ECLI:NL:RBAMS:2024:6297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/745052 / HA ZA 24-58
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bemiddelingsovereenkomst en verschuldigdheid van vergoeding na annulering door verkoop van het Woonhart

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen CBRE DEBT & STRUCTURED FINANCE B.V. (eiseres) en een vastgoedbelegger (gedaagde) over een bemiddelingsovereenkomst. De eiseres vorderde een vergoeding van € 50.000,00 van de gedaagde, die de overeenkomst zou hebben geannuleerd door de verkoop van het Woonhart. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bemiddelingsovereenkomst is aangegaan met de bedoeling om een herfinanciering te realiseren, maar dat de gedaagde de overeenkomst feitelijk heeft geannuleerd door het verkopen van het Woonhart. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet van rechtswege was geëindigd en dat de gedaagde de verplichting had om de vergoeding te betalen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 50.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 7.500,00 toegewezen, evenals de proceskosten van de eiseres. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/745052 / HA ZA 24-58
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CBRE DEBT & STRUCTURED FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. L.F.P. Coehorst,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.A. Huijgen.
Partijen worden hierna CBRE en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 oktober 2023, met producties 1 – 11,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 – 3,
- het tussenvonnis van 24 april 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de op 5 september 2024 binnengekomen brief van CBRE met het verzoek een wijziging aan te brengen in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2024.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
CBRE is een vastgoedadviesbureau. Zij is gespecialiseerd in het bemiddelen bij (her)financiering van vastgoed.
2.2.
[gedaagde] is vastgoedbelegger.
2.3.
[gedaagde] is in 2008 mede-eigenaar geworden van appartementsrechten rechtgevend op het gebruik van winkelruimten en parkeerplaatsen in winkelcentrum het Woonhart aan de [locatie] (hierna: het Woonhart).
2.4.
Ten behoeve van de koop van het Woonhart is [gedaagde] in 2008 een financiering aangegaan bij (de rechtsvoorganger van) Rabobank Coöperatief U.A. (hierna: Rabobank). De overige mede-eigenaren van het Woonhart hebben zich borg gesteld als zekerheid voor alle schuld van [gedaagde] aan Rabobank met betrekking tot de financiering (hierna: de borgen).
2.5.
De financiering had oorspronkelijk een looptijd tot en met 2018. Daarna is de looptijd van de financiering verlengd tot en met 31 maart 2022. Intussen heeft Rabobank aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij het Woonhart niet langer wilde financieren en dat verdere verlenging van de looptijd van de financiering voor haar niet aanvaardbaar was.
2.6.
Op 30 juni 2022 hebben Rabobank enerzijds en [gedaagde] en de borgen anderzijds een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten. Op basis daarvan diende [gedaagde] van het per 31 maart 2022 openstaande bedrag van de financiering bij Rabobank van € 18.032.468,79, uiterlijk op 15 juli 2022 een bedrag van € 2,5 miljoen af te lossen (artikel 1.1 VSO). Indien [gedaagde] die aflossing zou verrichten, zou Rabobank de looptijd van de financiering verlengen tot 1 juli 2023 (artikel 1.2 VSO). Verder is in de VSO vastgelegd dat indien [gedaagde] op 1 juli 2023 de financiering niet volledig had afgelost, het Rabobank vrijstond zich zonder nadere ingebrekestelling te verhalen op het Woonhart door middel van de executoriale verkoop daarvan althans op het overige vermogen van [gedaagde] (artikel 1.7 VSO).
2.7.
Vanaf 9 februari 2023 zijn [gedaagde] en CBRE met elkaar in gesprek gegaan over de mogelijke bemiddeling van CBRE bij een herfinanciering van ongeveer € 15 miljoen. Daarbij hebben zij meerdere conceptovereenkomsten uitgewisseld.
2.8.
Op 6 april 2023 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan CBRE gemaild:

Ik ben akkoord met de volgende correctie/verduidelijking. Indien ik binnen een jaar een financieringsakkoord afsluit met een partij die CBRE heeft benaderd, betaal ik de volle courtage aan CBRE.
(…). Indien ik zelf een financier regel (ik ga niet actief de markt op) betaal ik CBRE een bedrag van € 50.000. (…)”
2.9.
