ECLI:NL:RBAMS:2024:6293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
13/234440-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Bielefeld in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Iran, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld. Tijdens de zitting op 18 september 2024 heeft de rechtbank de nodige informatie verzameld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat het EAB niet genoegzaam was omdat bepaalde details ontbraken, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende was om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon te onderbouwen. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits hij in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij de garantie van de Duitse autoriteiten heeft geaccepteerd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan uitzitten. De rechtbank heeft de zaak gesloten en de overlevering goedgekeurd, waarbij zij de relevante artikelen van de OLW heeft toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/234440-24
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 25 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 mei 2024 door het
Ambtsgericht Bielefeld,Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Iran),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 september 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Broere, advocaat in Roosendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding en schorsing van de gevangenhouding bevolen.
Het onderzoek ter zitting is– met instemming van de raadsman en de officier van justitie –op 3 oktober 2024 enkelvoudig gesloten en op die zitting is direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Iraanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Bielefeld(Duitsland) van 23 april 2024 (referentienummer: 9 Gs 888/24).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de plaatsnamen vanwaar de verdovende middelen zijn vervoerd niet zijn vermeld; enkel de bestemmingen zijn genoemd. De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden, om hierover aanvullende informatie op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het EAB genoegzaam is. Er is sprake van een EAB ten behoeve van vervolging. Het onderzoek in Duitsland loopt nog en de rol van de opgeëiste persoon moet nog verder uitgekristalliseerd worden. De beschrijving van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon zoals beschreven in het EAB zijn voldoende om de naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen. Het is voor de genoegzaamheid niet noodzakelijk dat de plaatsen zijn genoemd vanwaar het transport heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang. De feiten zoals omschreven in onderdeel E van het EAB zien op de betrokkenheid bij het (grensoverschrijdend) handelen in verdovende middelen in de periode tussen februari 2018 en maart 2022 in [plaatsnamen] en andere locaties. Vervolgens staat per feit onder andere vermeld naar welke plaatsen de verdovende middelen werden vervoerd. Het is voor de beoordeling van de genoegzaamheid niet noodzakelijk dat bij de feitenomschrijving eveneens is vermeld vanaf welke plaats(en) de verdovende middelen zijn vervoerd.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welke feiten zij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij die feiten is. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Dat staat aan de genoegzaamheid van het EAB niet in de weg. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen aan de Duitse autoriteiten.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Staatsanwaltvan het
Staatsaanwaltschaft Bielerfeld(Duitsland) heeft op 23 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
“(…) thank you for your above mentioned e-mail, concerning the EAW Magmal 9 Gs 2666/24. I can give you the guarantee, that in case the wanted person [opgeëiste persoon] after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). (…)”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

In lijn met het betoog dat het EAB niet genoegzaam is als besproken onder 3.1 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, omdat op dit moment onvoldoende informatie is verstrekt in het EAB om te beoordelen of weigeringsgrond zoals beschreven in artikel 13 OLW van toepassing is. De verdovende middelen zijn immers mogelijk vanuit Nederland naar Duitsland vervoerd. De raadsman stelt zich op het standpunt dat indien de feiten zich gedeeltelijk in Nederland hebben afgespeeld, de overlevering moet worden geweigerd en de opgeëiste persoon in Nederland moet worden berecht.
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB staat in onderdeel E vermeld dat de strafbare feiten onder andere in Oudenbosch (Nederland) zijn gepleegd.
Het EAB ziet dus op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • de medeverdachten worden of zijn in Duitsland vervolgd;
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens om zelf de opgeëiste persoon te gaan vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In het licht van hetgeen de officier van justitie genoemd heeft vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Dit oordeel zou niet anders worden indien vast zou komen te staan dat ook andere in het EAB genoemde feiten gedeeltelijk in Nederland zouden zijn gepleegd. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding om de zaak aan te houden teneinde hier nadere informatie over te krijgen.

7.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde aan de Duitse autoriteiten te vragen in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon zal worden geplaatst, zodat onderzoek kan worden gedaan naar detentieomstandigheden in de desbetreffende detentie-instelling.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding, aangezien er geen indicatie bestaat dat de detentieomstandigheden in Duitse detentie-instellingen niet afdoende zijn en de raadsman zijn verzoek bovendien niet heeft onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat er geen algemeen reëel gevaar is aangenomen voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) in Duitse gevangenissen. De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waarop een dergelijk algemeen reëel gevaar zou kunnen worden gebaseerd, zodat zij niet toekomt aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Duitsland zal worden blootgesteld aan een schending van artikel 4 van het Handvest. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het aanhoudingsverzoek af.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Ambtsgericht Bielefeld(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.