ECLI:NL:RBAMS:2024:6347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/742628 / HA ZA 23-1055
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma tussen scheidende echtgenoten en vaststelling van de ondernemingswaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee scheidende echtgenoten over de ontbinding van hun vennootschap onder firma (vof) die een bed & breakfast exploiteerde. De eiser, die de B&B als eenmanszaak had ingeschreven, vorderde de ontbinding van de vof met onmiddellijke ingang en de toebedeling van de onderneming aan hem, onder de verplichting om de gedaagde haar deel van de waarde van de ontbonden vof te betalen. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen.

De rechtbank oordeelde dat partijen het erover eens waren dat verdere samenwerking niet mogelijk was en dat de vof moest worden ontbonden. De rechtbank stelde vast dat de eiser de aangewezen persoon was om de B&B voort te zetten, gezien de beslissing van de familierechter dat hij de enige huurder en bewoner van het schip was. Dit vormde een gewichtige reden voor ontbinding volgens artikel 7A:1684 BW. De rechtbank besloot de vof aan de eiser toe te bedelen en de gedaagde recht te geven op de helft van de ondernemingswaarde.

De rechtbank waardeerde de B&B op basis van de intrinsieke waarde, rekening houdend met de financiële stukken en de betwisting door de gedaagde van de boekhouding. De rechtbank corrigeerde de boekhouding voor onterecht gemaakte kosten en kwam tot de conclusie dat de intrinsieke waarde van de B&B € 19.287,82 bedroeg, wat resulteerde in een uitkoopsom van € 9.643,91 voor de gedaagde. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, gezien de aard van de zaak en het feit dat geen van beide partijen volledig in het gelijk of ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/742628 / HA ZA 23-1055
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij (hierna:
[eiser]),
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij (hierna:
[gedaagde]),
advocaat: voorheen mr. J. van den Beldt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 14 februari 2024,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 1 mei 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 juli 2024 en de daarin vermelde stukken met het voorlopige oordeel een deskundige te benoemen,
- het e-mailbericht van de griffier aan partijen van 16 augustus 2024 waarin na contact met diverse potentiële deskundige twijfels worden geuit over de doelmatigheid van deskundigenonderzoek en het verzoek om een reactie,
- het e-mailbericht van mr. De Jong namens [eiser] van 20 augustus 2024,
- het e-mailbericht van mr. Van den Beldt namens [gedaagde] van 20 augustus 2024,
- nadat mr. Van den Beldt zich tegen de roldatum van 18 september 2024 heeft onttrokken, heeft [gedaagde] ondanks de gelegenheid daartoe tegen de roldatum van 2 oktober 2024 geen nieuwe advocaat laten stellen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Al voor betrokkenheid van partijen werd een bed & breakfast geëxploiteerd onder de naam [naam b&b] (hierna: de
B&B) op het schip aan de [adres] (hierna: het
schip).
2.2.
Met ingang van 20 januari 2021 is [eiser] een huurovereenkomst aangegaan voor het schip als woonboot met [eiser] en [gedaagde] als bewoners.
2.3.
Na hun intrek hebben [eiser] en [gedaagde] de website en het linnen van de vorige B&B-exploitant overgekocht, een exploitatievergunning verkregen en de B&B voortgezet. Per 1 oktober 2021 heeft [eiser] de B&B als eenmanszaak laten inschrijven in het handelsregister.
2.4.
Op 21 december 2021 zijn [eiser] en [gedaagde] getrouwd op huwelijkse voorwaarden, waarbij – vereenvoudigd gezegd – is bepaald dat het wettelijke stelsel van gemeenschap van goederen van voor 2018 tussen partijen van toepassing is.
2.5.
Per 1 oktober 2022 hebben [eiser] en [gedaagde] de B&B als vennootschap onder firma (vof) laten inschrijven in het handelsregister. [eiser] en [gedaagde] hebben ook een concept vennootschapsovereenkomst opgesteld, maar niet ondertekend.
2.6.
