ECLI:NL:RBAMS:2024:6037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
748300
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst en geschil over boetebeding in het kader van een overname

In deze zaak heeft eiser in 2022 voor € 60.000 een praktijk voor het bleken van tanden overgenomen van gedaagde. Bij de overdracht heeft eiser € 25.000 betaald, met de afspraak dat de resterende € 35.000 binnen twee maanden zou worden voldaan. Eiser heeft echter betaling opgeschort, omdat hij meent dat gedaagde zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Gedaagde vordert nu betaling van de resterende koopprijs en een contractuele boete van € 25.000. Eiser vordert op zijn beurt ook een boete van € 25.000 van gedaagde.

De rechtbank heeft de vordering van gedaagde tot betaling van de resterende koopprijs toegewezen, maar de vorderingen van beide partijen tot betaling van de contractuele boete afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet gerechtigd was om de betaling op te schorten, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagde zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft geschonden. Eiser heeft niet de omzet van de praktijk afgedragen en heeft de resterende koopprijs niet betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de resterende koopprijs € 35.000 bedraagt, en dat eiser wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan gedaagde moet betalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de contractuele boete niet verschuldigd is, omdat eiser niet bewust heeft geprobeerd de overname te blokkeren.

In reconventie heeft de rechtbank de vordering van eiser tot betaling van de contractuele boete van gedaagde afgewezen, omdat gedaagde niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De rechtbank heeft de proceskosten aan eiser opgelegd, omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/748300 / HA ZA 24-279
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in verzet en in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
niet langer door een advocaat vertegenwoordigd,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in verzet en in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H. Scheper.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] heeft in 2022 voor € 60.000 een Hilversumse praktijk voor het bleken van tanden van [gedaagde] overgenomen. [eiser] heeft ten tijde van de overdracht € 25.000 aan [gedaagde] betaald. Partijen zijn overeengekomen dat de resterende € 35.000 binnen twee maanden na de overdracht betaald zou worden. [eiser] heeft betaling van de resterende koopprijs opgeschort omdat hij meent dat [gedaagde] zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. In deze procedure vordert [gedaagde] betaling van de resterende koopprijs en maakt daarbij aanspraak op een contractuele boete van € 25.000. [eiser] vordert op zijn beurt de contractuele boete van € 25.000 van [gedaagde] .
1.2.
De rechtbank wijst de vordering van [gedaagde] tot betaling van de resterende koopprijs toe en wijst de vorderingen van beide partijen tot betaling van de contractuele boete af. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding met producties van [gedaagde] van 10 oktober 2023,
- het verstekvonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2023,
- de dagvaarding in verzet met eis in reconventie en producties die [eiser] op 3 januari 2024 bij de rechtbank Noord-Nederland heeft aangebracht,
- het tussenvonnis van 28 februari 2024 waarbij de rechtbank Noord-Nederland de zaak in verzet naar de rechtbank Amsterdam heeft doorverwezen,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties van [gedaagde] van 27 maart 2024,
- het tussenvonnis van 24 april 2024 waarbij de rechtbank Amsterdam een mondelinge behandeling heeft bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 27 juli 2022 hebben [gedaagde] en [eiser] een overeenkomst van overdracht (hierna: de overeenkomst) gesloten op basis waarvan [eiser] per 1 augustus 2022 de eenmanszaak [bedrijf] van [gedaagde] heeft overgenomen. [bedrijf] bestond op dat moment uit een praktijk voor het bleken van tanden in Hilversum.
3.2.
De overeengekomen totale koopprijs voor [bedrijf] bedraagt € 60.000. In de overeenkomst staat dat het eerst deel van de koopprijs van € 25.000 voor 1 augustus 2022 moet zijn betaald. Het tweede deel van de koopprijs van € 35.000 moet voor 31 september 2022 zijn betaald. Tussen 1 augustus 2022 en 31 september 2022 moest de omzet van [bedrijf] per dag aan [gedaagde] worden afgedragen ‘ter aflossing van het restantbedrag van € 35.000’. Verder staat in de overeenkomst dat een vergoeding van € 25.000 geëist kan worden indien door een van de partijen ‘bewust wordt tegengewerkt om de overname te blokkeren’.
