Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam in een incident uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft een vordering van [eiseres] tot betaling van een geldsom, voortvloeiend uit een collectieve procedure van de stichting Stop de Banken. [eiseres] stelt dat het opslagwijzigingsbeding in hypothecaire leningen van ABN AMRO oneerlijk is en dat de verhoging van de rente onterecht is. ABN AMRO heeft in het incident verzocht om verwijzing naar de rechtbank Rotterdam, omdat er vier vergelijkbare procedures aanhangig zijn bij verschillende rechtbanken, wat kan leiden tot tegenstrijdige uitspraken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van verknochtheid van de zaken, omdat de juridische geschilpunten identiek zijn. De rechtbank heeft de bezwaren van [eiseres] tegen de verwijzing verworpen, waarbij zij heeft geoordeeld dat de hoofdregel van relatieve bevoegdheid niet in de weg staat aan de verwijzing. De rechtbank heeft de gevorderde verwijzing naar de rechtbank Rotterdam toegewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden.