ECLI:NL:RBAMS:2024:603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/13/733425 / HA ZA 23-443
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een overeenkomst van opdracht voor taxiwerkzaamheden en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.A. van Sambeek, en een gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door mr. M. Schildwacht. De eiser vorderde betaling van € 30.000,- en andere kosten, na een geschil over de beëindiging van een overeenkomst van opdracht voor chauffeursdiensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst van opdracht was en dat de gedaagde deze niet rechtsgeldig per direct kon beëindigen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde rekening moest houden met een opzegtermijn van één maand, wat betekent dat de overeenkomst pas op 31 december 2022 eindigde. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.750,- aan de eiser, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, en tot betaling van € 500,- aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/733425 / HA ZA 23-443
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.A. van Sambeek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Schildwacht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 april 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 6 september 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 december 2023 en de daarin genoemde stukken. Deze mondelinge behandeling is gehouden tegelijk met de zaak met nummer CV EXPL 23-5636 tussen [gedaagde] en [naam] als eisers en [eiser] als gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [naam] waren jarenlang bevriend. [naam] heeft een eigen onderneming, genaamd [gedaagde] . [eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van opdracht gesloten waarin zij hebben afgesproken dat [eiser] , als opdrachtnemer, chauffeursdiensten zou verrichten voor [gedaagde] , als opdrachtgever. Deze overeenkomst houdt, voor zover hier relevant, het volgende in:

Opdrachtovereenkomst(…)
1. Gegevens opdrachtOpdrachtgever verleent per 1 november 2022 de opdracht aan opdrachtnemer op basis van een ZZP overeenkomst voor bepaalde tijd voor de functie van Chauffeur. Partijen gaan deze overeenkomst voor de duur van minimaal 6 maanden aan eindigend op 01 mei 2023. Na de periode van 6 maanden gaan partijen in overleg voor herziening van deze overeenkomst. Partijen kunnen op elk moment deze overeenkomst beëindigen met een besproken opzegtermijn van 1 maand. Na opzegging van de opdracht en de opzegtermijn van kracht is, heeft opdrachtnemer die maand nog recht op commissie.

2.Omschrijving van de werkzaamheden

De werkzaamheden bestaan uit chauffeursdiensten en allerlei overige voorkomende werkzaamheden.

3.Looptijd

Op deze overeenkomst geldt geen proeftijd.

4.Werktijden en plaats werkzaamheden

De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor maximaal veertig uren per week.
De werkzaamheden worden gewoonlijk verricht vanuit Hoofddorp en of Amstelveen.

5.Vergoeding

De opdrachtnemer verzorgt aan het eind van elk kalendermaand een factuur voor
€ 2.500,00 exclusief de BTW ad 9%, tevens heeft opdrachtnemer recht op 3.5% commissie op de openingen die uit de verkoop voort vloeit. Aan het eind van de maand zal opdrachtgever openheid van zaken geven in de klanten waar opdrachtnemer een factuur op kan sturen en die wordt uiterlijk halverwege de volgende kalendermaand betaalt. Tevens stelt opdrachtgever een auto ter beschikking en een tankpas. (…)