3.3.
[eiser] heeft op 27 juli 2022 het eerste deel van de koopprijs van € 25.000 aan [gedaagde] betaald. Tussen 1 augustus en 31 september 2022 heeft [eiser] niet de omzet van [bedrijf] aan [gedaagde] afgedragen ter voldoening van de resterende koopprijs van € 35.000. Ook heeft [eiser] de resterende koopprijs van € 35.000 niet op een andere manier aan [gedaagde] betaald. [eiser] heeft op 31 augustus 2022 daarentegen een e-mail aan [gedaagde] gestuurd. Daarin staat dat hij betaling van de resterende koopprijs van € 35.000 opschort omdat [gedaagde] zich niet aan de gemaakte afspraken houdt.
3.4.
Op 4 oktober 2022 heeft [gedaagde] tevergeefs een ingebrekestelling en sommatie aan [eiser] gestuurd. De rechtbank Amsterdam heeft [eiser] op 15 november 2023 bij verstek veroordeeld om € 70.458,05 aan [gedaagde] te betalen, bestaande uit de resterende koopprijs van € 42.350, de contractuele boete van € 25.000 en € 3.108,05 aan wettelijke rente. [eiser] is op 3 januari 2024 tegen dit verstekvonnis in verzet gekomen.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[eiser] vordert het verstekvonnis van 15 november 2023 te vernietigen en de vorderingen van [gedaagde] alsnog af te wijzen. [eiser] legt hier het volgende aan ten grondslag. De resterende koopprijs is niet opeisbaar omdat [eiser] op grond van artikel 6:262 BW betaling hiervan mag opschorten omdat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. [gedaagde] heeft [eiser] namelijk verkeerd geïnformeerd over de overname van de huurovereenkomst. Daarnaast heeft [gedaagde] zich niet gehouden aan de verplichtingen om [eiser] twee maanden te begeleiden en te coachen en voor een warme overdracht van het klantenbestand te zorgen. Bovendien bedraagt de resterende koopprijs volgens [eiser] € 35.000 en niet de gevorderde € 42.350. Verder bestrijdt [eiser] dat hij de contractuele boete van € 25.000 aan [gedaagde] verschuldigd is omdat hij de overname niet heeft geblokkeerd of heeft geprobeerd te blokkeren.
4.2.
[gedaagde] vordert het verstekvonnis van 15 november 2023 te bekrachtigen. [gedaagde] voert hier het volgende voor aan. [eiser] kan betaling van de resterende koopprijs niet opschorten omdat [gedaagde] niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] heeft [eiser] namelijk niet verkeerd geïnformeerd over de overname van de huurovereenkomst. [gedaagde] is al twee maanden voor de overdracht begonnen met het begeleiden en coachen van [eiser] en het voorstellen van [eiser] aan nieuwe klanten. Daarmee heeft [gedaagde] voldaan aan zijn verplichting om [eiser] twee maanden te begeleiden en te coachen en voor een warme overdracht van het klantenbestand te zorgen. Bovendien stelt [eiser] weliswaar dat [gedaagde] tekort is geschoten maar [eiser] verbindt hier geen rechtsgevolgen aan, waardoor hij de resterende koopprijs alsnog verschuldigd is. Uit de overeenkomst volgt dat de resterende koopprijs van € 35.000 met 21% btw wordt verhoogd, waardoor [eiser] € 42.350 aan [gedaagde] verschuldigd is. Volgens [gedaagde] is [eiser] de contractuele boete van € 25.000 aan hem verschuldigd omdat hij de overname heeft geblokkeerd. Het niet betalen van de resterende koopprijs is namelijk onderdeel van de overname. Bovendien liet [eiser] klanten contant betalen om zo de verplichting om dagelijks de omzet van [bedrijf] aan [gedaagde] af te dragen te omzeilen, aldus [gedaagde] .
In reconventie
4.3.
