ECLI:NL:RBAMS:2024:6125

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
13/166143-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en aanpassing van straf naar Nederlands recht

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) van de District Court of Legnica, III Criminal Department, Polen. Het EAB, uitgevaardigd op 12 september 2008 en bijgewerkt op 1 februari 2021, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk in de Poolse taal.

Tijdens de zitting van 4 september 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon geschorst. In een tussenuitspraak op 18 september 2024 heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB vastgesteld en de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) besproken. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, wat de basis vormde voor de weigering van de overlevering aan Polen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de straf in Nederland wil ondergaan en heeft de vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd door Polen, aangepast naar drie maanden hechtenis in Nederland. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/166143-23
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2008, bijgewerkt op 1 februari 2021, door
the District Court of Legnica, III Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats], Polen, op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 4 september 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding, met onmiddellijke schorsing tot de uitspraak, bevolen.
Tussenuitspraak van 18 september 2024
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 18 september 2024 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting van 25 september 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 25 september 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, op 1 oktober 2024 is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat er per 1 oktober 2024 geen wettelijke grondslag meer bestond voor (geschorste) gevangenhouding. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 18 september 2024 en aanvullende overwegingen

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 18 september 2024 [5] in rubriek 3 de grondslag en inhoud van het EAB en in rubriek 5 de strafbaarheid van de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB vastgesteld. Die vaststellingen en hetgeen daarover is overwogen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De rechtbank heeft in rubriek 6 van de tussenuitspraak de weigeringsgrond van artikel 6a OLW besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander. Deze vaststelling en hetgeen daarover is overwogen worden hier ook als herhaald en ingelast beschouwd.
De rechtbank heeft op de zitting van 4 september 2024 met de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw de mogelijke gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander besproken en de daarmee samenhangende mogelijke weigering van de overlevering aan Polen en overname van de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf van één jaar door Nederland. Daarbij zijn zowel de officier van justitie als de raadsvrouw er vanuit gegaan dat de vrijheidsstraf van één jaar gelet op de kwalificatie van de feiten naar Nederlands recht en het daarbij horende strafmaximum moest worden aangepast naar een vrijheidsstraf van één maand. Uitgaande van die vrijheidsstraf van één maand heeft de opgeëiste persoon er op de zitting van 4 september 2024 voor gekozen die straf in Nederland te ondergaan en de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de facultatieve weigeringsgronden van artikelen 12 en 9, lid 1, aanhef en onder f, OLW, voor zover die van toepassing zouden zijn.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 18 september 2024 vastgesteld dat gelet op de kwalificatie van de feiten naar Nederlands recht en het daarbij behorende strafmaximum de vrijheidsstraf van één jaar moet worden aangepast niet naar één maand maar naar drie maanden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend om dit op een zitting aan de opgeëiste persoon voor te houden en hem in de gelegenheid te stellen zijn op de zitting van
4 september 2024 ingenomen standpunt al dan niet te herzien.
De raadsvrouw heeft op de zitting van 25 september 2024 primair bepleit dat bij overname van de tenuitvoerlegging van de Poolse straf door Nederland toch de vrijheidsstraf moet worden aangepast naar een vrijheidsstraf van één maand. Daartoe heeft zij aangevoerd dat, gelet op de omschrijving van de feiten in het EAB en de Poolse kwalificatie, de feiten naar Nederlands recht als een voortgezette handeling moeten worden aangemerkt en dat daarbij een maximum vrijheidsstraf van één maand hoort. Subsidiair heeft zij namens de opgeëiste persoon de wens uitgesproken ook de aangepaste vrijheidsstraf van drie maanden in Nederland te ondergaan en daarom ook uitgaande van die strafaanpassing geen verweer te voeren ten aanzien van de weigeringsgronden in de artikelen 12 en 9, lid 1, aanhef en onder f, OLW.
De officier van justitie heeft zich op de zitting van 25 september 2024 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw primair heeft aangevoerd geen aanleiding om op haar oordeel in de tussenuitspraak van 18 september 2024 over de aanpassing van de straf gelet op het Nederlandse wettelijke strafmaximum terug te komen. Dat oordeel en de overwegingen daartoe in de tussenuitspraak worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de vrijheidsstraf van één jaar moet worden aangepast naar een vrijheidsstraf van drie maanden.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank, gelet op het subsidiaire standpunt van de raadsvrouw op de zitting van 25 september 2024, ook de overwegingen in de tussenuitspraak over artikel 12 en artikel 9 lid 1, aanhef en onder f, OLW en de vaststelling dat de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden niet in de weg staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf handhaaft en als hier herhaald en ingelast beschouwd.
In aanvulling op de tussenuitspraak overweegt de rechtbank nog het volgende in het kader van de strafovername op grond van artikel 6a OLW.
De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de door de opgeëiste persoon overgelegde stukken volgt verder dat hij voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft, wat maakt dat het ondergaan van de straf in Nederland zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen, waarbij de vrijheidsstraf wordt aangepast naar drie hechtenisstraffen elk voor de duur van één maand (in totaal dus drie maanden). Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 62 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica, III Criminal Department, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 in de tussenuitspraak van
18 september 2024 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEPAALTdat de vrijheidsstraf wordt aangepast naar
drie (3)hechtenisstraffen van elk
1 (één) maand.
STELT VASTdat de (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]per 1 oktober 2024 is geëindigd.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.)
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Een afschrift van de tussenuitspraak van 18 september 2024 is aan deze uitspraak gehecht.