ECLI:NL:RBAMS:2024:6275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
11107974 CV EXPL 24-4643
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van borg na beëindiging huurovereenkomst en geschil over schade aan het gehuurde

In deze zaak vordert eiser, [eiser], de terugbetaling van een borg van € 3.700,00 die hij aan gedaagde, [gedaagde], heeft betaald bij de aanvang van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst, die op 1 december 2021 is aangegaan, is door eiser opgezegd per 31 december 2023. Bij de eindinspectie op 1 januari 2024 zijn geen noemenswaardige gebreken geconstateerd, maar gedaagde weigert de borg terug te betalen, omdat hij stelt dat eiser schade heeft aangericht aan het gehuurde. Eiser heeft gedaagde meerdere keren gesommeerd om de borg terug te betalen, maar zonder resultaat.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat eiser schade heeft veroorzaakt. De rechter oordeelt dat de borg moet worden terugbetaald, omdat er geen gezamenlijke voorinspectie heeft plaatsgevonden en de eindinspectie geen gebreken heeft aangetoond. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot terugbetaling van de borg toe, evenals de wettelijke rente vanaf 21 april 2024 en de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 26 september 2024 door mr. J.M.B. Cramwinckel.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11107974 \ CV EXPL 24-4643
Vonnis van 26 september 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 mei 2024, met producties;
- het proces verbaal van mondeling antwoord op 20 juni 2024, met producties;
- het instructievonnis van 4 juli 2024;
- de mondelinge behandeling van 13 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast
2.1.
Partijen zijn op 1 december 2021 een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan, op grond waarvan [gedaagde] woonruimte aan de [adres] (hierna: het gehuurde) verhuurde aan [eiser] . Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte van toepassing. Het gehuurde is voor het sluiten van de huurovereenkomst volledig gerenoveerd.
2.2.
Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [eiser] een borg van € 3.700,00 betaald aan [gedaagde] .
2.3.
[eiser] heeft de huurovereenkomst per 31 december 2023 opgezegd. Op 1 januari 2024 heeft in het bijzijn van [eiser] , gelijktijdig met de sleuteloverdracht, een eindinspectie plaatsgevonden. Deze is namens [gedaagde] uitgevoerd door het bedrijf Fonzt. Tijdens de eindinspectie zijn foto’s genomen van het gehuurde en zijn kleine schades op de muren en langs de trap geconstateerd. Dit is vastgelegd in een rapport dat is ondertekend door [eiser] en een werknemer van Fonzt.
2.4.
Op 23 januari 2024 heeft [gedaagde] via WhatsApp aan [eiser] toegezegd de borg zo snel mogelijk terug te betalen. In februari 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] verteld dat hij de borg toch niet zou terugbetalen, omdat er gebreken in het gehuurde waren geconstateerd.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] op 20 maart 2024 per gewone post en op 4 april 2024 per aangetekende post gesommeerd om de borg binnen veertien dagen te betalen. [gedaagde] heeft de borg niet terugbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van € 3.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 april 2024, en € 598,95 aan buitengerechtelijke incassokosten. Ook vordert hij veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe, kort gezegd, dat er tijdens de eindinspectie geen noemenswaardige schade geconstateerd is en dat [gedaagde] schriftelijk heeft toegezegd de borg zo snel mogelijk terug te betalen. Er heeft daarnaast geen voorinspectie plaatsgevonden. Op grond van artikel 21 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst is [gedaagde] verplicht om de borg terug te betalen. [gedaagde] is per 21 april 2024 in verzuim.
3.2.
