ECLI:NL:RBAMS:2024:6247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/754689 ? HA RK 24-259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure waarbij het verzoek tot wraking van mr. P. Vrugt, rechter te Amsterdam, door de wrakingskamer is afgewezen. Het verzoek was ingediend door een gedaagde in een civiele procedure, waarbij Zimmerman & Partners B.V. als eisende partij optreedt. De wrakingsgrond was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechter, die volgens verzoeker een voorlopig oordeel had gegeven tijdens de mondelinge behandeling en niet voldoende ruimte had geboden voor getuigenbewijs. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de gronden voor wraking pas meer dan tien dagen na de zitting waren aangevoerd. Bovendien werd opgemerkt dat het ontbreken van het voorlopig oordeel in het proces-verbaal geen geldige grond voor wraking kon zijn, omdat een proces-verbaal een samenvatting is en niet letterlijk alle uitspraken bevat. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De procedure onder zaaknummer C/13/747223 / HA ZA 24-214 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Uitspraak: 8 oktober 2024
Zaaknummer C/13/754689 / HA RK 24-259
Beslissing op het op 29 juli 2024 ingekomen en onder zaaknummer C/13/754689 / HA RK 24-259 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker], verzoeker
bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Uygul
dat strekt tot wraking van mr. P. Vrugt, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het schriftelijk wrakingsverzoek van 26 juli 2024, ontvangen door de rechtbank op 29 juli 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting van 15 juli 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 12 augustus 2024;
  • de schriftelijke aanvulling op het wrakingsverzoek van 18 september 2024.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2024, alwaar de advocaat van verzoeker en de rechter zijn gehoord.
De uitspraak is bepaald op (uiterlijk) 15 oktober 2024.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
- Verzoeker is als gedaagde betrokken in een procedure bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, team Handel. De eisende partij is Zimmerman & Partners B.V., handelend onder de naam Tevi Agentur. De procedure is ingeschreven onder zaaknummer C/13/747223 / HA ZA 24-214 en betreft een facturenzaak op grond van een overeenkomst van opdracht;
- Op 15 juli 2024 heeft een zitting bij de rechter plaatsgevonden waarbij verzoeker, de eisende partij en hun advocaten zijn verschenen en gehoord. De rechter heeft de mondelinge behandeling gesloten en de zaak verwezen naar de rol van 28 augustus 2024 voor vonnis.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is samengevat gebaseerd op de volgende schriftelijk ingediende en ter zitting mondeling toegelichte gronden. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling ongevraagd een voorlopig oordeel over de zaak gegeven. Hierdoor voelde verzoeker zich sterk aangespoord, zo niet gedwongen, om een schikking te accepteren. De rechter heeft daarbij ook nog geoordeeld dat er door verzoeker onvoldoende is gesteld om tot getuigenbewijs te komen, terwijl verzoeker steeds heeft aangegeven dat het noodzakelijk was om een derde als getuige te horen. Partijen zijn uiteindelijk niet tot een schikking gekomen en toen is bepaald dat vonnis zal worden gewezen. Hoewel verzoeker op dat moment vreesde dat de rechter niet onpartijdig was, zag verzoeker nog onvoldoende grond om over te gaan tot wraking. Na ontvangst van het proces-verbaal van de zitting op 25 juli 2024 werd verzoeker echter bevestigd in de op de zitting al ervaren vrees voor vooringenomenheid. In het proces-verbaal wordt namelijk geen melding gemaakt van het voorlopig oordeel. Dit in combinatie met hetgeen tijdens de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden maakt dat bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de rechter vooringenomen is.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat zij inderdaad een voorlopig oordeel heeft gegeven, ook over het toelaten van getuigenbewijs. De rechter heeft hierbij de tijd genomen om alle aspecten van de zaak langs te lopen en partijen de gelegenheid te bieden om op elkaar te kunnen reageren. Het proces-verbaal is een samengevatte en zakelijke weergave van de standpunten van partijen. Een voorlopig oordeel en alles wat daarover verder tijdens de zitting is besproken wordt gebruikelijk, en zo ook in deze zaak, niet vastgelegd in het proces-verbaal. Het is de bedoeling van de rechter geweest om met haar opstelling partijen de ruimte te geven er met elkaar en eventueel met de derde uit te komen zodat mogelijk tot een totaaloplossing kon worden gekomen. Er is geen sprake geweest van (de schijn van) vooringenomenheid.

4.De beoordeling van (de ontvankelijkheid van) het verzoek

Juridisch kader
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Op grond van artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden, die aanleiding vormen voor het verzoek tot wraking, aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Tijdens de zitting
De wrakingskamer constateert dat verzoeker de wrakingsgrond die ziet op het geven van een voorlopig oordeel door de rechter, waaronder het mogelijk niet toelaten van getuigenbewijs, en het aansturen op een schikking, ruim tien dagen na de zitting heeft aangevoerd. De conclusie kan daarmee niet anders zijn, dan dat verzoeker niet heeft voldaan aan het in artikel 37, eerste lid, Rv omschreven tijdigheidsvereiste. De wrakingskamer zal om die reden deze grond niet inhoudelijk beoordelen. Bovendien heeft verzoeker zelf aangegeven dat deze ervaring op de zitting de vrees voor partijdigheid niet (zelfstandig) kon dragen.
Het proces-verbaal
De wrakingskamer is voorts van oordeel dat het ontbreken van het voorlopig oordeel in het proces-verbaal geen geldige grond kan zijn voor wraking. Een proces-verbaal is namelijk een zakelijke en verkorte – en dus niet een letterlijke – weergave van wat partijen op de zitting hebben verklaard. Het is niet gebruikelijk om een voorlopig oordeel op te nemen in het proces-verbaal. Het ontbreken daarvan in het proces-verbaal kan hoe dan ook niet de conclusie rechtvaardigen dat de rechter vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.
BESLISSING:
De rechtbank (wrakingskamer):
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer C/13/747223 / HA ZA 24-214 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. L. van Berkum S. Djebali, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2024 in tegenwoordigheid van
mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.