In reactie daarop heeft CBRE op 12 april 2023 onder meer het volgende aan [gedaagde] gemaild:
“Je bent akkoord met de opdracht en zien deze gaarne getekend retour.
Mocht je financiering aantrekken buiten onze bij aanvang geselecteerde partijen dan ontvangen we courtage van € 50.000,-. (…)
2.10.
Op 13 april 2023 hebben partijen een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. In de overeenkomst is [gedaagde] aangeduid als Opdrachtgever. In de overeenkomst staat verder onder meer het volgende:

ALGEMEEN
CBRE instructie
U heeft CBRE om ondersteuning gevraagd voor het analyseren, voorbereiden, aantrekken, coördineren, onderhandelen en realiseren van de financiering (de ‘Transactie’).
Transactie Timing
Wij voorzien financiers van marketing documentatie voor 1 mei 2023 en streven ernaar indicatieve termsheets te hebben ontvangen voor 1 juni 2023.
Wij streven ernaar de Financiering uiterlijk 1 juni 2023 te realiseren.
(…)
HONORARIUM EN KOSTEN
Bemiddelings-
vergoeding
De vergoeding (de “Bemiddelingsvergoeding”) voor de hiervoor beschreven Opdracht bedraagt 1% over de bruto hoofdsom van de gerealiseerde financiering.
Indien CBRE de markt op is gegaan en de opdrachtgever sluit met huisbankier ABN Amro Bank of de opdrachtgever annuleert dan hebben wij recht op € 50.000,- van de Bemiddelingsvergoeding. (…)
2.11.
Onder de bepalingen onder de kop “
HONORARIUM EN KOSTEN” in de overeenkomst heeft [gedaagde] met de hand de volgende opmerking geschreven: “
NB bij verkoop binnen 6 weken betaal ik geen courtage.”
2.12.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van CBRE van toepassing verklaard. De algemene voorwaarden van CBRE luiden onder meer als volgt:

Artikel 6: Duur en beëindiging van de Opdracht
(…)
6.4
Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel, is ieder der Partijen bevoegd de Opdracht door schriftelijke opzegging met onmiddellijke ingang te beëindigen wegens een ernstige toerekenbare tekortkoming door de andere Partij in de nakoming van de voor haar uit de Opdracht voortvloeiende verplichtingen, een ernstige verstoring van de relatie tussen Partijen alsmede surseance van betaling of faillissement van de andere Partij.
(…)
Artikel 8: Betaling
(…)
8.4
Bij gebreke van tijdige nakoming van haar betalingsverplichtingen jegens
CBRE is Opdrachtgever in verzuim zonder dat aanmaning of
ingebrekestelling door CBRE is vereist. In dat geval zijn alle vorderingen
van CBRE op Opdrachtgever, uit welke hoofde dan ook, terstond
opeisbaar.
8.5
In geval van verzuim van Opdrachtgever is Opdrachtgever een rente
verschuldigd over het openstaande bedrag van 2% per kalendermaand,
waarbij een gedeelte van een kalendermaand geldt als een gehele
kalendermaand. Voorts is Opdrachtgever gehouden tot vergoeding van de
door CBRE te maken buitengerechtelijke en gerechtelijke incassokosten,
ten belope van tenminste 15% van het openstaande bedrag met een
minimumbedrag van €250 per Opdracht. (…)
2.13.
Op 17 mei 2023 heeft CBRE een financieringspropositie voor potentiële financiers opgeleverd. [gedaagde] heeft de financieringspropositie vervolgens goedgekeurd. In de financieringspropositie staat onder de kop “
Planning & Process” onder meer het volgende:
2.14.
Daarna heeft CBRE verschillende financiers benaderd. CBRE heeft van enkele van die financiers financieringsvoorstellen ontvangen en heeft die financieringsvoorstellen gedeeld met [gedaagde] . [gedaagde] is op geen van die financieringsvoorstellen ingegaan.
2.15.
