3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 20 december 2023 rond 15:00 uur heeft er een ontploffing plaatsgevonden in het portiek van de [adres] bij perceel nummer 37-1. In het portiek zijn (resten van) verschillende goederen aangetroffen die duiden op een
improvised explosive device(hierna: IED). Zo zijn er resten van illegaal vuurwerk, te weten een Cobra, en een koolstofmonoxide cilinderfles aangetroffen. De ontploffing heeft onder andere geleid tot een ingebrande plek op de voordeur van de [adres] en tot roetaanslag op het kozijn. Daarnaast zijn als gevolg van de ontploffing één of meerdere ramen van alle aanwezige toegangsdeuren in het portiek kapot gegaan.
Ongeveer 20 seconden voor de ontploffing heeft getuige [getuige 1] gezien dat twee mannen het portiek aan de [adres] betraden. De getuige heeft een signalement van beide mannen gegeven. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel past in het signalement van NN1, zoals opgegeven door getuige [getuige 1] .
Daarnaast heeft getuige [getuige 2] gezien dat twee mannen na de explosie wegliepen en dat één van hen iets wat leek op handschoentjes, weggooide in de bosjes. Deze handschoenen zijn op de plaats delict aangetroffen en onderzocht. Aan de binnenkant van de handschoenen zijn DNA-sporen aangetroffen. Uit de bemonstering werd bij beide handschoenen een DNA-mengprofiel verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel is afgeleid dat bij minder dan één op de één miljard mensen voorkomt. Het DNA-profiel van de verdachte komt overeen met dit hoofdprofiel. Daaruit concludeert de rechtbank dat de DNA-sporen in de handschoenen afkomstig zijn van verdachte.
Verder blijkt uit een proces-verbaal dat het telefoonnummer van verdachte enkele minuten na de ontploffing, te weten om 15:04:06 uur, is geregistreerd bij een zendmast op ongeveer 510 meter afstand van de plaats delict. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is die, samen met een ander, een IED tot ontploffing heeft gebracht op 20 december 2023 in het portiek van de [adres] in Amsterdam.
De verklaring van verdachte, dat hij niets met de ontploffing te maken heeft en dat hij tijdens het incident aan het werk was, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte zich heeft ziekgemeld bij zijn werkgever voor 20 december 2023.
Ook de verklaring dat anderen de handschoenen met de DNA-sporen van verdachte bij de plaats delict hebben neergelegd of achtergelaten vindt de rechtbank niet aannemelijk. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat anderen in zijn huis zijn geweest, maar hij heeft het scenario dat daaruit zou volgen - in het licht van de andere bewijsmiddelen in het dossier - onvoldoende concreet onderbouwd.
Anders dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd, is de rechtbank van oordeel dat van de ontploffing geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest. Dit gevaar moet volgens vaste jurisprudentie ten tijde van het teweegbrengen van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat dit gevaar bij de explosie in deze zaak niet naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Weliswaar concludeert de verbalisant in het proces-verbaal van explosievenonderzoek dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten was, maar in datzelfde proces-verbaal staat beschreven dat er geen scherfwerking is opgetreden van de CO2-cilinder en dat geen aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van een brandstof/vloeistof. De rechtbank maakt daaruit op dat het gevaar dus te duchten was van de ontploffing van de Cobra zelf aan de buitenzijde van de woning (en dus niet door bijvoorbeeld rondvliegende scherven van de CO2-cilinder of een grote steekvlam).
Uit het dossier volgt niet dat er na de ontploffing van de Cobra schade is geconstateerd in de woningen van het portiek en evenmin dat er bewoners aanwezig waren in de ruimtes direct achter de toegangsdeuren. Dat er mogelijk wel mensen op straat in de buurt waren acht de rechtbank voor het aannemen van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel onvoldoende, nu niet duidelijk is op welke afstand zij zich bevonden en ook niet of de ontploffing van enkel de Cobra schade bij hen kan hebben berokkend. De rechtbank volgt de conclusie van het proces-verbaal explosievenonderzoek dus niet.
