In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2024, betreft het een tussenvonnis in een civiele procedure tussen twee ex-samenwoners, [eiser] en [gedaagde]. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en samen een woning gekocht, waarin zij vanaf oktober 2021 hebben samengewoond. Na de beëindiging van hun relatie in maart 2023, zijn er geschillen ontstaan over de verdeling van de woning en de waardebepaling daarvan. De woning is gefinancierd door een hypothecaire lening en een eigen bijdrage van [eiser]. In een samenlevingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de kosten van de huishouding en de verdeling van de woning bij beëindiging van de samenleving.
De rechtbank heeft in deze tussenvonnis de procedure besproken, waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld om de woning aan haar toe te delen en [gedaagde] vorderingen heeft ingesteld in reconventie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de waardepeildatum voor de waardering van de woning. [eiser] stelt dat de waarde moet worden vastgesteld op het moment dat zij haar voorkeursrecht uitoefent, terwijl [gedaagde] betoogt dat de waarde moet worden bepaald op de datum van feitelijke verdeling.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de peildatum voor de waardering in de regel de datum van verdeling is, tenzij anders overeengekomen. De rechtbank heeft besloten dat er een nieuwe taxatie van de woning moet plaatsvinden, waarbij de heer J.J. Herngreen als deskundige is benoemd. De deskundige moet de marktwaarde van de woning vaststellen, vrij van huur en gebruiksrechten. De rechtbank heeft ook bepalingen gegeven over de kosten van de deskundige en de verplichtingen van partijen om mee te werken aan het onderzoek. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.