in het leven roept dat [persoon 1] en [persoon 2] daardoor zwaar lichamelijk letsel oplopen, zoals een steekwond in vitale delen van het lichaam of een blijvend ontsierend litteken. [persoon 1] is in de achterkant van zijn bovenbeen gestoken en [persoon 2] is boven zijn bil gestoken, terwijl zich in die gebieden belangrijke (slag-)aderen, pezen en spieren bevinden. Deze kunnen worden doorgesneden of beschadigd, hetgeen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Het is een algemene ervaringsregel dat steekverwondingen in het bovenbeen en boven de bil tot zwaar lichamelijk letsel of erger kunnen leiden. Een ieder – en dus ook verdachte – heeft wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Daarbij komt dat het steken met het mes gebeurde in een dynamische en onvoorspelbare situatie, waarin meerdere personen met elkaar in gevecht waren. Het steken met een mes in die situatie is ook naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [persoon 1] en [persoon 2], dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit blijkt dat verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, is niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [persoon 1] en [persoon 2].
De rechtbank komt tot de conclusie dat feit 1 primair en feit 2 primair kunnen worden bewezen.
Oordeel over feit 3
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van het in vereniging plegen van openlijk geweld. De verbalisanten die ter plaatse kwamen zagen dat een grote groep personen aan het vechten was. Het waren ongeveer tien personen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat twee mannen om de auto heen renden en bovenop de man met de grijze broek sprongen. Het werd een groep vechtende mensen. De man met het lichtgevende gele vest (de rechtbank begrijpt: verdachte) ging ertussenin staan en probeerde de man met de grijze broek te ontzetten. Daarbij heeft hij gestoken met een mes en hebben [persoon 2] en [persoon 1] letsel opgelopen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het in vereniging plegen van openlijk geweld. Verdachte heeft een voldoende wezenlijke en significante bijdrage aan het geweld geleverd, door [persoon 2] en [persoon 1] met een mes te steken.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er openlijk geweld is gepleegd tegen [persoon 3]. Ook kan niet worden bewezen dat [persoon 1] en [persoon 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Verdachte wordt van deze onderdelen vrijgesproken.
Voor het overige komt de rechtbank tot de conclusie dat feit 3 kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 1 primair:op 2 juli 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [persoon 1] met een mes, heeft gestoken in de achterkant van het rechter bovenbeen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2 primair:op 2 juli 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [persoon 2] met een mes, heeft gestoken in de onderrug (boven de rechter bil), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 3:op 2 juli 2020 te Amsterdam, openlijk, op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op de kruising van de Werktuigstraat met de IJzerwerkerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [persoon 1] en [persoon 2], door die [persoon 1]
- met een mes, te steken in de achterkant van het rechter bovenbeen, en
door die [persoon 2]
- met een mes, te steken in de onderrug (boven de rechter bil),
terwijl dit gepleegde geweld voor die [persoon 1] en die [persoon 2], lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten voor die [persoon 1] een snijwond in de achterkant van het rechter bovenbeen en voor die [persoon 2] een snijwond in de onderrug (boven de rechter bil).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Hoewel sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, was het gebruik van het mes door verdachte niet proportioneel. Ook is niet voldaan aan de eis van subsidiariteit. Verdachte had zich kunnen terugtrekken in de auto en weg kunnen rijden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. Het volgende is hiervoor redengevend.
De rechtbank stelt voorop dat van noodweer sprake is wanneer iemand een feit begaat dat voortkomt uit een noodzakelijke verdediging van zijn lijf of het lijf van een ander tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer dient de rechtbank vast te stellen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte is aangevoerd, aannemelijk is geworden.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek met betrekking tot het geweldsincident weinig duidelijkheid heeft verschaft over de feitelijke toedracht. De verklaringen van verdachte en de aangevers lopen daarover uiteen.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte] iets ging eten en dat hij [medeverdachte] daarna met de auto thuis zou afzetten. Het broertje van [medeverdachte] had een woordenwisseling gehad met iemand, en [medeverdachte] had met de betreffende persoon afgesproken om het uit te praten. Verdachte is meegegaan naar die afspraak. Toen ze op de afgesproken plek stonden, werden verdachte en [medeverdachte] klemgereden door drie auto’s. Er stapten zeven mannen uit. De mannen hadden wapens. Een van de mannen maakte het portier van de auto van verdachte open en pakte vervolgens de autosleutels af. De mannen riepen dat verdachte en [medeverdachte] een boete moesten betalen. Verdachte en [medeverdachte] zijn toen uitgestapt. Verdachte zag dat een van de mannen een vuurwapen had en er ontstond een gevecht. Er werd geslagen en getrokken. Verdachte zag dat [medeverdachte] ten val kwam en dat er mannen bovenop hem zaten. [medeverdachte] werd geslagen en geschopt. Tijdens het gevecht viel een mes op de grond. Verdachte heeft het mes gepakt en heeft vervolgens [persoon 1] en [persoon 2] geprikt, omdat hij bang was voor het leven van [medeverdachte].
