ECLI:NL:RBAMS:2024:6344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/745253 / HA ZA 24-71
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van hypotheekadviseur afgewezen in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de besloten vennootschap HYPOTHEEKCENTRUM VOOR ONDERNEMERS B.V. (HCVO). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Zondervan, vorderde schadevergoeding van HCVO, omdat hij meende dat de hypotheekadviseur een beroepsfout had gemaakt door hem onjuist te adviseren over de mogelijkheden van een verhuurhypotheek. De eiser had een nieuwe woning gekocht en wilde zijn oude woning als verhuurobject aanhouden. HCVO had hem geadviseerd dat hij in aanmerking kwam voor een verhuurhypotheek, maar deze werd later door de bank afgewezen. De eiser stelde dat hij hierdoor hogere rentelasten moest betalen en dat hij schade had geleden door het onzorgvuldig advies van HCVO. HCVO, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Boender-Lamers, betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de eiser zelf ook verantwoordelijk was voor de situatie. De rechtbank oordeelde dat HCVO geen beroepsfout had gemaakt en dat de vorderingen van de eiser integraal werden afgewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van HCVO, die op € 4.639 werden begroot. De rechtbank benadrukte dat een hypotheekadviseur niet aansprakelijk is enkel omdat het advies afwijkt van de beslissing van een kredietverstrekker. De eiser had niet voldoende onderbouwd dat HCVO een fout had gemaakt die een redelijk handelende hypotheekadviseur niet zou hebben gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/745253 / HA ZA 24-71
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij (hierna:
[eiser]),
advocaat: mr. E. Zondervan,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
HYPOTHEEKCENTRUM VOOR ONDERNEMERS B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde partij (hierna:
HCVO),
advocaat: mr. M.J.G. Boender-Lamers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 januari 2024 met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8,
- het tussenvonnis van 1 mei 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 juni 2024,
- de brief van mr. Dhingra namens HCVO in reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] woonde op de [adres 1] (hierna: de
oude woning), hypothecair gefinancierd bij ABN Amro Bank N.V. (hierna: de
Bank). In augustus 2022 bestond deze lening nog uit een deel van € 143.500 tegen 1,58% rente en van € 90.000 tegen 2,12% rente.
2.2.
Met zijn partner kocht [eiser] de [adres 2] (hierna: de
nieuwe woning) met een financieringsvoorbehoud dat gold tot 7 november 2022. [eiser] wilde de nieuwe woning bewonen en de oude woning als verhuurobject aanhouden. Het renteaanbod voor een nieuwe hypothecaire financiering bij de Bank was toen 4,06%.
2.3.
HCVO stond [eiser] als hypotheekadviseur bij en wees hem erop dat hij geen hypotheekrenteaftrek zou genieten voor een verhuurhypotheek. Fiscaal was daarom aantrekkelijk de hogere rente van 4,06% te betalen voor de nieuwe woning en de gunstigere percentages van 1,58% en 2,12% te behouden voor omzetting naar een verhuurhypotheek.
2.4.
HCVO heeft op basis van de Productwijzer Hypotheek voor Verhuur 2022 (hierna: de
Productwijzer) en de Kredietgids (hierna: de
Kredietgids) van de Bank beoordeeld of [eiser] in aanmerking zou komen voor een verhuurhypotheek. De conclusie van HCVO was dat [eiser] hiervoor in aanmerking kwam.
2.5.
HCVO heeft met [eiser] besproken dat het aanvraagproces van een verhuurhypotheek bij de Bank zo werkt dat de hypotheekakte van de nieuwe woning definitief moet zijn gepasseerd voordat een aanvraag voor een verhuurhypotheek kan worden ingediend. Dat bracht mee dat de keuze voor het wel of niet meenemen van het rentepercentage al bij de aanvraag van de verhuurhypotheek moest zijn gemaakt. In oktober 2022 heeft HCVO expliciet [eiser] gewaarschuwd dat navraag bij de Bank heeft bevestigd dat een eenmaal gepasseerde hypotheekakte voor financiering van de nieuwe woning tegen 4,06%, later niet desgewenst (bijv. als de aanvraag voor een verhuurhypotheek wordt afgewezen) zal worden opgebroken om in die financiering alsnog de rentepercentages van 1,58% en 2,12% te gebruiken.
