In de zaak tegen de verdachte, geboren in 2004, heeft de rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van voorbereiding van moord op een slachtoffer en het voorhanden hebben van een wapen met munitie. De rechtbank oordeelde dat het bewijs onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte betrokken was bij het criminele plan van de medeverdachte. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 11 april, 5 juli en 1 oktober 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingen voor de moord of het wapenbezit. De verklaringen van getuigen en de verdachte zelf gaven geen steun aan de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank gelastte de teruggave van een in beslag genomen personenauto aan de verdachte.