Op 29 juni 2023 heeft [gedaagde] met Westpoort Vastgoed B.V. (hierna: Westpoort) een overeenkomst gesloten op basis waarvan Westpoort het Woonhart voor € 21.866.505,00 van [gedaagde] heeft gekocht voor zich of een nader te noemen meester. Westpoort heeft Woonhart [plaats] B.V. (hierna: Woonhart [plaats] ) aangewezen als meester voor de hiervoor bedoelde overeenkomst.
2.16.
[gedaagde] heeft het Woonhart op 29 september 2023 geleverd aan Woonhart [plaats] . Daarna heeft [gedaagde] het openstaande bedrag van de financiering van Rabobank volledig afgelost.
2.17.
Intussen heeft CBRE op 30 juni 2023 € 50.000,00 aan [gedaagde] gefactureerd. Op de factuur is 30 juli 2023 als vervaldatum vermeld. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald.
2.18.
Op 8 augustus 2023 heeft CBRE [gedaagde] per e-mail een betalingsherinnering gestuurd.
2.19.
In reactie daarop heeft [gedaagde] bij e-mail van 10 augustus 2023 de verschuldigdheid van de factuur betwist.
2.20.
Bij brief van 27 oktober 2023 heeft (de advocaat van) CBRE [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk 8 november 2023 de factuur, rente en buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
2.21.
In reactie daarop heeft (de advocaat van) [gedaagde] bij brief van 7 november 2023 – samengevat – aan CBRE laten weten geen gehoor te geven aan haar sommatie.

3.Het geschil

3.1.
CBRE vordert samengevat dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling van € 50.000,00, vermeerderd met rente en kosten. CBRE beroept zich op nakoming van de bepaling in de overeenkomst die luidt: “
Indien CBRE de markt op is gegaan en de opdrachtgever sluit met huisbankier ABN Amro Bank of de opdrachtgever annuleert dan hebben wij recht op € 50.000,- van de Bemiddelingsvergoeding”. CBRE heeft toegelicht dat [gedaagde] de overeenkomst feitelijk heeft geannuleerd door de verkoop van het Woonhart. Volgens CBRE viel er door die verkoop niets meer te herfinancieren en kon zij ook niet meer voldoen aan de overeenkomst.
3.2.
[gedaagde] is het daar niet mee eens. Hij heeft aangevoerd dat 1) de overeenkomst per 1 juni 2023 of per 1 juli 2023 van rechtswege is geëindigd, zonder enige vergoedingsverplichting van hem jegens CBRE en 2) hij de overeenkomst niet heeft geannuleerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover nodig verder ingegaan.

4.De beoordeling

Is de overeenkomst per 1 juni 2023 of 1 juli 2023 van rechtswege geëindigd?
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de overeenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, namelijk tot 1 juni 2023 of maximaal tot 1 juli 2023. [gedaagde] stelt dat nu er op dat moment geen herfinanciering tot stand was gekomen, de overeenkomst van rechtswege is geëindigd, zonder dat hij een vergoeding aan CBRE verschuldigd is.
4.2.
Om de vraag te beantwoorden of de overeenkomst per 1 juni 2023 of 1 juli 2023 van rechtswege is geëindigd, moet de rechtbank de overeenkomst uitleggen. Bij die uitleg beoordeelt de rechtbank wat partijen in deze situatie over en weer van elkaar mochten verwachten. Daarbij betrekt de rechtbank wat partijen schriftelijk hebben vastgelegd, wat zij met elkaar hebben besproken, hoe zij zich tegenover elkaar hebben gedragen en de overige omstandigheden van het geval. Ook gedragingen na het sluiten van de overeenkomst spelen een rol bij de uitleg van de overeenkomst.
4.3.
Omdat [gedaagde] zich erop beroept dat de overeenkomst van rechtswege is geëindigd per 1 juni 2023 of 1 juli 2023, moet hij feiten en omstandigheden aandragen waaruit dat blijkt. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] dat onvoldoende gedaan. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het hier om een overeenkomst gaat die is gesloten tussen ervaren partijen. CBRE is een professionele partij die gespecialiseerd is in het bemiddelen bij (her)financiering van vastgoed en [gedaagde] is een ervaren vastgoedbelegger die vanuit die hoedanigheid ook regelmatig (financierings)overeenkomsten heeft gesloten.
