ECLI:NL:RBAMS:2024:6343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
13/323142-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling met een bijl

Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 december 2023 in Amsterdam een poging tot doodslag en zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft meermalen met een bijl in de richting van het gezicht en lichaam van de aangever geslagen. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. A. van de Venn, gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld voor de poging tot zware mishandeling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.M. Moes, pleitte voor vrijspraak van de zwaardere aanklachten, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de poging tot doodslag en zware mishandeling niet bewezen kon worden, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door met een bijl te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding van €2.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft een lange geschiedenis van verslaving, maar heeft in de afgelopen vijf jaar geen strafbare feiten gepleegd. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, omdat de verdachte niet wilde meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, rekening houdend met de ernst van de schade en vergelijkbare zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/323142-23
Datum uitspraak: 9 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2023 in Amsterdam primair heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [aangever] (hierna: aangever) meermalen met een bijl in de richting van het gezicht en/of het lichaam te slaan. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een zware mishandeling, meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meest subsidiair als een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat uit het dossier niet blijkt dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat uit het dossier, door het ontbreken van een letselverklaring, niet blijkt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De meer subsidiaire poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen. Door meermalen met een bijl in de richting van aangever te slaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van aangever, dan wel dat er sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling kan niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het objectieve bewijs over het letsel van aangever ontbreekt in het dossier.
De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit voor de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs is dat de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven hebben geroepen. Ten aanzien van de meest subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van poging tot doodslag (primair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen, omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke was op het overlijden van aangever. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
3.3.2.
Vrijspraak van zware mishandeling (subsidiair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling ook niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende objectieve informatie over het letsel van aangever, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
3.3.3.
Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling (meer subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever.
Aangever heeft verklaard dat hij meermalen met een bijl is geslagen door verdachte. Hierbij is hij geraakt op zijn arm, zijn elleboog, zijn been en in zijn zij. Verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris bekend dat hij degene is geweest die aangever heeft aangevallen, maar verdachte zegt dat dit met een hondenriem heeft geslagen en niet met een bijl. Uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt echter dat verdachte aangever meermalen met een bijl heeft geslagen. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met volle kracht de bijl naar achteren trok en met zwaaiende bewegingen op het slachtoffer insloeg. De verbalisanten die ter plaatse kwamen zagen dat er bloed uit de neus van aangever stroomde en er bloed op zijn handen zat.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte meermaals met kracht met een bijl in de richting van aangever heeft geslagen, waarbij aangever op zijn lichaam is geraakt. Naar algemene ervaringsregels ontstond er met dit gedrag een aanmerkelijke kans dat bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Een bijl is naar zijn aard een voorwerp dat, gelet op het zware contragewicht, bedoeld is om hard neer te komen op hetgeen waarop geslagen wordt. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd maakt het naar het oordeel van de rechtbank geen verschil of verdachte al dan niet met de scherpe kant van de bijl heeft geslagen. In beide gevallen bestond de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het slaan met een bijl op een lichaam is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 4 december 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een bijl in de richting van het lichaam van die [aangever] heeft geslagen, waarbij die [aangever] meermalen op het lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een contactverbod met aangever in de vorm van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd voor de duur van zes maanden te vervangen met één week hechtenis bij overtreding van de gedragsaanwijzing.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte, ondanks zijn verslaving, in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De raadsvrouw heeft verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, en daarnaast eventueel een forse taakstraf. Zij heeft verzocht om geen contactverbod met aangever op te leggen. Verdachte is zijn woning kwijtgeraakt en is dakloos en het kan daardoor voorkomen dat verdachte aangever tegenkomt op straat. Verdachte is aangever na het feit ook al meerdere keren tegengekomen en er hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft meermalen met een bijl in de richting van aangever geslagen, waarbij aangever op zijn lichaam is geraakt. Verdachte heeft aangever hiermee verwond en dit had veel ernstiger kunnen aflopen. De toedracht van deze gebeurtenis is niet duidelijk geworden. De verklaringen van verdachte en aangever hierover lopen uiteen. Dat verdachte kennelijk zo ver gaat dat hij om acht uur ‘s ochtends in een woonwijk op aangever inslaat met een bijl, vindt de rechtbank ernstig en zorgwekkend. Meerdere mensen zijn ongevraagd getuige geweest van dit geweld. Uit hun verklaringen blijkt, begrijpelijkerwijs, dat zij hier erg van zijn geschrokken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg van 7 februari 2024. Daaruit blijkt dat verdachte al 33 jaar verslaafd is aan heroïne en cocaïne. Het drugsgebruik, het ontbreken van vaste woon- of verblijfplaats en het sociale netwerk van verdachte ziet de reclassering als risicofactoren voor recidive. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie middelengebruik, opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod en het meewerken aan middelencontrole. Doordat verdachte eerder geen motivatie heeft laten zien om te willen stoppen met het gebruiken van drugs, achtte de reclassering het noodzakelijk dat de motivatie van verdachte om mee te werken aan reclasseringstoezicht op zitting opnieuw getoetst zou worden.
Verdachte heeft op de zitting duidelijk kenbaar gemaakt dat hij niet wil meewerken aan voornoemde bijzondere voorwaarden. Hij vindt dat hij geen hulp nodig heeft bij zijn verslavingsproblematiek en zegt dat hij dit op eigen kracht wil doen. Hij wil zijn leven zelfstandig op orde krijgen, door een nieuwe woning te vinden en zoveel mogelijk van de drugs af te blijven.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen niet zijnde een vuurwapen, is een gevangenisstraf van zeven maanden bij een voltooid delict. In het geval van een poging wordt hier een derde vanaf gehaald.
Alles overwegende ziet de rechtbank met betrekking tot de straf geen aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken en zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal geen bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen, omdat verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden niet wil naleven en de kans van slagen dan ook te gering is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod in de vorm van een 38v-maatregel op te leggen. Dit verzoek vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd en sinds de opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan tussen verdachte en aangever. Daarom vindt de rechtbank het recidiverisico niet dusdanig hoog dat oplegging van een 38v-maatregel noodzakelijk is.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij [aangever] heeft een bedrag van € 2.750,- gevorderd, bestaande uit vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering te matigen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering niet is onderbouwd met stukken. Er is geen letselverklaring, doktersverklaring, en/of verklaring van een psycholoog en er zijn geen foto’s van het letsel. De aangehaalde uitspraken in de vordering zijn niet vergelijkbaar met de zaak van verdachte, aldus de raadsvrouw.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Het staat vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verbalisanten die als eerste ter plaatse kwamen troffen [aangever] immers aan met een hevige bloedneus en zij zagen dat zijn handen vol zaten met bloed. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag, rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, aan de hoge kant. De door de benadeelde partij aangehaalde uitspraken zijn naar het oordeel van de rechtbank ernstiger van aard en daarom niet vergelijkbaar met deze zaak.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van €2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2023. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2023 tot aan de dag van de volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal worden 30 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiaire feit:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een
gedeelte, groot 78 (achtenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van benadeelde partij [aangever] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.J.M. Smolders en S. van Gerven, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2024.
[…]