[eiser] vordert de contractuele boete van € 25.000 van [gedaagde] . [eiser] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] de overname bewust heeft geblokkeerd. Naast het schenden van de afspraken over de begeleiding, coaching en warme overdracht heeft [gedaagde] er volgens [eiser] namelijk alles aan gedaan om het succes van [bedrijf] te saboteren. Hij heeft de website van [bedrijf] offline gehaald, hier kwaadwillende teksten op geplaatst, het klantenbestand verwijderd, negatieve berichten op de Facebookpagina van [bedrijf] geplaatst en deze Facebookpagina offline gehaald.
4.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft de website niet offline gehaald, hier geen kwaadwillende teksten op geplaatst, het klantenbestand niet verwijderd, geen negatieve berichten op de Facebookpagina van [bedrijf] geplaatst en deze Facebookpagina niet offline gehaald. [gedaagde] heeft alleen een bericht op de Facebookpagina van [bedrijf] geplaatst met de mededeling dat [eiser] de resterende koopprijs nog moet betalen. Toen had de overdracht van [bedrijf] al plaatsgevonden, waardoor hij de overname hiermee niet heeft geblokkeerd, aldus [gedaagde] .
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie

Geen recht op opschorting
5.1.
Ter beoordeling staat in de eerste plaats of de vordering van [gedaagde] tot betaling van de resterende koopprijs opeisbaar is of dat het beroep van [eiser] op opschorting terecht is. [eiser] erkent namelijk dat hij en [gedaagde] zijn overeengekomen dat hij de resterende koopprijs uiterlijk 31 september 2022 zou moeten betalen. [eiser] heeft betaling van de resterende koopprijs echter opgeschort omdat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet zou zijn nagekomen. De rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft geschonden, waardoor [eiser] zijn verplichting tot betaling van de restant koopprijs niet kan opschorten. Daarbij is het volgende van belang.
5.2.
In de eerste plaats stelt [eiser] dat [gedaagde] hem verkeerd heeft geïnformeerd over de overname van de huurovereenkomst van het bedrijfspand waar [bedrijf] in was gevestigd. Uit pagina 1 van de overeenkomst zou namelijk volgen dat [eiser] de huurovereenkomst kon overnemen, terwijl dit niet mogelijk bleek te zijn. Volgens [eiser] heeft hij hierdoor schade geleden omdat hij een nieuwe huurovereenkomst moest sluiten en hier een waarborgsom van € 5.500 voor moest betalen. De rechtbank stelt vast dat niet uit de overeenkomst volgt dat [gedaagde] de overdraagbaarheid van de huurovereenkomst heeft gegarandeerd. In de overeenkomst staat namelijk slechts dat de overdraagbaarheid van het lopende huurcontract een belangrijke factor voor de overname is:

Zaken van overdracht
De volgende zaken zijn van belang bij overname:
- Overdraagbaarheid van lopend huurcontract met huidige prijs: [adres] ”
Ook heeft [eiser] in het geheel niet gesteld op welke wijze [gedaagde] hem hier verkeerd over geïnformeerd zou hebben. Ten overvloede concludeert de rechtbank dat [eiser] niet heeft onderbouwd in welke zin het betalen van de waarborgsom van € 5.500 voor de nieuwe huurovereenkomst, die men in de regel aan het einde van de huurovereenkomst terugkrijgt, tot schade heeft geleid. De rechtbank oordeelt dus dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] op dit punt tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
5.3.
In de tweede plaats stelt [eiser] dat [gedaagde] zich niet aan de volgende contractuele afspraken over het begeleiden en coachen heeft gehouden en dat hij ook om die reden betaling van de restant koopprijs mocht opschorten:

Kennisoverdracht en uitvoerend supervisie
WS committeert zich aan de volgende operationele zaken:
 Overdracht van kennis van de behandelingen
 Bijstaan gedurende twee maanden voor overdracht en kennis back-up
 Ondersteuning van twee maanden met betrekking tot klantrelatie indien nodig - Meewerken om de huidige klanten warm over te dragen na de overname”
[eiser] kon namelijk moeilijk met [gedaagde] in contact komen en [gedaagde] kwam structureel veel te laat voor zijn afspraken. [eiser] heeft hierdoor schade geleden doordat hij zijn personeel noodgedwongen externe cursussen moest laten volgen.
5.4.