[eiser] heeft op 10 juli 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de familierechter van deze rechtbank. Daardoor is de huwelijksgemeenschap tussen partijen op 10 juli 2023 ontbonden.
2.7.
[gedaagde] heeft per 30 september 2023 het schip verlaten. Daarna heeft zij € 33.246,67 van de zakelijke bankrekening van de B&B opgenomen.
2.8.
Bij beschikking van 6 juni 2024 heeft de familierechter de echtscheiding uitgesproken en onder meer bepaald dat partijen wettelijk medehuurders zijn geworden nadat [eiser] de huurovereenkomst van het schip was aangegaan, maar dat dit huurrecht bij beschikking aan [eiser] wordt toebedeeld en voor [gedaagde] eindigt (overwegingen 3.2, 3.6 en 4.2).
2.9.
In het incident heeft de rechtbank als ordemaatregel voor de duur van de hoofdzaak, onder andere bepaald dat [gedaagde] wordt uitgesloten van de exploitatie van de B&B en zich moet onthouden van rechtshandelingen namens de vof, zodat [eiser] als enige kapitein op het schip de belangen van de vof kan behartigen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na eisvermindering op zitting – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vof [naam b&b] met onmiddellijke ingang ontbindt wegens gewichtige redenen,
II. de wijze van verdeling van de ontbonden vof vaststelt, in die zin dat de onderneming van de vof met alle toebehoren en vergunningen, wordt toebedeeld aan [eiser] , onder de verplichting van [eiser] om aan [gedaagde] het haar toekomende deel van de waarde van de ontbonden vof te voldoen,
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Op zitting is het geschil getrechterd tot het volgende. Partijen zijn het eens dat verdere samenwerking niet gaat en dat de vof moet worden ontbonden. Eén van hen zal de B&B voortzetten en de ander op basis van een 50/50-verdeling van de ondernemingswaarde uitkopen. Vanwege de beslissing van de familierechter dat uitsluitend [eiser] huurder en bewoner van het schip is (zie onder 2.8), is hij op dit moment de aangewezen persoon om de B&B voort te zetten. Daarmee is ook voldoende sprake van een gewichtige reden voor ontbinding in de zin van artikel 7A:1684 BW. Dit betekent dat:
  • de gevorderde ontbinding wordt toegewezen,
  • de vof aan [eiser] wordt toebedeeld en
  • [gedaagde] recht heeft op de helft van de ondernemingswaarde.
4.2.
Op zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat een deskundige zal worden benoemd om de ondernemingswaarde vast te stellen. De rechtbank wijkt in dit vonnis daarvan af en licht dat toe. Zoals de griffier al aan partijen heeft gemaild, hebben diverse potentiële deskundigen in twijfel getrokken of deskundigenonderzoek doelmatig is, vanwege het geringe bedrijfsresultaat van een arbeidsintensieve onderneming op een gehuurde locatie, zonder vastgoed of andere assets. Doordat de kosten hoger zullen uitvallen dan de baten, bestaat geen economisch belang bij deskundigenonderzoek. De rechtbank zal daarom zelf aan de hand van het dossier en de stellingen van partijen de ondernemingswaarde van de vof vaststellen.
4.3.
De rechtbank waardeert de B&B op basis van de intrinsieke waarde die kan worden afgeleid uit de overgelegde financiële stukken. Deze waardering heeft als peildatum de dagtekening van dit vonnis als ontbindingsdatum, maar wordt slechts gebaseerd op het volledig afgesloten boekjaar 2023, omdat dat de meest recente cijfers zijn waarover de rechtbank beschikt.
4.4.