Partijen hebben voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst meerdere concepten uitgewisseld. [gedaagde] heeft die concepten bekeken en daarin wijzigingen aangebracht (zie hiervoor 2.8 en 2.11). De overeenkomst is dus opgesteld in samenspraak en na onderhandeling van partijen.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat CBRE op de hoogte was van de wens van [gedaagde] om voor 1 juli 2023 een herfinanciering te verkrijgen. In de ondertekende overeenkomst is evenwel niets opgenomen over een uiterste termijn althans het eindigen van de overeenkomst na een bepaalde termijn. Daarin staat alleen: “
Wij[CBRE, toevoeging rechtbank]
streven ernaar de Financiering uiterlijk 1 juni 2023 te realiseren.” (zie hiervoor 2.10). Uit die zin heeft [gedaagde] niet mogen opmaken dat indien de herfinanciering van het Woonhart niet voor 1 juni 2023 of 1 juli 2023 gerealiseerd zou zijn, de overeenkomst dan van rechtswege zou eindigen. Dat volgt niet uit voornoemde zin of de rest van de overeenkomst.
4.6.
Ook uit de voorafgaande e-mailwisseling van partijen tussen 6 en 12 april 2023 (zie hiervoor 2.8 en 2.9) blijkt daarvan niet. Die e-mailwisseling gaat namelijk alleen over de gevolgen voor de courtage als [gedaagde] zelf de financiering zou regelen.
4.7.
Daarnaast heeft [gedaagde] – na het sluiten van de overeenkomst – in mei 2023 een door CBRE opgestelde financieringspropositie voor potentiële financiers goedgekeurd (zie hiervoor 2.13). Daarin staat puntsgewijs weergegeven de volgende tijdlijn opgenomen:
  • 25 mei 2023: Transaction Launch
  • 6 juni 2023: Indicative offer
  • 15 juni 2023: Binding offer
  • 25 juni 2023: Transaction Launch
  • 30 juni 2023: Closing.
Uit deze tijdlijn is niet af te leiden dat de overeenkomst van rechtswege op 1 juni 2023 zou eindigen; de beoogde datum van ‘closing’ is immers na 1 juni 2023.
4.8.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat het CBRE duidelijk moet zijn geweest dat hij beoogde een harde deadline voor het verkrijgen van herfinanciering af te spreken. CBRE wist voorafgaand aan de overeenkomst van de aflossingsdeadline van 1 juli 2023 van de financiering die op dat moment nog liep en dat Rabobank geen (her)financiering wenste aan te gaan. Verder heeft [gedaagde] er in dit verband op gewezen dat hij CBRE na de totstandkoming van de overeenkomst meermaals tot spoed heeft gemaand.
4.9.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] zijn stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. CBRE heeft aangevoerd dat zij weliswaar bekend was met het eindigen van de lopende financiering van [gedaagde] bij Rabobank per 1 juli 2023, maar dat zij niet op de hoogte was van de afspraken die [gedaagde] en Rabobank daaromtrent hadden gemaakt. Het komt volgens CBRE regelmatig voor dat herfinanciering niet op tijd wordt verkregen. Rabobank zou dan normaal gesproken recht hebben op een hogere (verzuim)rente en vergoeding van kosten. Executie is meestal niet in het belang van de bank. Ook heeft CBRE ontkend dat [gedaagde] haar na de totstandkoming van de overeenkomst tot spoed heeft gemaand. Tegen dit alles heeft [gedaagde] geen afzonderlijke argumenten naar voren gebracht. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat CBRE bekend was met de harde deadline en [gedaagde] haar tot spoed heeft gemaand, waardoor deze omstandigheden niet worden betrokken bij de uitleg van de overeenkomst.
4.10.
Al het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat er geen aanknopingspunten zijn dat partijen hebben afgesproken dat de overeenkomst van rechtswege zou eindigen per 1 juni 2023 of 1 juli 2023. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van de vraag of [gedaagde] de overeenkomst heeft geannuleerd. De rechtbank zal die vraag hierna behandelen.
Heeft [gedaagde] de overeenkomst geannuleerd?
4.11.
