ECLI:NL:RBAMS:2024:6304

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/746418 / FA RK 24-990
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging gezag en verblijfplaats van minderjarige in het kader van internationale kinderontvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [verzoeker], die sinds 2014 in Dubai verblijft. De vader van [verzoeker] heeft verzocht om teruggeleiding naar Nederland, terwijl de moeder stelt dat [verzoeker] veilig is in Dubai en daar zijn leven heeft opgebouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder [verzoeker] zonder toestemming van de vader naar Dubai heeft gebracht, wat als ongeoorloofde overbrenging wordt beschouwd. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van [verzoeker] is om terug te keren naar Nederland, gezien de juridische situatie en de veroordeling van de moeder tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens kinderontvoering. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] af en stelt dat de moeder moet meewerken aan zijn terugkeer naar Nederland, zodat er gewerkt kan worden aan een veilige toekomst voor hem.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/746418 / FA RK 24-990 (HH/WvL)
Beschikking van 10 juli 2024 ex artikel 1:377 e en g Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[verzoeker],
verblijvende op een voor de rechtbank onbekende plek ergens te Dubai,
verzoeker,
hierna te noemen [verzoeker] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
voorheen wonende te Amsterdam, thans te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. C.C.B. Boshouwers te Amsterdam,
en
2. [de moeder] ,
wonende te Dubai,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. T.M. Coppes te Aerdenhout.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de brief van [verzoeker] d.d. 9 september 2023 ingekomen op 10 september 2023 aan het Gerechtshof Amsterdam waarmee de procedure is ingeleid en welke brief het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2023 ter behandeling heeft doorgezonden naar de Rechtbank Amsterdam,
- het verslag van het kindgesprek met [verzoeker] van 2 november 2023 waarbij hij door de kinderrechter is gehoord in Dubai via een videoverbinding,
- de brief van de rechtbank aan de ouders van 8 januari 2024, waarbij zij over het verzoek van [verzoeker] en het kindgesprek zijn geïnformeerd,
- de e-mails van de vader met bijlagen van 23 januari 2024,
- de reactie van de moeder van 2 februari 2024, ingekomen op 5 februari 2024 met producties,
- de e-mail van de vader aan de rechtbank van 8 februari 2024,
- het proces-verbaal van bevindingen van 16 februari 2024,
- de reactie van de vader van 8 april 2024, met bijlagen,
- de bij brieven van 8, 9 en 11 april 2024 aan de zijde van de moeder overgelegde bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 april 2024.
Verschenen zijn:
de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
de moeder via een videoverbinding, bijgestaan door haar advocaat,
namens de Raad mevrouw [naam 1] en mevrouw [naam 2] .
Mr. Boshouwers heeft pleitnotities overgelegd en mr. Coppes aantekeningen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010. De ouders zijn gehuwd op 12 november 2010. Hun huwelijk is op 29 juli 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 3 april 2013 in de registers van de burgerlijke stand. [verzoeker] verbleef sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder. Op 15 oktober 2014 heeft de moeder [verzoeker] , zonder toestemming van de vader terwijl die wel nodig was en zonder hem daarin te kennen, naar onbekende bestemming, naar later bleek Dubai,Verenigde Emiraten (hierna: de VAE) meegenomen. Tot 21 oktober 2014 stond [verzoeker] onder toezicht van Bureau Jeugdzorg, thans Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Bij beschikking van deze rechtbank van 17 december 2014 is bepaald dat het hoofdverblijf van [verzoeker] bij de vader zal zijn.
2.2.
Bij beschikking van 3 juli 2019 is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en is de vader alleen met het ouderlijk gezag over [verzoeker] belast. Bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2021 is de beschikking van 3 juli 2019 bekrachtigd en is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot eenhoofdig gezag.
2.3.
Bij uitspraken van het Hof van Cassatie in Dubai van 30 juni 2018 en 14 juli 2020 is beslist dat [verzoeker] aan de vader moet worden overgedragen en op 9 juni 2022 is tegen de moeder een arrestatiebevel uitgevaardigd. Op 21 juni 2022 heeft onder begeleiding van de politie een contact tussen de vader en [verzoeker] in Dubai plaatsgevonden. Dat was het eerste contact sinds oktober 2014
2.4.
