In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een vordering tot terugbetaling van geleend geld tussen twee vrienden, [eiser 1] B.V. en [eiser 2], en de gedaagde partij. De eiser stelt dat de gedaagde geld heeft geleend van hen, terwijl de gedaagde dit betwist en stelt dat de bedragen die hij heeft ontvangen schenkingen waren. De procedure begon met een dagvaarding op 4 april 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 15 december 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een geldleningsovereenkomst bestaat tussen [eiser 1] en de gedaagde, maar dat de vordering van [eiser 2] niet voldoende is onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde € 7.722,22 moet terugbetalen aan [eiser 1], maar dat de vordering van [eiser 2] wordt afgewezen. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf 24 februari 2023 en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 26 januari 2024.