De betwisting door [gedaagde] van de juistheid van de boekhouding van de B&B wordt als volgt in de waardering betrokken. [gedaagde] wenst een totale winstcorrectie van € 34.077,54 over 2023, omdat zij met een overzicht van het bedrijf [bedrijf] vraagtekens plaatst bij allerlei mutaties in de boeken. [gedaagde] vermoedt dat [eiser] privéuitgaven in de B&B-administratie heeft doorgevoerd en dat daarmee de winst ten onrechte is gedrukt. Op basis van deze administratie zijn echter steeds de jaarcijfers opgesteld door een register belastingadviseur, waarna deze zijn geaccordeerd en gedeponeerd namens de vof ter afsluiting van het boekjaar. [gedaagde] had daarin als vennoot een eigen verantwoordelijkheid voor de juistheid van de cijfers. De cijfers zijn bovendien ook gebruikt voor de belastingaangiften van [gedaagde] . Daarom wordt in beginsel ervan uitgegaan dat de administratie klopt en dient [gedaagde] voor het motiveren van correcties meer naar voren te brengen dan enkel dat niet zou zijn bewezen dat het B&B-uitgaves zijn.
4.5.
Als het gaat om de grootste uitgave die [gedaagde] gecorrigeerd wil zien, dan zijn dat de schoonmaakkosten van HVAB. Op zitting is door [eiser] toegelicht dat – kort gezegd – creatief met deze kosten is boekgehouden om andere diensten zwart te kunnen betalen. Dat levert echter niet een benadeling maar eerder een bevoordeling op van [gedaagde] , ten koste van de fiscus nu deze kosten niet wit betaald elders in de boeken terugkomen. Als [gedaagde] zou worden gevolgd in een correctie op dit punt, dan zou dat slechts ertoe leiden dat de kosten alsnog wit onder een andere naam moeten worden doorgevoerd. Dat levert dus geen hogere winst op zoals [gedaagde] met de correcties wil bereiken.
4.6.
Verder kan de rechtbank uitsluitend van de privéadvocaatkosten van [eiser] die in 2023 door de B&B betaald zijn aan advocatenkantoor SILK, vaststellen dat deze klaarblijkelijk ongegrond door de B&B zijn gedragen en dus moeten worden gecorrigeerd. Deze kosten bedroegen volgens de overgelegde overzichten onbetwist in totaal € 314 + € 2.066,25 = € 2.380,25. Voor het overige gaat de rechtbank uit van de juistheid van de administratie.
4.7.
Voor de vaststelling van de intrinsieke waarde corrigeert de rechtbank het totale vermogen van de B&B op 31 december 2023 volgens de vof-administratie van € 42.476,25 met € 2.380,25 (zie onder 4.6) naar € 44.856,50. De totale schuldenlast van de B&B was toen € 25.558,68, zodat onderaan de streep een intrinsieke waarde resteert van € 19.287,82. De uitkoopsom die [eiser] na ontbinding aan [gedaagde] is verschuldigd is de helft hiervan, te weten € 9.643,91.
4.8.
Dan is er ook nog het bedrag van € 33.246,67 dat [gedaagde] aan de B&B heeft onttrokken. [gedaagde] stelt dat zij al recht had op een deel van dit bedrag wegens onderbedeling in de winst over voorgaande jaren en dat het deels een voorschot op de uitkoopsom was. Hier zijn echter geen vorderingen aan verbonden: [eiser] of de B&B heeft niet gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot terugbetaling en andersom heeft [gedaagde] geen vordering ingesteld om een onderbedeling in de winst recht te trekken. Nu partijen dit geschilpunt niet met een vordering aan de rechtbank hebben voorgelegd, kan de rechtbank hier niet over beslissen. Dat betekent dat partijen bij de uiteindelijke afrekening van de vof en de gemeenschap van goederen ook dit bedrag nog moeten betrekken.
4.9.
Vanwege de aard van de zaak tussen twee scheidende echtgenoten waarbij bovendien geen van tweeën volledig in het gelijk of ongelijk is gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
ontbindt de vennootschap onder firma [naam b&b] met KvK-nummer [nummer] , onder toebedeling van de onderneming aan [eiser] en onder de verplichting van [eiser] om € 9.643,91 als uitkoopsom aan [gedaagde] te betalen,
5.2.
compenseert partijen in de proceskosten, in die zin dat ieder zijn of haar eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.