ECLI:NL:RBAMS:2024:6017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
13/105078-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van poging tot afpersing en oplichting

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot afpersing en oplichting. De zaak kwam ter terechtzitting op 12 september 2024, waar de officier van justitie, mr. A. Bouwman, de verdachte beschuldigde van het afpersen van een geldbedrag van € 78,41 van aangeefster [persoon 1] en het oplichten van zowel [persoon 2] als [persoon 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 maart 2024 bedreigingen heeft geuit richting aangeefster, maar oordeelt dat deze bedreigingen niet gericht waren op het verkrijgen van een geldbedrag, maar op het terugstorten van een eerder bedrag op de rekening van aangeefster. Hierdoor kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van afpersing komen.

Wat betreft de oplichting, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken die de aangeefster heeft bewogen tot het afgeven van goederen of het aangaan van een schuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster, die ten tijde van de feiten 17 jaar oud was, op eigen initiatief haar zus' gegevens heeft gebruikt en dat er geen sprake was van een bijzondere vertrouwensrelatie met de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem integraal vrijgesproken van zowel de poging tot afpersing als de oplichting. Tevens is de teruggave van een in beslag genomen telefoon aan de verdachte gelast, en is de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/105078-24
Parketnummer vordering tul: 13/152193-19
Datum uitspraak: 26 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Bouwman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Gunning naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het:
Feit 1:medeplegen van een poging tot afpersing van een geldbedrag van € 78,41 toebehorende aan [persoon 1] op 25 maart 2024 in Amsterdam;
Feit 2:medeplegen van oplichting van [persoon 2] en/of [persoon 1] in de periode van 21 maart 2024 tot en met 25 maart 2024 in Zaandam en/of Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat de verklaring van aangeefster van [persoon 1] (hierna: aangeefster) ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier waardoor kan worden uitgegaan van haar verklaring. Nu aangeefster heeft verklaard dat verdachte aangaf haar adres te kennen en in combinatie daarmee aangaf dat zij haar vader moest bellen en als zij het geld niet zou regelen, hij mensen zou sturen om het huis op te blazen, kan de poging tot afpersing wettig en overtuigend worden bewezen. De officier van justitie heeft verzocht dat het bedrag in de tenlastelegging moet worden gematigd naar € 75,-. Verder vindt de officier van justitie niet bewezen dat verdachte aangeefster in vereniging heeft afgeperst.
Ook feit 2 kan worden bewezen. Vastgesteld kan worden dat verdachte aangeefster heeft bewogen tot afgifte van goederen, het aangaan van een schuld en het afgeven van gegevens. Zo heeft zij pakketjes aangenomen en telefoonabonnementen afgesloten. Ook heeft zij een foto van haar bankpas, foto van het paspoort van haar zus en de code van haar Rabobank app aan verdachte gegeven. Verdachte heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met het doel daar misbruik van te kunnen maken. Verdachte heeft gezegd dat aangeefster alleen pakketjes hoefde aan te nemen met daarin telefoons. In ruil daarvoor zou zij € 2.500,- krijgen. Verdachte heeft daarbij niet benoemd dat er in werkelijkheid telefoonabonnementen op haar naam, in dit geval uiteindelijk op naam van haar zus, en op haar rekeningnummer werden afgesloten en zij dus een schuld zou aangaan. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van een valse naam. Verder heeft aangeefster het beloofde geld niet gekregen en is het volstrekt onaannemelijk dat zij dit zou krijgen. Deze combinatie van leugens en stilzwijgen, maakt dat er sprake is van een samenweefsel van verdichtsels. Aangeefster is door het gebruik van het oplichtingsmiddel bewogen tot afgifte van goederen, het aangaan van een schuld en het afgeven van gegevens. Hierbij is relevant dat dat aangeefster minderjarig was en dat zij daarom niet kon overzien wat er precies van haar gevraagd werd door verdachte.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen waarvan 49 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden
vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Primair stelt de raadsman zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte € 75,- aan aangeefster heeft gegeven. Daarnaast kan ook niet worden bewezen dat verdachte de bedreigende teksten aan aangeefster heeft geuit nu dit niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Subsidiair kan het vereiste oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet worden bewezen omdat het geldbedrag waar de tenlastelegging op doelt, door verdachte aan aangeefster zou zijn gegeven met als doel daarmee uiteindelijk de pakketbezorger te betalen. Dit bedrag zou hij dus hoe dan ook kwijt zijn, waardoor hij op geen enkele wijze werd bevoordeeld. Verder is van dwingen tot afgifte geen sprake, nu aangeefster het geldbedrag niet heeft afgegeven aan cliënt. Ook van een poging is geen sprake, want het geld is door haar vader uiteindelijk overgemaakt naar de rekening van aangeefster.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman primair naar voren gebracht dat verdachte geen oplichtingsmiddel heeft gebruikt. In onderhavige zaak is de valse naam “ [naam] ” niet gebruikt ter ondersteuning van de valse voorstelling, waardoor het gebruik van de valse naam geen doel dient. Ook blijkt uit het dossier verder niet dat verdachte handelingen zou hebben verricht die verder zouden zijn gegaan dan de mededelingen dat zij geld zou verdienen met het afleveren van de pakketten. De enkele toezegging dat veel geld zou worden verdiend is niet voldoende om van oplichting te kunnen spreken. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat aangeefster alsnog voor haar werkzaamheden zou worden betaald.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat aangeefster niet door de valse naam ergens toe is bewogen en ook blijkt nergens uit dat die valse naam haar handelen op enige wijze heeft beïnvloed. Zoals uit haar eigen verklaring blijkt, wilde zij snel veel geld verdienen en dit was voor haar voldoende reden om zelf over te gaan tot de desbetreffende handelingen. Op het moment dat zij werd benaderd om geld te verdienen, was de valse naam nog niet in beeld. Hoewel zij in eerste instantie dacht dat er wapens of drugs in de pakketjes zouden zitten, wilde zij alsnog zelf de pakketjes ophalen. Uit haar verklaring, maar ook andere stukken uit het dossier, blijkt dat er geen ‘valse voorstelling van zaken’ nodig was om aangeefster over te halen. Voor zover aangeefster uiteindelijk bleek te zijn opgezadeld met een slechtere deal dan zij wellicht voor ogen had, levert dit alsnog geen oplichting op omdat zij gelet op alle omstandigheden van deze zaak de eventuele onjuiste veronderstelling van zaken had moeten doorzien.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van de ten laste gelegde feiten en
overweegt daartoe als volgt.
3.4.1.
Beoordeling van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte en ‘ [persoon 3] ’ hebben contact gehad met [persoon 2] en aangeefster. Aangeefster heeft vervolgens meerdere telefoonabonnementen op naam van haar meerderjarige zus afgesloten en pakketjes (met daarin de bestelde telefoons) aangenomen. Zij verklaart dat zij contant geld heeft gekregen van verdachte en dat dit geld was bedoeld om te betalen voor de pakketjes. Zo heeft verdachte ook € 75,- gegeven aan aangeefster en heeft zij dat geldbedrag op haar rekening gezet. Toen [persoon 3] vervolgens
€ 10,- van de spaarrekening van aangeefster heeft gehaald, heeft de vader van aangeefster al het geld van zowel haar spaarrekening als haar betaalrekening gehaald. Daardoor kon aangeefster ook niet meer bij die € 75,- die nodig waren om het pakketje aan te nemen. Aangeefster verklaart dat verdachte toen erg boos werd en ging dreigen met het laten opblazen van hun huis, waardoor zij haar vader heeft gevraagd om het geld terug te boeken naar haar rekening en dat is uiteindelijk ook gebeurd.
In tegenstelling tot wat de raadsman stelt ziet de rechtbank voldoende steun voor de bovenstaande verklaring van aangeefster. Zij zat die dag – op 25 maart 2024 – namelijk niet alleen met verdachte in de auto, maar ook met [persoon 2] . [persoon 2] verklaart ook dat verdachte in de auto heel boos was dat de vader van aangeefster geld van haar rekening haalde en verklaart dat zij de ruzie tussen verdachte en aangeefster probeerde te sussen. Verder verklaart de vader van aangeefster dat zijn dochter hem heeft gebeld en gevraagd of hij € 80,- wilde terugstorten omdat dit geld niet van haar was. Haar vader verklaart ook dat aangeefster even later weer terugbelde en dat ze op dat moment aan het huilen was. Ze wist niet meer wat ze moest doen en gaf aan dat ze niet kon praten. De rechtbank vindt gelet hierop bewezen dat verdachte bedreigingen heeft geuit richting aangeefster met het doel om aangeefster te dwingen haar vader het geldbedrag terug te laten boeken op haar bankrekening.