2.6.
[eiser] heeft vervolgens de nieuwe woning voor € 595.000 hypothecair gefinancierd bij de Bank tegen 4,06% rente en een verhuurhypotheek aangevraagd tegen deels 1,58% en deels 2,12% rente.
2.7.
Per brief van 23 januari 2023 heeft de Bank de verhuurhypotheek afgewezen, omdat het inkomen van [eiser] niet aan de acceptatievoorwaarden voldeed.
2.8.
Nadien heeft de Bank desgevraagd telefonisch aan HCVO toegelicht dat voor de berekening van de maximale verhuurhypotheeksom ook een rekentool te raadplegen was op de website van de Bank.
2.9.
Op 7 februari 2023 heeft HCVO bij de Bank geklaagd over onder meer dat:
  • de Productwijzer en de Kredietgids geen rekentool vermelden voor de berekening van de maximale verhuurhypotheek en
  • de Kredietgids een uitgebreidere berekening voorschrijft dan de Productwijzer voor het begrip “netto huurinkomsten” en dat dit onduidelijkheid schept.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad HCVO veroordeelt tot betaling van:
€ 24.373,50 aan hoofdsom,
€ 994,22 aan expertisekosten,
€ 1.232,67 aan buitengerechtelijke kosten,
e wettelijke rente over de hoofdsom onder a) vanaf 24 oktober 2022 en over de expertisekosten onder b) vanaf 20 juli 2023,
e/f) de proceskosten, inclusief nakosten.
3.2.
Hoofdzakelijk stelt [eiser] dat HCVO een beroepsfout heeft gemaakt door bij onduidelijkheden in de Productwijzer en de Kredietgids kennelijk op de gok te adviseren dat [eiser] in aanmerking zou komen voor een verhuurhypotheek. Nu een verhuurhypotheek er niet in zit, ziet [eiser] zich genoodzaakt de oude woning te verkopen waardoor hij de rentepercentages van 1,58% en 2,12% verliest. Had hij dit eerder geweten, dan had hij deze rentepercentages gebruikt voor een deel van de financiering van de nieuwe woning waar hij nu 4,06% rente voor betaalt. Volgens [eiser] behoorde HCVO de acceptatievoorwaarden van de Bank beter te kennen en had zij bij twijfel navraag moeten doen bij de Bank, zodat HCVO eerder was gewezen op de rekentool van de Bank die zou uitwijzen dat [eiser] niet aan de acceptatievoorwaarden voldeed. [eiser] stelt dat HCVO door onzorgvuldig te adviseren is tekortgeschoten in haar zorgplicht en dus aansprakelijk is voor de geleden schade. [eiser] berekent zijn schade op € 23.121 aan hogere rentelasten, op basis van het verschil in rentescenario’s over een looptijd van 30 jaar en uitgaande van 3% rente na de eerste rentevaste periode. [eiser] telt daar de zijns inziens achteraf onnodig gemaakte kosten bij op van € 950 voor een taxatierapport en € 302,50 voor een energielabel om te komen tot de hoofdvordering van € 24.373,50.
3.3.