De verklaring van verdachte over de feitelijke toedracht vindt naar het oordeel van de rechtbank op belangrijke punten steun in het dossier. Het volgende is hiervoor van belang.
Ten eerste bevestigt de verklaring van getuige [getuige 1] dat [medeverdachte] werd aangevallen en dat verdachte hem probeerde te verdedigen. Zij heeft verklaard dat zij geschreeuw hoorde en vanuit haar woning een auto op de weg zag staan. Aan de bestuurderszijde stond een lange man met een geel lichtgevend vest (de rechtbank begrijpt: verdachte). Aan de andere kant van de auto stonden twee mannen luid tegen elkaar te roepen. Opeens kwam er een man met een grijze broek en een grijs vest aanlopen (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]). Op het trottoir stond een groepje jongen mannen te kijken naar de man met het lichtgevende vest. De man met het lichtgevende vest riep iets naar de man met de grijze broek, maar de man liep door. De twee mannen die achter de auto stonden renden om de auto heen en sprongen boven op de man met de grijze broek. Het werd een groep vechtende mensen. De man met het lichtgevende gele vest ging er tussenin staan en probeerde de man met de grijze broek te ontzetten. De man met de grijze broek werd tussen twee auto’s werd getrokken. Getuige hoorde een klap alsof de man hard tegen de auto aan werd gegooid. Vervolgens kwam de politie ter plaatse.
Ten tweede vindt de verklaring van verdachte dat er wapens in het spel waren steun in het dossier. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de drie mannen die op het trottoir stonden wegrenden en dat een van die mannen iets voor zijn lichaam had wat hij met beide handen droeg. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat drie mannen langs haar woning renden. Een van deze mannen hield zijn beide handen ter hoogte van de onderzijde van zijn jas. [getuige 2] had de indruk dat de man iets verborg onder zijn gesloten jas. Zij dacht dat de man daar een soort wapen droeg.
In het voertuig van [persoon 3] is een ploertendoder aangetroffen. Bovendien hebben zowel verdachte als [medeverdachte] vanaf het eerste moment, toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, verklaard dat [persoon 3] een vuurwapen had. Na het incident heeft verdachte bij de politie verklaard dat de jongens wapens, messen, ploertendoders en een vuurwapen bij zich hadden.
Nu de verklaring van verdachte de rechtbank aannemelijk voorkomt, zal de rechtbank uitgaan van de door verdachte geschetste feitelijke toedracht.
Conclusie
Op basis van de geschetste toedracht door verdachte, waardeert de rechtbank de omstandigheid dat [medeverdachte] werd geslagen en geschopt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval. Verdachte heeft gehandeld ter verdediging van [medeverdachte] door [persoon 2] en [persoon 1] met een mes te steken. Gelet op het feit dat [medeverdachte] door meerdere personen werd aangevallen kon niet van verdachte worden verlangd dat hij zich aan de situatie zou onttrekken. Daarmee is voldaan aan de subsidiariteitseis. De rechtbank vindt de reactie van verdachte hierop, het steken met een mes, onder deze omstandigheden proportioneel. Gelet op de getuigenverklaringen, de aangetroffen ploertendoder in het voertuig van [persoon 3] en de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] direct na het incident, vindt de rechtbank het aannemelijk dat er tijdens het gevecht wapens aanwezig waren, waaronder een vuurwapen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdediging van verdachte niet als disproportioneel kan worden aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat het beroep op noodweer slaagt, waardoor verdachte ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 3.595,48 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3:
eendaadse samenloop van:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Bie, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling - Van der Maarel en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]