7.Opzegging ZZP overeenkomst

Opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen de arbeidsovereenkomst tussentijds opzeggen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en -vereisten. Voor een eventuele beëindiging van deze overeenkomst wordt verwezen naar titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek. Partijen zullen elkaar minimaal 1 maand van te voren laten weten per mail, brief als ze de overeenkomst willen beëindigen. Opdrachtnemer heeft hierna geen enkel recht meer op eventuele uitstaande commissies. (…)”
2.2. Op 21 november 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor chauffeursdiensten in de maand november voor een bedrag van € 2.725,-, inclusief btw.
2.3.
Op 21 november 2022 heeft [naam] mondeling de overeenkomst van opdracht per direct beëindigd. De beëindiging is op 22 november 2022 aan [eiser] per brief bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eiswijziging, – samengevat – dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 30.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.500,- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW, vanaf de vonnisdatum tot aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten voor de duur van zes maanden. Die overeenkomst was tussentijds opzegbaar, maar met een opzegtermijn van één maand en met inachtneming van de regels uit afdeling 7.10 van het BW (over de arbeidsovereenkomst). De eenzijdige beëindiging van [gedaagde] is niet in lijn met die regels en dus heeft geen rechtsgeldige opzegging plaatsgevonden. De overeenkomst liep dan ook door tot 1 mei 2023 en over die periode dient nog te worden afgerekend. [eiser] en [gedaagde] hebben een salaris afgesproken van € 2.500 per maand ongeacht het aantal uren dat [eiser] daadwerkelijk werkte. Daarnaast moet nog commissie worden betaald. [eiser] weet niet exact hoeveel omzet [gedaagde] heeft gemaakt, maar partijen waren overeengekomen dat de commissie geschat werd op € 2.500 per maand, dus daar sluit [eiser] bij aan. Dat betekent dat [gedaagde] aan hem € 30.000 (6 x € 5.000) moet betalen.
3.3.
[gedaagde] voert tot haar verweer aan dat zij de overeenkomst per direct kon beëindigen omdat [eiser] drugs had gebruikt. Indien [gedaagde] de overeenkomst niet per direct kon beëindigen betekent dat niet dat zij geld moet betalen aan [eiser] . [eiser] kan namelijk alleen factureren voor daadwerkelijk gewerkte uren en aangezien hij geen enkel uur heeft gewerkt, heeft hij niets te vorderen van [gedaagde] . Als de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] wel een bedrag aan [eiser] verschuldigd is, dan is dit nog altijd minder dan wat [eiser] heeft gevorderd. Het bedrag waar [eiser] zijn schade op fixeert is namelijk niet het bedrag aan inkomen dat [eiser] ook daadwerkelijk zou hebben verdiend. Hier moest namelijk nog belasting over worden betaald en dan bleef er ongeveer de helft van over.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de vraag of sprake is van een overeenkomst van opdracht of een arbeidsovereenkomst. Indien dat laatste het geval is, heeft dat consequenties voor de bevoegdheid van de rechtbank, want dan is sprake van een aardzaak die moet worden verwezen naar de kantonrechter.
Overeenkomst van opdracht of arbeidsovereenkomst?
4.2.
Partijen hebben discussie gehad over de vraag of de tussen partijen gesloten overeenkomst een overeenkomst van opdracht of arbeidsovereenkomst is. Dit standpunt is door een eerdere advocaat van [eiser] ingenomen in een brief en lijkt nu weer losgelaten. De advocaat van [gedaagde] heeft zich daarna op het standpunt gesteld dat toch wel degelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank dient los van wat partijen hierover betogen echter ook ambtshalve te beoordelen of sprake is van een overeenkomst van opdracht of een arbeidsovereenkomst.
4.3.
Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Van belang kunnen onder meer zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] en [eiser] een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
4.5.
Het is niet komen vast te staan dat tussen [eiser] en [gedaagde] sprake was van een gezagsrelatie. In de overeenkomst staat geen vast aantal uren of dagen opgenomen waarop [eiser] dient te werken. Er is ook geen minimum aantal uren overeengekomen, enkel een maximum van 40 uur per week. Ook blijkt niet dat [eiser] , wanneer hij wordt opgeroepen, de verplichting heeft om daadwerkelijk te komen werken. De chauffeurswerkzaamheden die [eiser] zou uitvoeren behoren niet tot de kern van de onderneming van [gedaagde] . De werkzaamheden zijn niet ingebed in de bedrijfsactiviteiten. [naam] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij de werkzaamheden speciaal voor [eiser] heeft gecreëerd, als vriendendienst. Daar heeft [eiser] niet op gereageerd. Ook zonder de werkzaamheden van [eiser] zou de onderneming kunnen bestaan. De overeenkomst is in overleg opgesteld en partijen hebben het gehad over de vergoeding die hier tegenover dient te staan. [eiser] werkte daarnaast al als taxichauffeur met zijn eigen bedrijf en eigen auto. Op [eiser] rustte ook geen verplichting om te stoppen met zijn werkzaamheden als taxichauffeur voor zijn eigen bedrijf. Hij kon dus werk verrichten voor meerdere opdrachtgevers. [eiser] diende zijn werkzaamheden maandelijks aan [gedaagde] te facturen. Bovenstaande omstandigheden wijzen allemaal in de richting van een overeenkomst van opdracht.