Bij vonnis van de strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam van 28 december 2022 is het vonnis van de strafkamer van de Rechtbank Amsterdam van 5 november 2020 bekrachtigd behalve ten aanzien van de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. De moeder is veroordeeld tot gevangenisstraf van vijf jaar wegens onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, anders gezegd kinderontvoering (van [verzoeker] ).
Bij arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2024 is het beroep in cassatie van de moeder tegen het vonnis van het gerechtshof van 28 december 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
[verzoeker] heeft in zijn brief en bij het kindgesprek onder andere verteld dat hij al negen jaar in Dubai woont, samen met zijn moeder. Hij voelt zich veilig bij zijn moeder en wil dat deze situatie gehandhaafd blijft. Zijn moeder heeft hem verteld dat zij hem zonder toestemming van zijn vader heeft meegenomen naar Dubai. Hij weet dat zijn vader hem probeert terug te laten komen naar Nederland, maar dat wil hij niet. De kinderrechter heeft besloten de ouders om een reactie te vragen en hen uit te nodigen voor een zitting.

3.De standpunten

De moeder
De moeder heeft aangevoerd, en daartoe een stuk in het Arabisch en vertaald in het Engels overgelegd dat de moeder recent door het Hof van Cassatie in Dubai in hoger beroep met “custody” over [verzoeker] zou zijn belast. (Een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal is niet overgelegd).
Het verzoek van [verzoeker] moet worden toegewezen, aldus de moeder. Bij de moeder thuis krijgt [verzoeker] structuur, grenzen, affectie, duidelijkheid, veiligheid, geborgenheid en regelmaat. Uit de artikelen 3,19 en 24 van het IVRK volgt dat de (cirkel van) veiligheid (hechting) van de verzorgende/beschermende ouder een direct belang van het kind is. Juist ook, als sprake is van een verzorgende-beschermende moeder, een bedreigende en gevaar zettende vader en de dreiging van een uithuisplaatsing bij terugkeer naar Nederland. Internationale rechtspraak laat zien dat het gevaarrisico vaak wordt onderschat omdat het belang van omgang met beide ouders prevaleert boven de cirkelveiligheid. De moeder is met [verzoeker] naar Dubai vertrokken om [verzoeker] te beschermen tegen de bemoeienis van het bureau Jeugdzorg dat beide ouders de schuld had gegeven van de ontstane situatie, terwijl volgens de moeder de vader de agressor was, zowel ten opzichte van haarzelf als [verzoeker] . Er dreigde een uithuisplaatsing in een voor [verzoeker] onbekende omgeving. [verzoeker] woont thans al langer in Dubai dan in Nederland. Hij voelt zich daar goed. De moeder heeft altijd geprobeerd het contact tussen de vader en [verzoeker] mogelijk te maken maar de vader heeft daarvan geen gebruik willen maken, tot voor kort. Op initiatief van de moeder heeft in juni 2023 online contact plaatsgevonden tussen de vader en [verzoeker] . Dat was geen succes, omdat de vader het alleen over het verleden wilde hebben en [verzoeker] wilde dat zijn vader belangstelling zou hebben voor zijn huidige leven. Nu [verzoeker] geen woonplaats heeft in Nederland, maar zijn werkelijk verblijf in Dubai is, was de rechtbank in Dubai bevoegd om te bepalen dat het gezag over [verzoeker] alleen aan de moeder toekomt. De uitspraak is voor erkenning vatbaar, omdat op grond van artikel 265 Rv. bij gebreke van een woonplaats in Nederland, de rechter van het werkelijk verblijf bevoegd is.