[gedaagde] voert, samengevat, aan dat [eiser] schade heeft aangericht aan het gehuurde, namelijk aan een badkamertegel, een kraan en een muur, en dat hij daarom niet gehouden is de borg terug te betalen. Er is op 2 december 2021 een voorinspectie geweest waarbij geen schades geconstateerd zijn. [gedaagde] heeft de schade tussen eind januari 2024 en begin februari 2024 vastgesteld. Fonzt heeft de eindinspectie gebrekkig uitgevoerd, waardoor het eindrapport de schade niet vermeldt. [eiser] was de eerste bewoner na de renovatie. [gedaagde] heeft [eiser] op 8 februari 2024 op de hoogte gesteld van de schade en hem de mogelijkheid geboden om de schade zelf te herstellen. [gedaagde] verwacht dat het herstel van de schade ongeveer €7.000,00 zal kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze procedure om de vraag of [gedaagde] de door [eiser] betaalde borg moet terugbetalen. Volgens [gedaagde] hoeft hij dat niet, omdat [eiser] volgens hem schade heeft toegebracht aan het gehuurde. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet en zal de vordering tot terugbetaling van de borg daarom toewijzen. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Een verhuurder kan de borg aanwenden in het geval dat een huurder zijn verplichtingen op grond van de huurovereenkomst niet nakomt, bijvoorbeeld in het geval dat een huurder schade aanricht aan het gehuurde. Om schade aan het gehuurde voor rekening van een huurder te laten komen, is in ieder geval vereist dat die schade gedurende de huurperiode is veroorzaakt. Om dit vast te stellen moet de staat van het gehuurde bij oplevering worden vergeleken met de staat van het gehuurde bij aanvang van de huur.
4.3.
[gedaagde] stelt dat er voor de aanvang van de huur een voorinspectie is uitgevoerd. Uit het document dat hij ter onderbouwing van dat standpunt heeft overgelegd, volgt dat zowel [gedaagde] als [eiser] daarbij niet aanwezig zijn geweest. Aangezien er dus geen gezamenlijke inspectie is geweest, is niet vast komen te staan dat er bij aanvang van de huur een beschrijving van het gehuurde is opgemaakt zoals bedoeld in artikel 7:224 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Hierom wordt op grond van de tweede volzin van dat wetsartikel vermoed dat [eiser] het gehuurde heeft opgeleverd in overeenstemming met de staat bij aanvang van de huur en dat er dus geen sprake is van schade die met de borg verrekend kan worden. [gedaagde] heeft onvoldoende aangevoerd om dit vermoeden te ontzenuwen. Daarbij is het volgende van belang.
4.4.
Het staat vast dat [eiser] en een medewerker van Fonzt op 1 januari 2024 in het gehuurde waren en dat [eiser] op die dag de sleutels heeft overgedragen. Daarnaast staat vast dat [eiser] en de medewerker van Fonzt het gehuurde toen op eventuele gebreken gecontroleerd hebben, waarbij geen noemenswaardige gebreken geconstateerd zijn. Dit is bevestigd in het ondertekende eindrapport.
4.5.
[gedaagde] heeft ervoor gekozen om niet zelf bij de eindinspectie aanwezig te zijn, maar dit aan een derde, namelijk Fonzt, uit te besteden. Als het al zo zou zijn dat deze derde die inspectie gebrekkig heeft uitgevoerd door relevante schades niet te noteren, zoals [gedaagde] aanvoert, maar [eiser] gemotiveerd heeft ontkend, dan komt dit voor rekening en risico van [gedaagde] . De kantonrechter gaat daarom van uit van de constateringen zoals die in het eindrapport staan vermeld.
4.6.
De omstandigheid dat [gedaagde] de veronderstelde schade zo’n vier weken na de eindinspectie heeft opgemerkt en [eiser] daar een week later van op de hoogte heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Indien er ten tijde van de oplevering – dus bij de eindinspectie – gebreken waren aan het gehuurde, dan hadden die op dát moment geconstateerd moeten worden en was dát het moment om [eiser] op deze gebreken aan te spreken. Hoewel [gedaagde] [eiser] in staat heeft gesteld om de schade te herstellen, was [eiser] hiertoe – gezien het voorgaande – niet gehouden.
4.7.
De vordering tot terugbetaling van de borg wordt dus toegewezen. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 21 juli 2024, omdat [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim was (r.o. 2.5).
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is bepaald en wordt dus toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is onvoldoende gemotiveerd en wordt afgewezen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
3.700,00
- buitengerechtelijke incassokosten
598,95
+
Totaal
4.298,95
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punt × € 271,00)
- nakosten
68,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
995,38
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.700,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 595,95 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 995,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B. Cramwinckel en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2024.
64183