Partijen zijn het erover eens dat zij hebben afgesproken dat [gedaagde] bij annulering van de overeenkomst een vergoeding van € 50.000,00 aan CBRE moet betalen.
4.12.
CBRE stelt onder meer dat [gedaagde] de overeenkomst feitelijk heeft geannuleerd, omdat hij vanaf 1 juli 2023 zelf een financiering bij Rabobank heeft verkregen althans verlenging van de bestaande financiering heeft verkregen. Daarin wordt CBRE niet gevolgd. [gedaagde] heeft namelijk toegelicht dat hij vanaf 1 juli 2023 geen nieuwe financiering van de Rabobank heeft verkregen en dat zijn toen nog lopende financiering bij Rabobank vanaf dat moment ook niet werd verlengd. Rabobank is slechts bereid geweest, vanwege de verkoop van het Woonhart en daarmee zicht op aflossing van de financiering, de maatregel van executoriale verkoop van het Woonhart uit te stellen, aldus [gedaagde] . CBRE heeft dit niet weersproken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat [gedaagde] vanaf 1 juli 2023 een nieuwe financiering bij Rabobank of verlenging van de bestaande financiering heeft verkregen.
4.13.
CBRE stelt verder dat [gedaagde] de overeenkomst feitelijk heeft geannuleerd door het Woonhart te verkopen. CBRE heeft toegelicht dat [gedaagde] daardoor geen belang meer had bij haar bemiddeling in de totstandkoming van een herfinanciering van het Woonhart en verdere uitvoering van de overeenkomst door haar dan ook niet meer nodig en niet meer mogelijk was.
4.14.
Daartegenover heeft [gedaagde] onder meer aangevoerd dat op grond van artikel 6.4 van de algemene voorwaarden van CBRE opzegging van de overeenkomst schriftelijk moet gebeuren en dat hij dat niet heeft gedaan. Daarin wordt [gedaagde] niet gevolgd. Artikel 6.4 van de algemene voorwaarden van CBRE bepaalt dat elke partij de overeenkomst door schriftelijke opzegging met onmiddellijke ingang kan beëindigen wegens i) een ernstige toerekenbare tekortkoming door de andere partij in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst of ii) een ernstige verstoring van de relatie tussen partijen of iii) surseance van betaling of faillissement van de andere partij. Dat de in deze bepaling omschreven specifieke redenen voor opzegging zich hier hebben voorgedaan, is niet gesteld en is ook niet gebleken.
4.15.
Verder heeft [gedaagde] toegelicht dat hij ondanks de verkoop van het Woonhart toch nog belang had bij de uitvoering van de overeenkomst door CBRE. Volgens de VSO moest de financiering bij Rabobank – ook bij verkoop van het Woonhart – uiterlijk 1 juli 2023 worden afgelost. Die financiering kon slechts worden afgelost middels een herfinanciering dan wel met de verkoopopbrengst, welke verkoopopbrengst pas na levering van het Woonhart voor aflossing kon worden gebruikt. Van een feitelijke annulering zou dus slechts sprake kunnen zijn, indien het Woonhart voor 1 juli 2023 niet alleen verkocht, maar ook geleverd zou zijn. Alleen in dat scenario zou namelijk geen behoefte meer bestaan aan uitvoering van de overeenkomst. Dat scenario heeft zich in dit geval evenwel niet voorgedaan, zodat geen sprake is van een annulering van de overeenkomst. Aldus steeds [gedaagde] .
4.16.
Ook daarin wordt [gedaagde] niet gevolgd. Hij heeft namelijk toegelicht dat hij na de verkoop van het Woonhart afspraken heeft gemaakt met Rabobank over de periode tussen het einde van de financiering per 1 juli 2023 en de levering van het Woonhart eind september 2023, waarna met de verkoopopbrengst de financiering bij Rabobank kon worden afgelost. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen belang voor [gedaagde] bij (her)financiering voor die periode en – in het verlengde daarvan – uitvoering van de overeenkomst door CBRE. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] de overeenkomst heeft geannuleerd met de verkoop van het Woonhart.
4.17.