Bij de mondelinge behandeling is aangevoerd dat de rechtbank in Dubai de belangen van [verzoeker] goed heeft kunnen afwegen. Bij de in Nederland gevoerde procedures heeft de moeder zich niet kunnen stellen, omdat de vader haar nooit op de hoogte heeft gehouden van de procedures. [verzoeker] woont al meer dan 10 jaar in Dubai, is daar geworteld en heeft daar zijn gewone verblijfplaats. Dit laatste is een feitelijk begrip. [verzoeker] is geïntegreerd, gaat naar school, heeft veel vrienden en doet aan sport. Hij spreekt Arabisch en is bekeerd tot de islam. [verzoeker] wil graag de nationaliteit van de VAE aannemen en zijn leven in Dubai inrichten. De moeder en [verzoeker] zijn uitgeschreven in Nederland en [verzoeker] staat inmiddels al jaren ingeschreven in Dubai. De rechtbank Amsterdam is niet bevoegd te oordelen en indien wel dan is het niet in het belang van [verzoeker] terug te keren naar Nederland. Aan de rechten van [verzoeker] op grond van het IRK bij voortgezet verblijf van [verzoeker] bij de moeder is voldaan. Bij terugkeer naar Nederland zal hij in het jeugdzorgtraject komen, uit huis geplaatst worden bij wildvreemden en alle contact met de moeder en haar familie kwijtraken. Ook zal hij niet naar de vader gaan, gezien de rapportages uit het verleden en de stellingen van Jeugdzorg in de afsluitende rapportage. Zolang geen uitlevering wordt gevraagd, is er geen probleem, want de moeder reist niet.
De moeder heeft verklaard dat de kindbrief van [verzoeker] ook over het ouderlijk gezag gaat. Voorts heeft zij verklaard dat [verzoeker] sinds de vader hem op school heeft bezocht, niet meer naar school gaat maar thuis online Islamitisch onderwijs volgt.
De moeder heeft verder verklaard dat er nooit reden is geweest tot verontrusting met betrekking tot [verzoeker] . Er zijn geen problemen bij haar. Hij heeft een aantal keren therapie gehad wegens de wijze van de uithuisplaatsing. In 2017 moest de moeder drie dagen de gevangenis in wegens Interpol. Daar werd [verzoeker] boos over. De moeder heeft verzocht om omgang met de vader. [verzoeker] geniet een goede opvoeding, heeft een goede band met de moeder en heeft rust als hij in Dubai kan blijven. Als [verzoeker] dat niet wil, zal de moeder niet meewerken aan overdracht naar Nederland.
De vader
[verzoeker] heeft een verzoek ingediend dat neerkomt op een wijziging van de hoofdverblijfplaats naar Dubai. De Rechtbank Amsterdam komt de internationale bevoegdheid toe over het verzoek te oordelen. Er is sprake van een ongeoorloofde overbrenging van [verzoeker] dan wel van kinderontvoering. [verzoeker] is overgebracht naar een niet-EU lidstaat. Op grond van artikel 7 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is de Rechtbank Amsterdam bevoegd gebleven omdat [verzoeker] onmiddellijk voor de overbrenging zijn gewone verblijfplaats in Amsterdam had, geen gewone verblijfplaats in Dubai heeft verkregen en de vader in de overbrenging niet heeft berust. De vader heeft binnen een jaar nadat hij kennis kreeg van de verblijfplaats van [verzoeker] een verzoek om teruggeleiding ingediend en heeft diverse procedures aanhangig gemaakt in Nederland en in Dubai. De vader verwijst in dit verband naar de overwegingen 5.9 tot en met 5.17 van de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 27 juli 2021. Ook na deze uitspraak heeft hij niet berust in de overbrenging en het verblijf van [verzoeker] in Dubai. In 2022 is de vader naar Dubai gereisd teneinde de afgifte van [verzoeker] dan wel via de politie te bewerkstelligen. Hij heeft noodgedwongen daar nog een procedure moeten aanspannen. De vader heeft zich ook verweerd in de door de moeder in Dubai aangespannen procedure over “custody”. Op verzoek van de politie heeft hij in Dubai opnieuw aangifte gedaan van onttrekking aan het gezag en heeft hij heeft diverse malen contact gehad met [verzoeker] via videobellen.