4.6.
Daar staat tegenover dat [eiser] geen ondernemersrisico liep en hij gebruik maakte van de auto van [gedaagde] . Dat zijn omstandigheden die wijzen op een arbeidsovereenkomst. Er zijn echter meer omstandigheden die wijzen in de richting van een overeenkomst van opdracht, dan een arbeidsovereenkomst. De rechtbank gaat er hierna dan ook vanuit dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten.
Kon [gedaagde] de overeenkomst per direct beëindigen?
4.7.
In de overeenkomst van opdracht staat opgenomen dat de overeenkomst tussentijds kan worden beëindigd, met inachtneming van een maand opzegtermijn en de regels over de arbeidsovereenkomst. Daaronder valt ook artikel 7:677 BW, waarin ontslag op staande voet is geregeld.
4.8.
In artikel 7:677 BW is bepaald dat iedere partij de arbeidsovereenkomst onverwijld op kan zeggen indien sprake is van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is dan ook of sprake was van een dringende reden.
4.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er een dringende reden was, want [eiser] had op vrijdag 18 november 2022 aan [naam] medegedeeld dat hij voornemens was om in dat weekend drugs te gebruiken. [gedaagde] hanteert een
zero tolerancedrugsbeleid. [eiser] werk bestond uit het vervoeren van klanten en [gedaagde] wil niet het risico lopen dat [eiser] een auto ongeluk krijgt en dat er bij bloedonderzoek drugs wordt aangetroffen. Om die reden heeft [naam] [eiser] opgeroepen voor een gesprek op maandag 21 november 2022 en op dat moment de werkzaamheden beëindigd.
4.10.
[eiser] betwist dat hij op vrijdag tegen [naam] zou hebben gezegd dat hij van plan was drugs te gaan gebruiken. Hij heeft [naam] die dag wel gesproken, maar juist omdat [naam] hem vroeg een factuur op te stellen voor de maand november. [naam] vroeg in het weekend inderdaad om een gesprek op maandag 21 november, waar [eiser] mee heeft ingestemd. De overeenkomst werd op dat moment beëindigd, maar dat was onterecht, want [eiser] had geen drugs gebruikt.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden. Ook als de rechtbank aanneemt dat [eiser] in dat weekend drugs heeft gebruikt, dan lijkt het erop dat dit recreatief was. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen dat [eiser] ook doordeweeks gebruikte of dat zijn gebruik problematisch was. Uit de overeenkomst van opdracht blijkt ook niet dat [gedaagde] een
zero tolerancedrugsbeleid voerde of dat recreatief drugsgebruik voor [gedaagde] problematisch was. Er is ook niet gebleken dat [naam] dit tegen [eiser] heeft gezegd. Bovendien verrichtte [eiser] nog geen chauffeurswerkzaamheden voor [gedaagde] . In de gehele maand had [eiser] nog geen chauffeurswerk verricht en er waren ook geen ritten ingepland. De angst die [gedaagde] beschrijft was op dat moment dan ook ongefundeerd en zijn reactie om per direct de overeenkomst te beëindigen was voorbarig.
4.12.
Omdat een dringende reden ontbreekt is de overeenkomst dus niet op 21 november 2022 geëindigd.
Is de overeenkomst tussentijds beëindigd?4.13. De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is wanneer de overeenkomst dan is geëindigd. Dit is ofwel op enig moment daarna, rekening houdend met een opzegtermijn, of pas op 1 mei 2023 op het moment waarop de overeenkomst van rechtswege eindigde. [eiser] betoogt dat dit laatste het geval is, omdat [gedaagde] op geen enkel moment rechtsgeldig heeft opgezegd.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat een overeenkomst voor bepaalde tijd kan worden opgezegd. Dat geldt ook in het arbeidsrecht (artikel 7:667 lid 3 BW), mits dat in de overeenkomst zo is afgesproken. Dat is hier het geval. [gedaagde] kon de overeenkomst dus tussentijds opzeggen. In de overeenkomst van opdracht was echter ook afgesproken dat rekening moest worden gehouden met de regels van het arbeidsrecht. Dat betekent dat [gedaagde] op grond van artikel 7:672 BW rekening moest houden met een opzegtermijn van een maand, vanaf het einde van de maand.
4.15.
[gedaagde] heeft de overeenkomst opgezegd zonder opzegtermijn. [gedaagde] dacht immers dat zij de overeenkomst per direct kon beëindigen. Dit betreft dus een onregelmatige opzegging, want er is geen rekening gehouden met de opzegtermijn van één maand. De rechtbank zal wel rekening houden met de opzegtermijn. De opzegging op 22 november 2022 kon dus slechts worden gedaan tegen het einde van de maand (dus 30 november 2022), met een opzegtermijn van een maand. Dat betekent dat de overeenkomst op 31 december 2022 is geëindigd.
Vergoeding
4.16.
Over de looptijd van de overeenkomst moet nog worden afgerekend. [gedaagde] heeft tot nu toe niets betaald aan [eiser] . Partijen zijn het niet met elkaar eens welke bedragen zij nou precies per maand hebben afgesproken, en onder welke voorwaarden.
4.17.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij met [naam] heeft afgesproken dat hij maandelijks € 5.000,- betaald zou krijgen. Dat bedrag bestaat uit een vast loon van € 2.500,- en daarnaast commissie. In de overeenkomst staat een percentage van 3,5%, maar partijen hebben via Whatsapp afgesproken dat de commissie werd begroot op € 2.500,- per maand. Daar moest dan eigenlijk achteraf nog precies over worden afgerekend, maar omdat [eiser] geen inzicht heeft in die stukken wil hij dat nu achterwege laten en de commissie begroten op dat bedrag.