Na de ontploffing heeft de politie schade geconstateerd aan de toegangsdeur van perceel
37-1, evenals geconstateerd is dat van alle vier de toegangsdeuren in de portiek een of meerdere ramen uit de sponningen geblazen zijn. Dat van de explosie gevaar voor goederen te duchten was, acht de rechtbank dan ook bewezen.
Ten aanzien van feiten 2 en 3:
XTC-pillen en cocaïne(vrijspraak)
Op 12 februari 2024 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. Bij deze doorzoeking zijn er verschillende verpakkingen in beslag genomen met daarin op drugs gelijkende goederen. De inhoud van de kleinere verpakkingen, die op tafel zijn aangetroffen, is niet onderzocht vanwege vernietiging, zodat niet kan worden vastgesteld dat dit de vermoedelijke XTC en cocaïne betrof.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van de XTC-pillen en cocaïne, zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Heroïne en hasjiesj(bewezenverklaring opzettelijk aanwezig hebben, overig vrijspraak)
De inhoud van de twee grotere aangetroffen blokken is wel onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gaat om 499 gram van een materiaal bevattende heroïne en 493 gram hasjiesj.
De rechtbank beantwoordt eerst de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van deze hoeveelheden verdovende middelen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voor het ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet nodig is dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat de verdovende middelen zich binnen de machtssfeer van verdachte hebben bevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Verdachte woont in zijn eentje in een studio met een zolderkamer waarvan, naast verdachte en HVO Querido, niemand een sleutel heeft. De drugs is aangetroffen onder het bed in de woning. Daarnaast zijn op de telefoon van verdachte vele afbeeldingen van drugs aangetroffen, waaronder een foto van een blok, precies gelijkend op het blok met materiaal bevattende heroïne dat in zijn woning is aangetroffen. Op grond hiervan heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte wel wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij de beschikkingsmacht daarover had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad 499 gram van een materiaal bevattende heroïne (feit 2) en 493 gram hasjiesj (feit 3). Van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander met betrekking tot het aanwezig hebben van de verdovende middelen is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Ten aanzien van het medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, en/of vervoeren van 499 gram van een materiaal bevattende heroïne (feit 2) en ten aanzien van het medeplegen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van 493 gram hasjiesj (feit 3) is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken.
In het dossier bevinden zich verschillende tapgesprekken van verdachte waarin versluierd taalgebruik is gebruikt. Er wordt gesproken over junkies, bruin, wit, koffie, geldbedragen en de verkoop van ‘grammy’s’. Door deze termen lijkt het erop dat de gesprekken van verdachte zien op de handel in verdovende middelen, maar de rechtbank kan op grond van de versluierde gesprekken niet vaststellen over welke verdovende middelen er precies wordt gesproken, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte in heroïne of hasjiesj heeft gehandeld.
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte op 12 februari 2024 zijn er ook meerdere telefoons, 9 paar Airpods, 3 laptops, een fatbike, een iPad, 2 paspoorten en 2 geldbedragen (€ 1.720,00 en € 300,00) aangetroffen. Van één telefoon, één laptop en twee paspoorten staat vast dat deze van diefstal afkomstig zijn of dat deze goederen als gestolen gesignaleerd staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de goederen en dat de elektrische apparaten misschien van familieleden zijn.
De rechtbank acht deze verklaring innerlijk tegenstrijdig en niet geloofwaardig. Verdachte woont alleen in een studio met een zolderkamer, waar een groot aantal goederen, naast drugs, is aangetroffen, veelal waardevol en van hetzelfde soort. Zoals hiervoor overwogen, hebben alleen verdachte en de verhuurder een sleutel van deze studio. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte wel wetenschap geeft gehad van de goederen in zijn woning en is van oordeel dat verdachte zich op zijn minst had moeten afvragen waar deze grote hoeveelheid goederen vandaan kwam. Naar het oordeel van de rechtbank waren er voldoende aanwijzingen op grond waarvan verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat een van de telefoons, de laptop en de twee paspoorten op naam van anderen uit misdrijf afkomstig waren, zodat de rechtbank schuldheling bewezen zal verklaren.