Niet kan worden vastgesteld of [verzoeker] een nieuwe gewone verblijfplaats in Dubai heeft gekregen dan wel daar is geworteld. De moeder en [verzoeker] hebben niet de nationaliteit van de VAE, hebben geen veilig paspoort en verblijven daar dus illegaal. De Rechtbank Amsterdam is dus ook internationaal bevoegd kennen te nemen van het verzoek van [verzoeker] . De moeder is het daarmee kennelijk ook eens want de vader gaat ervan uit dat het verzoek van [verzoeker] door de moeder is geïnitieerd. De moeder beroept zich weliswaar op artikel 265 RV, maar dat artikel is niet van toepassing, want dat gaat over de relatieve bevoegdheid betreffende minderjarigen en niet over internationale bevoegdheid in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid.
De beslissing van 6 maart 2024 waar de moeder zich op beroept, ziet op “custody”. Het is onduidelijk wat daarmee wordt bedoeld. Dat kan slaan op ouderlijk gezag of op de hoofdverblijfplaats. De uitspraak is niet vertaald en is niet voor erkenning in Nederland vatbaar. De beslissing is onverenigbaar met de Nederlandse beslissingen over het eenhoofdig gezag en de hoofdverblijfplaats. Omdat de hoofdverblijfplaats van [verzoeker] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd ten aanzien van gezagszaken en niet de rechter in Dubai.
Het is niet juist dat de moeder het contact tussen de vader en [verzoeker] altijd heeft mogelijk gemaakt. Pas in 2020 heeft hij voor het eerst met [verzoeker] contact gehad, aangezien uit het politieonderzoek en de jegens de moeder aanhangige strafzaak haar verblijfsgegevens bekend werden. De vader is toen naar Dubai gegaan. In 2023 heeft een aantal videobelmomenten plaatsgevonden, nadat de rechter in Dubai dat ambtshalve op straffe van een dwangsom zo had bepaald. Toen de moeder [verzoeker] meenam waren er geen moeilijkheden tussen [verzoeker] en de vader en evenmin zorgen over zijn opvoedvaardigheden. Het videobellen verliep op zich heel goed, maar onder invloed van de moeder wilde [verzoeker] niet meer. Als [verzoeker] naar Nederland komt, zal de vader het contact met de moeder niet in de weg staan. De vader staat ook open voor hulpverlening in tegenstelling tot de moeder. Er bestaat ook geen vrees dat [verzoeker] in Nederland uit huis geplaatst zal worden. Dat de vader destijds de agressor zou zijn en dat sprake was van ex-partnergeweld, blijkt nergens uit. Inzake de strafrechtelijke verdenkingen jegens de vader is destijds een sepotbeslissing genomen. Nadat de moeder met [verzoeker] was vertrokken heeft Jeugdbescherming een verzoek tot uithuisplaatsing gedaan, maar dat is afgewezen en die beslissing is door het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigd. Er was dus geen reden voor de moeder om uit Nederland “weg te vluchten” en zij had daags na de bekrachtiging kunnen terugkeren. Bovendien was het verzoek van Jeugdbescherming ingegeven door communicatieproblemen tussen de ouders en niet omdat de vader agressor zou zijn en er zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder. Het is niet veilig voor [verzoeker] dat de vader stelselmatig door de moeder wordt gediskwalificeerd en uit zijn vertrouwde omgeving is weggerukt. De vader heeft in 2022 de school van [verzoeker] bezocht, nadat hij met het eenhoofdig gezag was belast. Zonder overleg met de moeder, omdat zij anders weer was gevlucht. Na overhandiging van de stukken aan de directie van de school, bleek men pas te begrijpen waarom de inschrijving nooit volledig was gemaakt. Het verblijf van de moeder en [verzoeker] in Dubai is illegaal. De directie van de school liet weten dat [verzoeker] op school werd gepest. [verzoeker] heeft daar geen contact met de Nederlandse familie en heeft alleen een paar expat-vriendjes. De mening van [verzoeker] in de kindbrief en in het kindgesprek is sterk beïnvloed door de moeder en zijn huidige situatie.