Omdat [gedaagde] de overeenkomst heeft geannuleerd, is hij op grond van de overeenkomst een vergoeding van € 50.000,00 aan CBRE verschuldigd. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld tot betaling van € 50.000,00 aan CBRE. Aan een bespreking van wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht komt de rechtbank gezien dit oordeel niet meer toe.
Rente en kosten
Rente over de hoofdsom
4.18.
CBRE vordert over de hiervoor in 4.17 genoemde betalingsveroordeling primair contractuele rente met ingang van 30 juli 2023. De rechtbank begrijpt de vordering gezien de toelichting in de dagvaarding zo dat CBRE alleen rente heeft bedoeld te vorderen over de hoofdsom (en de proceskosten, zie verderop). Deze vordering wordt toegewezen, omdat – gelet op de vervaldatum van de factuur – het verzuim van [gedaagde] op dat moment is ingetreden (artikelen 8.4 en 8.5 algemene voorwaarden van CBRE (zie hiervoor 2.12)). [gedaagde] heeft tegen de verschuldigdheid en tegen de gevorderde ingangsdatum geen afzonderlijk verweer gevoerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
CBRE vordert vergoeding van € 7.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, namelijk 15% van het openstaande bedrag op grond van artikel 8.5 van de algemene voorwaarden van CBRE (zie hiervoor 2.12).
4.20.
[gedaagde] betwist de toepasselijkheid van artikel 8.5 van de algemene voorwaarden van CBRE. Hij heeft aangevoerd dat hij als consument moet worden aangemerkt althans daarmee moet worden gelijkgesteld, waardoor de buitengerechtelijke incassokosten anders moeten worden berekend en lager uitkomen.
4.21.
De rechtbank merkt [gedaagde] niet aan als consument en stelt hem daar ook niet mee gelijk. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt, zoals CBRE ook heeft aangevoerd, dat het begrip consument beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts sprake is van een consumentenovereenkomst indien die wordt gesloten met het enige doel om te voldoen aan de eigen particuliere consumptiebehoeften. [2] Dat is hier niet aan de orde. De onderhavige overeenkomst strekte tot bemiddeling in de totstandkoming van een herfinanciering van ongeveer € 15 miljoen. Dat dit ziet op de eigen particuliere consumptiebehoefte van [gedaagde] is niet gesteld en is ook niet gebleken. Dit betekent dat [gedaagde] in deze transactie geen consument is. De omstandigheden dat [gedaagde] het Woonhart privé in eigendom had en het Woonhart had aangekocht als beleggingsobject, maken dat niet anders.
4.22.
Voor het gelijk stellen van [gedaagde] met een consument is in beginsel alleen plaats als de transactie nauwelijks van een consumententransactie te onderscheiden is. Dat dit zo is, heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht. Voor zover [gedaagde] betoogt dat hij moet worden beschouwd als een kleine ondernemer die zich materieel niet van een consument onderscheidt, wordt hij daarin niet gevolgd, mede gezien de hoogte van het financieringsbedrag. Hoe de rechtbank de door [gedaagde] aangedragen omstandigheid dat de overeenkomst geen betrekking heeft op zijn eigenlijke beroeps- of bedrijfsactiviteiten in deze beoordeling zou moeten betrekken is niet duidelijk geworden, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.23.
Artikel 8.5 van de algemene voorwaarden van CBRE is dus onverkort van toepassing. Het gevorderde bedrag van € 7.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt op grond daarvan toegewezen.
Proceskosten
4.24.
[gedaagde] krijgt dus ongelijk en moet daarom de proceskosten van CBRE betalen. De proceskosten van CBRE worden vastgesteld op:
- dagvaardingskosten: € 107,32
- griffierecht: € 2.889,00
- salaris advocaat: € 2.428,00 (2,0 punten x tarief IV: € 1.214,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal: € 5.602,32
Rente over de proceskosten
4.25.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.26.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CBRE van € 50.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% per kalendermaand – waarbij een gedeelte van een kalendermaand geldt als een gehele kalendermaand – over dit bedrag met ingang van 30 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CBRE van € 7.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van CBRE van € 5.602,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.

Voetnoten

1.Artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.HvJ EU 3 oktober 2019, C-208/18, ECLI:EU:C:2019:825 (Petruchová).