Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1964, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, en dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft voor zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting, maar was vertegenwoordigd door zijn raadsman, die gezondheidsproblemen als reden voor zijn afwezigheid aanvoerde. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, maar heeft deze schorsing onder voorwaarden toegestaan, gezien de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.