Bij de mondelinge behandeling is aangevoerd dat uit de recente beschikking blijkt dat de moeder en [verzoeker] zijn bekeerd tot de Islam. De bekering van [verzoeker] is in strijd met de openbare orde in Nederland en de artikelen 8 lid 1 EVRM en 14 IVRK. De beslissing is daarnaast niet in het belang van [verzoeker] omdat de vader hem wordt onthouden en in strijd met artikel 9 IVRK. De vader is er ook niet in gekend dat [verzoeker] moslim is geworden en Islamitisch onderwijs geniet. Ook op grond van strijd met de openbare orde kan de beschikking niet in Nederland worden erkend. De vader werkt niet mee aan een paspoort voor [verzoeker] . [verzoeker] moet zo snel mogelijk worden teruggeleid naar Nederland. Er is een actief arrestatiebevel voor de moeder. Als de moeder niet vrijwillig meewerkt aan het overdragen van [verzoeker] , blijft slechts een uitleveringsbevel over. Dat acht de vader nog steeds de slechtste optie. De rechten op grond van het IVRK kan de vader [verzoeker] ook bieden. Dat is dus geen argument voor de moeder. Het is niet in het belang van [verzoeker] zoals de moeder handelt en hem weghoudt van de vader.
De vader heeft verklaard dat hij een goede band had met [verzoeker] toen hij werd weggehaald. Er is de moeder ook aangeboden terug te komen, alvorens aangifte werd gedaan. De vader is door de moeder nooit in gezagszaken gekend. De vader wenst niet dat [verzoeker] na terugkeer in Nederland bij de zus van de moeder zou verblijven, omdat de familie van de vrouw destijds actief was betrokken bij het vertrek naar Dubai.
De Raad
Namens de Raad is aangevoerd dat het onbekend is wat het belang van [verzoeker] is als hij in Dubai blijft. De kindbrief is in ieder geval niet in zijn belang. Er valt niets te zeggen over de executie van het laatste strafvonnis in Dubai. In de regel wordt een kind bij terugkeer na overlevering geplaatst bij de achterblijvende ouder. Als dat niet mogelijk is, wordt op een neutrale plek geplaatst. Er wordt een risicotaxatie en een veiligheidsplan gemaakt en er zal sprake zijn van een “zachte landing”.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
[verzoeker] heeft een verzoek ingediend dat de rechtbank opvat als een verzoek om (in ieder geval) wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. Allereerst zal de rechtbank beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om over dit verzoek te oordelen en zo ja, welk recht van toepassing is.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek van [verzoeker] betreft de ouderlijke verantwoordelijkheid. Vast staat dat [verzoeker] door de moeder ongeoorloofd is overgebracht naar de VAE, een niet EU-staat. De bevoegdheid dient te worden bepaald aan de hand van artikel 7 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna:HKV). Dit artikel betreft het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van een kind vanuit een bij het HKV 1996 aangesloten staat naar een andere staat. Niet vereist is dat de andere staat een bij het HKV 1996 aaneengesloten staat is.
4.3.
Artikel 7, lid 1 HKV 1996 bepaalt dat, in geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van het kind, de autoriteiten van de Verdragsluitende staat waarin het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd blijven, totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verworven in een andere Staat en (kort gezegd) de gezagdrager heeft berust in de ongeoorloofde overbrenging, dan wel er geen verzoek tot terugkeer is ingediend binnen een jaar nadat de verblijfplaats bekend is geworden en het kind inmiddels in de nieuwe verblijfplaats is geworteld.
4.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging als bedoeld in voornoemd artikel van het HKV. De moeder is zonder instemming van de vader in oktober 2014 met [verzoeker] naar Dubai, de VAE vertrokken. De vader en de moeder deelden toen het ouderlijk gezag. Dat de overbrenging ongeoorloofd was, is ook niet in geschil tussen partijen.
4.5.
Zoals ook is vastgesteld in de tussen partijen gegeven beschikking in hoger beroep van het Gerechtshof Amsterdam van 27 juli 2021, zaaknummer 200.276.451/01 in r.o. 5.9 tot en met 5.17, heeft de vader niet berust in de overbrenging, zoals bedoeld in lid 1 sub a van artikel 7 HKV 1996, nu hij sinds de overbrenging van [verzoeker] naar Dubai gerechtelijke procedures is gestart met als doel teruggeleiding van [verzoeker] naar Nederland en zich heeft verweerd in de procedures die de moeder over het verzorgingsrecht in de VAE heeft gevoerd en de vader, zoals ook blijkt uit hetgeen hij in deze procedure heeft gesteld, nog altijd terugkeer van [verzoeker] naar Nederland wenst.