[gedaagde] betwist dat hij deze contractuele verplichtingen heeft geschonden. Volgens [gedaagde] is hij in juni en juli 2022 al begonnen met de warme overdracht van [bedrijf] en de begeleiding en coaching van [eiser] . [gedaagde] is ten tijde van de overdracht een aantal keren bij [bedrijf] geweest. Hij heeft [eiser] als nieuwe eigenaar aan klanten en werknemers voorgesteld. [gedaagde] heeft op 19 augustus 2022 geklaagd over het onprofessionele gedrag van [eiser] en zijn personeel waardoor zijn verantwoordelijkheid voor begeleiding en coaching daar ophield. Dit alles is door [eiser] niet weersproken, terwijl het wel op de weg van [eiser] had gelegen om zijn stellingen dat [gedaagde] tekort is geschoten nader te onderbouwen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde] evenmin is tekort geschoten in de nakoming van de hiervoor genoemde verplichtingen uit de overeenkomst.
5.5.
Aangezien [gedaagde] niet tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomt kan [eiser] betaling van de resterende koopprijs niet opschorten en is hij de resterende koopprijs verschuldigd.
De gevorderde btw over de resterende koopprijs wordt afgewezen
5.6.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] de resterende koopprijs aan [gedaagde] moet betalen moet de hoogte van dit bedrag worden vastgesteld. Partijen verschillen namelijk van mening over de vraag wat de hoogte van de resterende koopprijs is. [gedaagde] vordert € 42.350, terwijl dit volgens [eiser] € 35.000 zou moeten zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [gedaagde] toegelicht dat de vordering van € 42.350 voor € 35.000 uit de resterende koopprijs bestaat en voor € 7.350 uit de btw daarover. Volgens de advocaat van [gedaagde] zijn partijen dit zo overeengekomen omdat in de overeenkomst “ex 21% btw” staat. De advocaat van [gedaagde] weet niet of partijen gebruik kunnen en zullen maken van de verplichte btw vrijstelling voor de overdracht van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen (artikel 37d wet op de omzetbelasting 1968). Omdat gelet op die bepaling geen btw verschuldigd is/hoeft te zijn, wijst de rechtbank daarom als resterende koopprijs € 35.000 toe.
[eiser] moet de wettelijke rente over de resterende koopprijs betalen
5.7.
[gedaagde] vordert betaling van de wettelijke rente over de resterende koopprijs als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 oktober 2022, de datum dat [eiser] op grond van artikel 6:83 sub a BW in verzuim is. Aangezien dit niet door [eiser] is betwist wordt deze vordering toegewezen.
[eiser] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
5.8.
[gedaagde] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wordt getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 10.568,71 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.125 bij een toegewezen hoofdsom van € 35.000 en daarom wordt dit lagere bedrag toegewezen. [gedaagde] vordert ook de btw over de buitengerechtelijke incassokosten omdat [gedaagde] de hem in rekening gebrachte btw niet kan verrekenen. Aangezien hij zulks nadrukkelijk heeft verklaard en dit niet door [eiser] is betwist wordt het toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten met btw verhoogd, waardoor de rechtbank € 1.361,25 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten toewijst. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
[eiser] hoeft de contractuele boete niet te betalen
5.9.
Verder staat ter beoordeling of [eiser] ook de contractuele boete van € 25.000 verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Hiervoor is in de eerste plaats relevant hoe het contractuele boetebeding in de overeenkomst is geformuleerd:

Ingeval van ontbinding en niet doorgaan van de overeenkomst
De partijen zijn zich ervan bewust dat een warme overdracht en begeleiding zeer belangrijk is voor het slagen van deze overeenkomst. In het geval dat een van de partijen de afspraken niet nakomen waarbij de overname niet door kan gaan zullen alle afspraken en genomen stappen voor de overname teruggedraaid worden, inclusief het volledig terugbetalen van de overnamesom.
Indien er bewust tegengewerkt wordt door een van de partijen om de overname te blokkeren, kan er een vergoeding geëist worden van EURO 25.000,00.”
5.10.
