Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.Het verzoek
3.Het standpunt van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2]
4.De beoordeling
upsidete verwachten is ten opzichte van de afwikkeling in faillissement. Dit heeft verzoekster onvoldoende gedaan. Op de door verzoekster verstrekte staat van baten en lasten staan (intercompany) debiteuren vermeld met een totaalbedrag van € 2.108.503,00. Verzoekster stelt dat er na saldering van de intercompany verhoudingen geen activa, althans een negatieve stand van de vorderingen, overblijft. Niet gebleken is echter dat ingeval van faillissement deze intercompany vorderingen en schulden onderling verrekend kunnen worden. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat een aantal grote debiteuren op de balans oninbaar zouden zijn, maar deze stellingen worden door verzoekster niet met (financiële) informatie onderbouwd. Onduidelijk is wat voor percentage van hun vordering de schuldeisers tegemoet zouden kunnen zien ingeval van een akkoord. De rechtbank kan daarom niet summierlijk vaststellen dat de gezamenlijke schuldeisers onder een akkoord beter uit zijn dan in faillissement.