HCVO voert verweer en betwist gemotiveerd de zorgplichtschending, de schade en het causaal verband. HCVO beroept zich daarnaast op de eigen schuld van [eiser] . Dit leidt er volgens HCVO toe dat de vorderingen moeten worden afgewezen met een veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief nakosten, met rente.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank oordeelt dat een beroepsfout van HCVO niet komt vast te staan. Begrijpelijk is dat [eiser] achteraf gezien liever de rentepercentages van 1,58% en 2,12% had willen gebruiken voor zijn nieuwe woning, nu de Bank de aangevraagde verhuurhypotheek heeft afgewezen. Een hypotheekadviseur is echter nog niet aansprakelijk vanwege het enkele feit dat het advies afwijkt van de beslissing van een kredietverstrekker. HCVO heeft [eiser] geen positieve beslissing van de Bank gegarandeerd. Voor aansprakelijkheid is daarom meer nodig en het ligt op de weg van [eiser] die zich hierop beroept om voldoende concreet te maken waarin HCVO een fout heeft gemaakt, die een redelijk bekwame en redelijk handelende hypotheekadviseur niet zou hebben gemaakt. Dit volgt uit artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang met artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.2.
Kern van het verwijt van [eiser] is dat HCVO onduidelijkheden zag in de Productwijzer en de Kredietgids (blijkens haar klacht tegen de Bank) en desondanks een “gok” heeft genomen. Daarentegen had HCVO volgens [eiser] voor het begrip “netto huurinkomsten” navraag moeten doen bij de Bank, zodat de Bank uit eigen beweging zou hebben gewezen op de rekentool. Deze hypothetische redenering wordt om drie redenen niet gevolgd.
4.3.
Ten eerste heeft [eiser] niet inzichtelijk gemaakt waar de afwijzing van de Bank precies in is gelegen. [eiser] verwijt HCVO dat zij de netto huurinkomsten te hoog heeft begroot, maar dit kan de rechtbank op basis van het betoog van [eiser] niet vaststellen. De afwijzing van de Bank kan ook met een andere acceptatievoorwaarde te maken hebben. Bovendien heeft HCVO voor de begroting van netto huurinkomsten zekerheidshalve het uitgebreidste rekenmodel gebruikt (uit de Kredietgids) dat vanwege de hoeveelheid aftrekposten lager uitvalt dan het simpelere rekenmodel (uit de Productwijzer). HCVO is dus van het laagste en daarmee veiligste bedrag aan netto huurinkomsten uitgegaan zodat de rechtbank ook daarom niet zonder meer kan aannemen dat de afwijzende beslissing van de Bank te maken heeft met een verkeerde berekening van de netto huurinkomsten door HCVO.
4.4.
Ten tweede tilt [eiser] te zwaar aan het feit dat HCVO pas achteraf op de hoogte is geraakt van de rekentool. De rekentool is geen acceptatievoorwaarde. Er mag van worden uitgegaan dat het een middel is om aan dezelfde en geldende acceptatievoorwaarden te toetsen als HCVO onbetwist heeft gedaan. Als dat anders was en de rekentool aan andere dan de geldende acceptatievoorwaarden zou hebben getoetst, hetgeen niet is gebleken, zou dat een fout kunnen opleveren in het domein van de Bank en niet van HCVO.
4.5.
Ten derde – in het verlengde van het voorgaande – heeft [eiser] niet onderbouwd gesteld waarom een redelijk bekwame en redelijk handelende hypotheekadviseur anders had gehandeld. [eiser] stelt wel dat HCVO achteraf gezien extra navraag had moeten doen buiten het contact dat er al met de Bank was (zie onder 2.5), maar bij iedere beslissing van een kredietverstrekker die afwijkt van het advies van een hypotheekadviseur kan dat met wijsheid achteraf worden gezegd. Dat alleen is onvoldoende voor aansprakelijkheid en [eiser] heeft verder niet geconcretiseerd dat, bijvoorbeeld ter zake van een bepaalde acceptatievoorwaarde, HCVO iets wezenlijks anders had moeten doen.
4.6.
Kortom, nu een beroepsfout niet komt vast te staan moeten de hoofd- en nevenvorderingen van [eiser] integraal worden afgewezen. Het debat over schade, causaal verband en eigen schuld blijft onbesproken.
4.7.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van HCVO tot op heden begroot op:
- griffierecht
2.889
- salaris advocaat
1.572
(2 punten × € 786)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.639
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.639, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.