ECLI:NL:RBAMS:2024:6159

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 24/5127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen buiten behandelingstelling aanvraag horecavergunning wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 10 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Apeldoorn en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de buiten behandelingstelling van een aanvraag voor een horecavergunning. De burgemeester had op 2 februari 2024 de aanvraag van de verzoeker buiten behandeling gesteld omdat niet alle benodigde documenten waren ingediend. De verzoeker had bezwaar gemaakt en vroeg de voorzieningenrechter om de buiten behandelingstelling te schorsen en de aanvraag verder in behandeling te nemen.

Tijdens de zitting op 26 september 2024 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de verzoeker niet tijdig de benodigde stukken had aangeleverd. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet noodzakelijk was, aangezien de verzoeker al acht maanden de tijd had gehad om een nieuwe aanvraag in te dienen met de benodigde documenten. Bovendien was er geen spoedeisend belang aangetoond, omdat de verzoeker en de verkoper van de coffeeshop niet konden bewijzen dat de termijn voor betaling van de overnamesom een fatale termijn was.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/5127

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Apeldoorn, verzoeker

(gemachtigde: mr. E.M.F. Opering),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Boermans en [naam 1] ).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 2 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor vergunning(en) voor het horecabedrijf [horecabedrijf] buiten behandeling gesteld.
1.2.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingediend. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verweerder de buiten behandeling gestelde aanvraag verder in behandeling neemt en indien nodig dat verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag aan te vullen.
1.3.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder Als toehoorder was aanwezig de heer [naam 2] , de verkoper van het horecabedrijf.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker heeft de aanvraag ingediend omdat hij een coffeeshop wil overnemen en exploiteren aan de [adres] [huisnummer] in Amsterdam. Ten tijde van de buiten behandelingstelling van de aanvraag van verzoeker van 2 februari 2024 had verweerder nog niet alle stukken ontvangen die noodzakelijk worden geacht om een onderzoek te kunnen verrichten naar de koop en de financiering van de coffeeshop op grond van de Wet Bibob [1] . Een kopie van de bankafschriften, de geldleningsovereenkomst en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel ontbraken nog, terwijl verweerder verzoeker meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om de ontbrekende stukken aan te leveren. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoeker buiten behandeling mocht stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Tijdens de bezwaarfase heeft verzoeker nadere stukken overgelegd waarbij tussen partijen discussie is ontstaan over de wijze van financiering van de coffeeshop. Volgens het beleid van verweerder inzake de Wet Bibob dient verzoeker bij de aanvraag van een horecavergunning betalingsbewijzen te overleggen waaruit blijkt dat een bedrag is ontvangen van de financier en waaruit blijkt dat met dat bedrag de koopsom voor de aanschaf van de coffeeshop is betaald. Verzoeker beschikt echter niet over deze betalingsbewijzen omdat met de verkoper is overeengekomen dat de overnamesom pas wordt betaald na ontvangst van de gedoogverklaring en de vergunning. Op dat punt is tussen partijen een patstelling ontstaan. Op 15 mei 2024 heeft er in het kader van de behandeling van het bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden waarbij is gesproken over een minnelijke oplossing, waarbij de geldstroom van de overnamesom inzichtelijk wordt gemaakt, door bijvoorbeeld de overnamesom op een derdengeldenrekening van een notaris te deponeren. Op zitting heeft verweerder aangegeven dat een dergelijke constructie denkbaar is maar dan moet de constructie wel uitgevoerd zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit een terechte eis die verweerder mag stellen zodat de uitvoering van de financiering niet afhankelijk wordt van de vergunningverlening.
5. De vraag die nu bij de voorzieningenrechter voorligt is of een voorlopige voorziening noodzakelijk is om een dergelijke financieringsconstructie voor te leggen aan verweerder. De constructie kan immers ook in het kader van een nieuwe aanvraag worden voorgelegd aan verweerder. Vast staat dat verzoeker ten tijde van het bestreden besluit te laat was met het aanleveren van de benodigde stukken. Hierdoor heeft geen inhoudelijke behandeling van zijn aanvraag plaatsgevonden. Verzoeker heeft echter onvoldoende aangetoond wat het belang is van zijn verzoek om een voorlopige voorziening aangezien hij al acht maanden de tijd heeft gehad om een nieuwe aanvraag in te dienen waarbij hij een concreet uitgevoerde financieringsconstructie kon voorleggen. Bovendien zijn de overige benodigde stukken ook pas eind augustus naar verweerder toegestuurd en bestaat er een kans dat de eerder aangeleverde stukken geactualiseerd moeten worden omdat deze verouderd kunnen zijn. Het verzoek om een voorlopige voorziening kan daarom niet leiden tot een gunstigere positie voor verzoeker dan die hij nu heeft omdat hij een nieuwe aanvraag kan indienen. Daarnaast begrijpt de voorzieningenrechter dat de verkoper wenst dat de overnamesom binnen twee weken na dagtekening van zijn mail van 17 september 2024 wordt betaald. De verkoper had echter op 11 juni 2024 ook al een termijn van twee weken gesteld. Verzoeker en de verkoper hebben op zitting niet aannemelijk gemaakt dat de twee weken termijn die de verkoper op 17 september 2024 stelde, nu wel een fatale termijn is.
6. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.