ECLI:NL:RBAMS:2024:6086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
13/172678-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Zweedse strafzaak

Op 5 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Zweedse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1975, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op deze datum gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet genoegzaam was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feiten voldoende duidelijk waren omschreven en dat de opgeëiste persoon zich kon verdedigen in het Zweedse strafproces.

Daarnaast heeft de rechtbank de garantie van de Zweedse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank concludeerde dat deze garantie voldoende was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Zweden toe te staan voor de feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/172678-24
Datum uitspraak: 5 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2024 door
the Swedish Prosecution Authority, Zweden (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de Penitentiare Inrichting in [plaats].
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 september 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
decision (detention order in absentia) by the Falu District Courtvan
21 mei 2024 met referentie
case no. B 2135-24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Zweeds recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB niet genoegzaam is. Uit de omschrijving van de feiten blijkt niet duidelijk genoeg onder welke omstandigheden die feiten zijn gepleegd en welke familiaire band de opgeëiste persoon met het slachtoffer zou hebben. Ook zijn de pleegperiodes van de onder 1 en 4 genoemde feiten te ruim omdat de beschreven handelingen maar op één moment in die periode zouden hebben plaatsgevonden. Als pleegplaats van het onder 4 genoemde feit wordt enkel Nederland genoemd. Ook dit is te ruim omschreven. Al met al is het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk waarvoor zijn overlevering precies gevraagd wordt en weet hij niet waartegen hij zich moet verdedigen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten genoegzaam is. Het is op basis van die omschrijving voldoende duidelijk waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. De omschrijving hoeft niet te waarborgen dat de opgeëiste persoon nu al zijn verdediging moet kunnen voeren. Dat is pas later in Zweden (in het strafproces) aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam. Ten aanzien van alle vijf de in het EAB omschreven feiten is blijkens het EAB steeds sprake van hetzelfde slachtoffer en zijn de vermeende seksuele handelingen vrij specifiek beschreven. Hoewel de pleegperiodes en de pleegplaats bij het onder 4 genoemde feit vrij ruim zijn omschreven, blijkt uit de omschrijving van de feiten in haar geheel voldoende duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat het EAB strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon. Wat er precies waar en wanneer gebeurd is, moet wellicht nog nader uitgekristalliseerd worden in het Zweedse strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank benadrukt dat moet worden gekeken of de verdenking voldoende duidelijk is omschreven conform de eisen van artikel 2 OLW, niet of de verdenking al zodanig duidelijk is dat de opgeëiste persoon zich daartegen al concreet kan verdedigen. Dat komt pas in Zweden aan de orde aan de hand van het Zweedse strafdossier.
Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
aanranding in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren
verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren
dan wel:
aanranding in de leeftijdscategorie van beneden twaalf jaren
verkrachting in de leeftijdscategorie van beneden twaalf jaren

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 1 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
Condition for surrender from the Netherlands
Public Prosecutor Ninni Ingfeldt at the Prosecution Office in Karlstad has on21 May 2024 issued a European arrest warrant concerning [opgeëiste persoon], Dutch citizen and born on [geboortedag] 1975. The European arrest warrant is issued for the purpose of conducting criminal prosecution in Sweden.
The Netherlands has made the surrender to Sweden subject to the condition that [opgeëiste persoon] shall be returned to the Netherlands in order to serve an unconditional prison sentence passed on him in Sweden (article 5.3 in the Council framework decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States).
Decision
The Prosecutor General accepts the condition. Conditions laid down by a foreign state in connection to surrender to Sweden shall apply in Sweden according to Chapter 2 Section 13 of the Penal Code. Consequently, if [opgeëiste persoon] is convicted to a custodial sentence or detention order, he shall be returned to the Netherlands in order to serve the
sentence after the judgment has gained legal force.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Inleiding
Het EAB ziet op één feit (het in onderdeel e) onder 4 genoemde feit) dat geacht wordt op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In een dergelijke situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek in Zweden is aangevangen, dat het bewijs zich daar bevindt, dat de Zweedse rechtsorde is geschokt aangezien het slachtoffer in Zweden woont en inmiddels de Zweedse nationaliteit heeft. Het Nederlandse openbaar ministerie is daarnaast niet voornemens om zelf vervolging in te stellen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering ten aanzien van het onder 4 genoemde feit op grond van artikel 13 OLW te weigeren, nu dit feit in Nederland is gepleegd. Volgens de raadsman is daarom eerder de Nederlandse rechtsorde geschokt dan de Zweedse.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt, gelet op de argumenten van de officier van justitie, vast dat het enkele gegeven dat het onder 4 genoemde feit in Nederland zou zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding geeft om de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond toe te passen. Dat mogelijk, naast de Zweedse, ook de Nederlandse rechtsorde door dit feit geschokt is, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, te meer omdat dit feit onderdeel is van een verdenking van meerdere feiten die voor het overige in Zweden zouden hebben plaatsgevonden.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan er geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 239, 247, 248, 249 en 250 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Swedish Prosecution Authority(Zweden) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door:
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.