4.18.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het bedrag van € 2.500,- dat in de overeenkomst staat, is gebaseerd op een 40-urige werkweek. Dat bedrag moet dus nog worden gedeeld door het aantal uren dat [eiser] daadwerkelijk heeft gewerkt. In dit geval was dat 0, dus heeft [eiser] nergens recht op. De afspraak waar [eiser] naar verwijst en die uit Whatsappberichten zou blijken, klopt niet. [eiser] heeft maar één Whatsappbericht laten zien, en dat is nog uit de periode dat partijen van plan waren een arbeidsovereenkomst te sluiten. [eiser] zou 3,5% commissie krijgen over de verkoop waar hij bij betrokken was. Er is in november en december 2022 niets verkocht en dus heeft [eiser] ook geen recht op commissie.
4.19.
Omdat partijen het niet eens zijn over de inhoud van de overeenkomst, moet de rechtbank de overeenkomst uitleggen. Het gaat er dan om wat partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In de overeenkomst van opdracht staat enkel opgenomen dat [eiser] maandelijks een factuur kan opmaken voor een bedrag van € 2.500,- exclusief btw. Hierbij is geen onderscheid gemaakt voor het aantal gewerkte uren. De rechtbank weegt ook mee dat [gedaagde] de functie als vriendendienst speciaal voor [eiser] had gecreëerd, wat kan verklaren dat de vergoeding los stond van het daadwerkelijk aantal gewerkte uren. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [eiser] maandelijks, ongeacht het aantal uren dat hij daadwerkelijk werkte, € 2.500,- zou ontvangen van [gedaagde] .
4.20.
Dat partijen waren overeengekomen dat de commissie ook € 2.500,- per maand zou zijn, is de rechtbank niet gebleken. Pas op zitting heeft [eiser] verwezen naar één Whatsappbericht van [naam] . Zonder inzicht in de berichten die daarvoor en daarna zijn gewisseld, kan de rechtbank daar niet zo’n afspraak uit afleiden. In de overeenkomst zelf wordt enkel 3,5% genoemd. [eiser] heeft niet betwist dat er in november en december geen grond is verkocht. Dat is wellicht informatie die lastig toegankelijk is voor [eiser] , maar vast staat dat hij in november op kantoor is geweest en daar bedrijfsinformatie heeft doorgelezen, waardoor van hem verwacht mag worden dat hij meer had kunnen stellen over bijvoorbeeld lopende projecten. Dat heeft hij echter niet gedaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat er geen omzet is gedraaid in november en december, en dat [eiser] dus geen recht heeft op commissie.
4.21.
Dat betekent dat [eiser] recht heeft op € 2.500,- per maand. Over een periode van twee maanden komt dat neer op een totaalbedrag van € 5.000,-.
4.22.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het niet zou kloppen als zij wordt veroordeeld om dit gehele bedrag aan [eiser] te betalen. [eiser] vordert namelijk schadevergoeding en vermogensschade bestaat uit gederfd verlies of gederfde winst. Het bedrag dat nu is berekend is gederfde omzet, want dat is een bruto bedrag waarover [eiser] , als hij het in november en december 2022 had ontvangen, belasting had moeten betalen. De rechtbank dient rekening te houden met dit verschil en enkel het netto bedrag toe te wijzen. Dat is ongeveer de helft van het berekende bedrag.
4.23.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet voor de maand november 2022. De vordering voor die maand is weliswaar ingestoken als schadevergoeding, maar omdat [eiser] voor die maand gewoon heeft gefactureerd en de overeenkomst ook nog niet was opgezegd, is dit feitelijk een nakomingsvordering. Voor november 2022 moet [gedaagde] dus gewoon € 2.500,- betalen.
4.24.
De rechtbank is wel met [gedaagde] van oordeel dat de uiteindelijk door [gedaagde] te betalen schadevergoeding over december 2022 moet zijn gebaseerd op de gederfde winst. [gedaagde] heeft onbetwist aangevoerd dat de af te dragen belasting ongeveer 50% zou bedragen. De rechtbank begroot het te betalen bedrag voor december 2022 dan ook op € 1.250,-. In totaal moet [gedaagde] dus nog € 3.750,- aan [eiser] betalen.
4.25.
De gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente (1 september 2022) hangt niet samen met de vordering. De hoofdsom was op 1 september 2022 nog niet opeisbaar, laat staan dat sprake was van verzuim. De rechtbank zal daarom aansluiten bij de datum van de dagvaarding, te weten 20 april 2023.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.26.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, zijnde € 1.500,-. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook op basis van het toe te wijzen bedrag toewijzen tot het tarief dat overeenkomt met het Besluit, namelijk € 500,-. De rente wordt zoals gevorderd toegewezen vanaf dit vonnis.
Proceskosten
4.27.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten van partijen te compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 3.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2023,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten van partijen aldus dat iedere partij diens eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. Z.S. Lintvelt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.