4.6
Ook aan het tweede vereiste van artikel 7 lid 1 sub b HKV 1996 is voldaan: zoals het gerechtshof tussen partijen in zijn hiervoor genoemde beschikking heeft geoordeeld (r.o. 5.13) heeft de vader binnen een jaar nadat hij kennis heeft verkregen van de verblijfplaats van [verzoeker] , de Nederlandse autoriteit verzocht een teruggeleidingsverzoek te doen, welke verzoek kort daarop bij de VAE is ingediend. De vader heeft zich van aanvang af verweerd in procedures en is procedures gestart tot afgifte en terugkeer van [verzoeker] naar Nederland. Gelet hierop en omdat de VAE geen partij is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag of bij het HKV 1996, is de omstandigheid dat de vader in april 2019 zelf een procedure is gestart tot afgifte van [verzoeker] onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b HKV. Ook na de genoemde beschikking van het gerechtshof heeft de vader blijkens de pogingen die hij onder meer in Dubai heeft gedaan om afgifte van [verzoeker] te bewerkstelligen, niet berust in het verblijf van [verzoeker] in Dubai.
4.7.
Omdat de moeder nog steeds, geen althans onvoldoende concrete informatie verstrekt over het verblijf van [verzoeker] bij haar, zijn leefomstandigheden, invulling van het sociale leven van [verzoeker] , zijn ontwikkeling, zijn school, en andere relevante omstandigheden kan de rechtbank niet beoordelen noch vaststellen dat [verzoeker] een gewone verblijfplaats heeft verworven in de VAE. Van belang daarbij is dat het voor de Raad niet mogelijk is om daarop zicht te krijgen, omdat [verzoeker] in de VAE verblijft.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de uitzonderingssituatie van artikel 7 lid 1 HKV 1996 zich niet voordoet. Dit betekent dat de autoriteiten van de verdragsluitende staat waarin [verzoeker] zich onmiddellijk voor de overbrenging zijn gewone verblijfplaats had, te weten Nederland, bevoegd zijn gebleven om over deze zaak te oordelen.
4.9.
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is om over deze zaak te oordelen, is Nederlands recht, zijnde het interne recht, van toepassing op grond van artikel 15 lid 1 HKV 1996.
Inhoudelijke beoordeling
4.10.
Nog afgezien van het bovenstaande faalt ook het beroep van moeder op de gestelde recente beslissing van het Hof van Cassatie van voor de rechtbank Amsterdam onbekende datum. Door de moeder is op 5 februari 2024 een in het Arabisch geschreven stuk ingebracht met een Engelse vertaling. In de Engelse vertaling van het stuk valt geen datum van de beslissing te ontdekken. Wel wordt er in dat stuk gesproken over een datum van de publieke behandeling op 23 november 2023 en wordt er op de vijfde pagina van de vertaling verwezen naar een reactie van een advocaat op 13 december 2023, maar op welke datum dan de beslissing is genomen, wordt niet duidelijk. Hoe het ook zij, de wel te ontdekken data leveren op dat er dus sowieso géén gezagswijzigende beslissing is genomen voorafgaand aan het moment (10 september 2023) dat [verzoeker] om een beslissing van de Nederlandse rechtbank, in casu, de Rechtbank Amsterdam heeft verzocht. De procedure is dus toen begonnen en de rechtbank blijft derhalve bevoegdheid houden te beslissen. Overigens is nog maar de vraag of de door moeder in geding gebrachte beslissing voor erkenning (ex artikel 431 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) vatbaar is. Op dit moment behoeft ook nog niet eens toegekomen te worden aan een beoordeling of de beslissing
“to cancel the Appealed Judgement regarding the request for custody and extend te child custody age to his mother in accordance to law”wel of niet in strijd is met openbare orde en in hoeverre de al hier genoemde custody van de moeder naar kennelijk Dubai’s recht wel vergelijkbaar is met het (volledige) gezagsrecht naar Nederlands recht.
