ECLI:NL:RBAMS:2024:6264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/756672 / KG ZA 24-789
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter bij herziening van ex-parte verbod op basis van artikel 1019e Rv

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], een kort geding aangespannen tegen Automattic Inc. en WooCommerce Inc. De eiser vorderde onder andere de opheffing van conservatoire beslagen die door Automattic waren gelegd, alsook de herziening van een eerder door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam opgelegd ex-parte verbod. Dit verbod was gericht tegen het maken van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van Automattic. Tijdens de zitting op 2 oktober 2024 heeft eiser zijn vorderingen toegelicht, terwijl Automattic verweer voerde en een exceptie van onbevoegdheid opwierp. Automattic stelde dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam niet bevoegd was om de herzieningsvordering te behandelen, aangezien het verbod was opgelegd door de voorzieningenrechter in Rotterdam. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de herzieningsprocedure vergelijkbaar was met een opheffingskortgeding, en dat de samenhang tussen beide vorderingen een gezamenlijke behandeling rechtvaardigde.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de wetgever heeft bedoeld dat alleen de voorzieningenrechter die het ex-parte verbod heeft opgelegd, bevoegd is om kennis te nemen van de herzieningsvordering. Dit is vastgelegd in artikel 1019e Rv, dat bepaalt dat de voorzieningenrechter die het bevel heeft gegeven, ook de bevoegdheid heeft om het te herzien. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de procedure voor de herziening van het ex-parte verbod doorverwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De beslissing om de procedure te verwijzen is genomen met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de standpunten van beide partijen. Voor het overige zal het vonnis op 22 oktober 2024 worden gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/756672 / KG ZA 24-789 MDvH/EB
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 24 september 2024,
advocaat mr. W.F. Dammers te Tilburg,
tegen
1. de vennootschap naar vreemd recht
AUTOMATTIC INC.,
2. de vennootschap naar vreemd recht
WOOCOMMERCE INC.,
beide gevestigd te San Francisco, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagden,
advocaten mr. P.S. Trapman en mr. S. Tigu te Rotterdam.
Eiser zal hierna [eiser] of [handelsnaam] worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk Automattic Inc. en WooCommerce Inc. worden genoemd en gezamenlijk Automattic.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 2 oktober 2024 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Automattic heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en gebruik gemaakt van pleitnota’s, die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
1.2.
Automattic heeft een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen voor de gevorderde herziening van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op de voet van artikel 1019e lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verleende ex-parte verbod. Dat verweer is gehonoreerd, op de gronden zoals hierna onder 3 uiteengezet.
1.3.
Ter zitting was [eiser] aanwezig met mr. Dammers. Aan de zijde van Automattic waren aanwezig mr. Trapman en mr. Tigu.
1.4.
Na debat is besloten dat partijen kort de tijd zouden nemen om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. Op 7 oktober 2024 heeft [eiser] verzocht vonnis te wijzen. Bepaald is dat eerst dit tussenvonnis zal worden gewezen over de vordering over het ex-parte verbod, en dat voor het overige vonnis zal worden gewezen op 22 oktober 2024.

2.De vorderingen van [eiser]

2.1.
vordert, kort gezegd, door Automattic gelegde conservatoire beslagen op te heffen, althans Automattic te veroordelen om die op te heffen, althans – als zij niet aan die veroordeling voldoet – hem te machtigen de beslagen op te heffen. Daarnaast vordert [eiser] herziening van het op 4 september 2024 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam aan hem opgelegde ex-parte verbod op – kort gezegd – het maken van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van Automattic (met zaak- en rekestnummer 685280 / 24-991). Alles met hoofdelijke veroordeling van Automatic Inc. en WooCommerce Inc. in de volledige proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.

3.De beoordeling

3.1.
Voor alle weren heeft Automattic zich beroepen op onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam voor wat betreft de vordering tot herziening van het ex-parte verbod. Het oordeel op die vordering is volgens haar op grond van artikel 1019e lid 3 Rv voorbehouden aan de voorzieningenrechter in Rotterdam, die het verbod ook heeft opgelegd.
3.2.
[eiser] bestrijdt dat. Hij stelt dat uit de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30392, 3, p. 23) blijkt dat de herzieningsprocedure van een ex-parte verbod vergelijkbaar is met het opheffingskortgeding na beslaglegging. Gezamenlijke behandeling van beide vorderingen is ook gerechtvaardigd om redenen van doelmatigheid, vanwege de samenhang tussen beide vorderingen. Bovendien is het ex-parte verbod onrechtmatig, en vindt de schade ook in Amsterdam plaats omdat de website ook daar offline is.
3.3.
Het standpunt van [eiser] wordt verworpen. Het derde lid van artikel 1019e Rv luidt als volgt:
“De vermeende inbreukmaker en de tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om op een recht van intellectuele eigendom inbreuk te maken, kunnen vorderen dat de voorzieningenrechter die de beschikking inhoudende het bevel genoemd in het eerste lid heeft gegeven, de beschikking herziet, rechtdoende in kort geding.”
De woorden “de voorzieningenrechter die de beschikking (…) heeft gegeven”, maken duidelijk dat alleen de voorzieningenrechter die het verbod heeft uitgesproken, bevoegd is kennis te nemen van de herzieningsvordering.
3.4.
In dit opzicht is de herzieningsprocedure inderdaad vergelijkbaar met een opheffingskortgeding. In artikel 705 Rv staat daarover:
“De voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.”
Ook bij opheffing van een beslag is (alleen) de voorzieningenrechter die het beslagverlof heeft verleend, bevoegd te oordelen over de opheffing daarvan (naast de (bodem)rechter die oordeelt over de vordering waarvoor het beslag is gelegd).
3.5.
Het is dus de bedoeling van de wetgever om het verlenen van het bevel en de herziening van dat bevel in dezelfde hand te houden. Het zou de bedoeling van de wetgever doorkruisen als toch bevoegdheid zou worden aangenomen op grond van onrechtmatige daad. In dit geval is het de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam geweest die het ex-parte verbod heeft opgelegd, zodat die rechter uitsluitend bevoegd is om kennis te nemen van de herzieningsvordering.
3.6.
Die wettelijke regeling zou hooguit met instemming van beide partijen kunnen worden gepasseerd, maar Automattic stemt daarmee niet in. De voorzieningenrechter te Amsterdam kan dan ook niet anders dan zich onbevoegd verklaren om kennis te nemen van de herzieningsvordering, en de procedure voor zover die ziet op die vordering, in de stand waarin die zich bevindt, verwijzen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot herziening van het ex-parte verbod dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op 4 september 2024 op de voet van artikel 1019e lid 1 Rv, aan [eiser] heeft opgelegd,
4.2.
verwijst de procedure, voor zover die ziet op de vordering tot herziening van het ex-parte verbod, in de stand waarin die zich bevindt, voor verdere behandeling naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam,
4.3.
bepaalt dat voor het overige vonnis zal worden gewezen op 22 oktober 2024,
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.type: EvB