ECLI:NL:RBAMS:2024:6190

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
11087976 \ CV EXPL 24-4289
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar een andere kamer wegens onbevoegdheid van de kantonrechter

Op 9 oktober 2024 vond een mondelinge uitspraak plaats in de civiele zaak tussen [eiser] en [gedaagde] voor de Rechtbank Amsterdam. [eiser] vorderde de terugbetaling van € 25.000 van [gedaagde], die volgens [eiser] een lening van in totaal € 69.000 had ontvangen. [gedaagde] betwistte echter dat er sprake was van een lening en stelde dat het bedrag een schenking was. De kantonrechter, mr. R.H.C. Jongeneel, moest beoordelen of hij bevoegd was om de zaak te behandelen, gezien het bedrag van de vordering en de betwisting van de rechtstitel door [gedaagde].

De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiser] gegrond was op een rechtstitel met een belang van meer dan € 25.000, wat de bevoegdheid van de kantonrechter overschreed. Aangezien [gedaagde] de rechtstitel betwistte en [eiser] geen afstand deed van het meerdere boven € 25.000, was de kantonrechter onbevoegd om de vordering te behandelen. De zaak werd daarom ambtshalve verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank.

De kantonrechter bepaalde dat partijen bij advocaat moesten verschijnen en dat zij hinderdata moesten opgeven voor de te plannen mondelinge behandeling. Tevens werd er informatie gegeven over de griffierechten die na verwijzing verschuldigd zijn. De mondelinge uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, A. Chu, en het proces-verbaal werd opgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11087976 \ CV EXPL 24-4289
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S. Guman.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam.
De zaak wordt behandeld door mr. R.H.C. Jongeneel, kantonrechter, en mr. A. Chu als griffier.
Aanwezig zijn:
- [eiser] ,
- [gemachtigde] ,
- [gedaagde] ,
- M. Dahiya, tolk Urdu,
- mr. Guman.
Partijen hebben op de zitting hun standpunt over de bevoegdheid van de kantonrechter toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de kantonrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[eiser] heeft € 69.000 aan [gedaagde] overgemaakt. Volgens [eiser] heeft zij dit bedrag aan [gedaagde] geleend. In deze procedure vordert [eiser] terugbetaling of aflossing van een deel van de lening, te weten € 25.000.
1.2.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een lening. Volgens hem heeft [eiser] het bedrag aan hem geschonken.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter moet – zo nodig ambtshalve – beoordelen of zij absoluut bevoegd is om deze zaak te behandelen en daarop te beslissen. In artikel 93 aanhef en sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,- door de kantonrechter worden behandeld en beslist, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist.
2.2.
[eiser] stelt dat zij op grond van een lening een vordering heeft op [gedaagde] van € 69.000. Zij vordert in deze procedure slechts € 25.000. De vordering van [eiser] is dus gegrond op een rechtstitel met een belang van meer dan € 25.000.
2.3.
[gedaagde] betwist de rechtstitel; hij is namelijk van oordeel dat hij niets aan [eiser] is verschuldigd.
2.4.
Omdat [gedaagde] de rechtstitel betwist en [eiser] op zitting heeft verklaard dat zij geen afstand doet van het meerdere boven € 25.000, is het belang van de zaak groter dan € 25.000. De beslissing van de kantonrechter kan namelijk van invloed zijn op de rechtsrelatie tussen partijen in eventuele toekomstige procedures.
2.5.
De kantonrechter is dan ook onbevoegd om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. De zaak wordt daarom op grond van het bepaalde in artikel 71 lid 1 Rv ambtshalve, in de stand waarin deze zich thans bevindt, verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank.
2.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar een kamer van deze rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken, en wel naar de rolzitting van
woensdag 23 oktober 2024, alwaar partijen bij advocaat dienen te verschijnen, en verhinderdata in de maanden november en december 2024 en januari 2025 dienen op te geven voor de te plannen mondelinge behandeling,
3.2.
bepaalt dat [eiser] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR),
3.3.
bepaalt dat [gedaagde] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het LDCR,
3.4.
deelt mee dat van een partij die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd (i) een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of, (ii) een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.