4.11.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 en 4 jo. 1:377g van het Burgerlijk Wetboek kan [verzoeker] de rechter vragen om het vaststellen of wijzigen van een regeling over voor zover hier van belang, een zorgregeling en zoals [verzoeker] heeft gedaan wijziging hoofdverblijfplaats. De vader is belast met het eenhoofdig gezag naar Nederlands recht. Nog afgezien van het gegeven dat het moeilijk zo niet onmogelijk is om een (hoofd)verblijfplaats te wijzigen van een minderjarige die onder eenhoofdig gezag staat, acht de rechtbank het niet in het belang om de (juridische) hoofdverblijfplaats (bij de vader) te wijzigen. Duidelijk is dat hij op dit moment niet (fysiek) naar school gaat en zich volgens de moeder niet vrij kan vertonen of bewegen. Hij heeft geen contact met zijn vader. De moeder heeft in ieder geval niet in zijn belang gehandeld door [verzoeker] aan het gezag van de vader te onttrekken. Zij is daarvoor ook onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en er is op dit moment geen reden om te denken dat de moeder deze straf niet over enige tijd niet zal behoeven uit te zitten. Dat er op dit moment geen uitleveringsverdrag met Dubai bestaat behoeft daar, gezien ook een andere recente uitlevering van een persoon aan Nederland, niet aan in de weg te staan. Wanneer de moeder vast komt te zitten, zal er ook voor [verzoeker] gezorgd moeten worden.
Verder zijn er ook geen rechterlijke beslissingen bij de rechtbank bekend die bepalen dat [verzoeker] in Dubai VAE mag of moet blijven. Kortom, de rechtbank is dan ook van oordeel dat de moeder aan de terugkeer van [verzoeker] zou moeten meewerken. Dat is in zijn belang. Dan kan met inschakeling van de hulpverlening aan een passende toekomst voor [verzoeker] gewerkt worden.
Het verzoek van [verzoeker] wordt dus afgewezen.
Verkort bericht aan [verzoeker] zelf, ook te verzenden via e-mail, naar aanleiding van zijn brief aan de rechtbank van 10 september 2024
4.12.
Omdat [verzoeker] zich via e-mail zelf bij de rechters in Amsterdam heeft gemeld om antwoord te krijgen op zijn vraag, zal de rechtbank hieronder, zij het kort, het bericht weergeven, dat [verzoeker] zelf op het bij de rechtbank bekende e-mailadres toegezonden zal worden.
Dear [verzoeker] ,
In september 2023 you sent a letter via e-mail to the Judges of the Amsterdam District Court. You requested to remain with your mother and in your letter you concluded by asking the Court to consider your perspective, with the hope that we would make the best decision for your well-being and future.
We have thought very carefully about your request (and took our time). There have been a lot off consequences from all the actions of your mother, your father and the decisions ofthe
Judges in the past and what all that means for you.
For instance, you have to know that when your mother moved away from the Netherlands she did so without permission to also take you with her. In the years that followed several Judges (in the Netherlands and Dubai) made judgements. Not only in civil courts (where your father got sole and full custody over you), but also in Penal Courts, where your mother was convicted because of her illegal actions to take you away. A recent judgement in Dubai about a partial custody for your mother doesn’t change that. Since the beginning of this year her conviction to serve a (fairly long) time in prison is irrevocable and we do not know when she will have to serve her time in prison.
Of course, we also heard about your (good) contact with your mother, the very little contact you have and have had with your father and heard about your (home) schooling. All the information this court received resulted in our grave worries and serious concerns for a good, secure near future for you. There are serious concerns about where you will live, who will take care of you (for instance in case your mother can not take care of you) and what kind of education you can have.
All this together makes that the Court has decided it is not in your (best) interest to leave you with your mother in the coming period.
To conclude, our decision is torejectyour request.
We wish you the best and hope for a sound future for you in which joyful contact with both your parents can be achieved. A full version of our decision will be send to (the lawyers of) your parents.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek/de aanvraag tot een ambtshalve beslissing om te bepalen dat hij in Dubai bij zijn moeder mag blijven af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter, mr. J.H.J. Evers en mr J. Schoemaker, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren, griffier, op 10 juli 2024. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).