De rechtbank begrijpt dat het enige verwijt dat [gedaagde] in dit verband aan [eiser] maakt is dat hij de resterende koopprijs niet heeft betaald en .de omzet van [bedrijf] tot 31 september 2022 niet heeft afgedragen. Uit het hierboven geciteerde contractuele boetebeding volgt dat deze boete alleen verschuldigd is als [eiser] bewust zou hebben tegengewerkt om de overname te blokkeren.
5.11.
De overeenkomst bevat geen uitleg van wat er precies moet worden verstaan onder het ‘bewust tegenwerken om de overname te blokkeren’. Wat daar in dit geval onder moet worden verstaan moet worden vastgesteld aan de hand van de zin die [eiser] en [gedaagde] over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht blijkt niet dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ervan mochten uitgaan dat het enkele opschorten van een betalingsverplichting hieronder zou vallen. [eiser] hoefde de resterende koopprijs bovendien pas twee maanden na de feitelijke overdracht van de onderneming te betalen. Het enkele feit dat dit vonnis bepaalt dat [eiser] de betaling van de resterende koopprijs niet mocht opschorten, maakt niet dat [eiser] daarmee heeft tegengewerkt om de overname te blokkeren in de zin van hetgeen tussen partijen is overeengekomen.
In reconventie
5.12.
In reconventie moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde] de contractuele boete van € 25.000 aan [eiser] verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is.
5.13.
De stellingen van [eiser] dat [gedaagde] de website van [bedrijf] offline heeft gehaald, deze website heeft gehackt en het klantenbestand heeft verwijderd zijn door [gedaagde] betwist en niet nader door [eiser] toegelicht of onderbouwd. Hetzelfde geldt voor het wijzigen van de profielfoto en het adres van de kliniek op de Facebookpagina van [bedrijf] en het plaatsen van kwaadwillende berichten op deze pagina. Het had echter wel op de weg van [eiser] gelegen om deze stellingen nader te onderbouwen.
5.14.
[gedaagde] erkent wel dat hij in oktober 2022 een foto van een bericht waarin hij de restende koopprijs opeist op de website en de Facebookpagina van [bedrijf] heeft geplaatst. Alhoewel dit onrechtmatig jegens [eiser] zou kunnen zijn en [eiser] hier schade door geleden zou kunnen hebben, oordeelt de rechtbank dat dit niet kan worden aangemerkt als het tegenwerken om de overname te blokkeren. Op het moment dat deze berichten werden geplaatst was de onderneming namelijk volledig aan [eiser] overgedragen, had de resterende koopprijs volledig aan [gedaagde] betaald moeten zijn en was de periode van twee maanden waarin [gedaagde] zou helpen met de overdracht en klantrelaties inmiddels verstreken. Op dat moment waren partijen slechts nog verwikkeld in een geschil over de incasso van de resterende koopprijs. Dat [gedaagde] zichzelf op dat moment toegang verschafte tot de Facebookpagina en website van [bedrijf] zou onrechtmatig kunnen zijn, maar betekent nog niet dat hij daarmee de overname zelf probeerde te blokkeren.
In conventie en in reconventie
Conclusies in conventie en in reconventie
5.15.
Op grond van het bovenstaande moet [eiser] de resterende koopprijs van € 35.000 aan [gedaagde] betalen. [eiser] en [gedaagde] hoeven beiden de contractuele boete van € 25.000 niet te betalen.
[eiser] moet de proceskosten in conventie en in reconventie betalen
5.16.
In conventie is [eiser] grotendeels in het ongelijk gesteld en in reconventie is hij volledig in het ongelijk gesteld. [eiser] moet daarom de proceskosten in conventie en in reconventie aan [gedaagde] betalen. Voor het salaris advocaat wordt in conventie twee punten toegekend en in reconventie een half punt. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.965,00
(2,5 punten × € 786)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.574,49
5.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het door deze rechtbank op 15 november 2023 onder zaaknummer / rolnummer C/13/740776 / HA ZA 23-939 gewezen verstekvonnis en opnieuw beslissend:
In conventie
6.2.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] € 35.000 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 1 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] € 1.361,25 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als dit bedrag niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe is betaald,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
6.5.
wijst de vordering van [eiser] af.
In conventie en in reconventie
6.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in conventie en in reconventie, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 3.574,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Versteeg en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.