De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring van afpersing. Het dwangmiddel dat verdachte tegen aangeefster heeft gebruikt, namelijk de bedreiging met geweld, was er namelijk niet op gericht dat aangeefster (al dan niet door tussenkomst van haar vader) een geldbedrag zou afgeven, maar dat haar vader het geldbedrag terug zou storten op de bankrekening van aangeefster zelf. Met andere woorden, door de dreigementen beoogde verdachte niet het geld uit het vermogen of buiten de beschikkingsmacht van aangeefster te brengen, maar juist het omgekeerde: het geld moest weer op de betaalrekening van aangeefster komen. Verdachte wilde immers dat aangeefster met dat geld de pakketjes met telefoons voor verdachte zou aannemen. Daarmee komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van afpersing omdat zij niet kan vaststellen dat het ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf was om aangeefster te dwingen om een geldbedrag af te geven.
Daarnaast overweegt de rechtbank nog ten overvloede dat haar vader het bedrag ook uiteindelijk heeft overgemaakt naar haar rekening, zoals blijkt uit de verklaring van aangeefster en haar vader. Daarmee zou – als het standpunt van de officier van justitie zou worden gevolgd dat de feitelijke gedraging kan worden gekwalificeerd als afpersing – naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van (zoals tenlastegelegd) een poging tot afpersing, maar van een voltooide afpersing.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
3.4.2.
Beoordeling van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Oplichtingsmiddel(en)
In onderhavige zaak is om tot een bewezenverklaring te komen van belang of verdachte aangeefster door middel van een oplichtingsmiddel heeft bewogen tot de afgifte van de pakketjes, het aangaan van een schuld en het afgeven van gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval geen sprake van een samenweefsel van verdichtsels of één van de andere genoemde oplichtingsmiddelen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte wordt verweten dat dat hij op drie manieren aangeefster heeft misleid. Zo zou hij (valselijk) aan aangeefster hebben toegezegd dat zij een grote hoeveelheid geld zou kunnen verdienen als zij pakketten zou aannemen en daartoe haar gegevens ter beschikking zou stellen. Verder zou verdachte een valse naam, te weten “ [naam] ”, hebben gebruikt en zou hij niet tegen aangeefster hebben gezegd dat er telefoonabonnementen op haar naam zouden worden gezet.
De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van de verklaring van aangeefster, nu haar verklaring wordt ondersteund door [persoon 2] en haar vader. Verder staat naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier vast dat verdachte degene is die door aangeefster “ [naam] ” wordt genoemd.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 21 maart 2024 is benaderd door [persoon 2] met de vraag of zij geld wilde verdienen met het ophalen van pakketjes. Zij gaf aan dat zij dit wel wilde. Aangezien zij van [persoon 2] had begrepen dat zij hiervoor 18 jaar of ouder moest zijn en omdat zij dat op dat moment nog niet was heeft zij – op haar eigen initiatief – het paspoort van haar meerderjarige zus gebruikt. Ze zouden het geld, ieder een bedrag van 2500 euro, krijgen van “ [naam] ”. De pakketjes zouden op haar naam (maar eigenlijk die van haar zus omdat zij zelf nog geen 18 jaar was) geregistreerd worden. Op vrijdag 22 maart 2024 zijn aangeefster en [persoon 2] door [persoon 3] opgehaald en naar Amsterdam gebracht. Aangeefster heeft die dag zelf een foto van het paspoort van haar zus en een foto van haar eigen pinpas gestuurd naar “ [naam] ” via Snapchat. Ook heeft zij zelf de inloggegevens van haar Rabobank app aan “ [naam] ” gegeven zodat verdachte geld op haar rekening kon zetten en de pakketjes op de naam van haar zus gezet kon worden. Die vrijdag heeft aangeefster begrepen dat het ging om telefoons. [persoon 2] had haar de avond ervoor al verteld dat het ging om apparatuur. Daarvoor dacht zij dat het zou gaan om wapens of drugs. Vrijdag zijn de telefoonabonnementen afgesloten, waarschijnlijk door “ [naam] ”. “ [naam] ” werd later die dag met de auto opgehaald en samen met [persoon 2] en [persoon 3] is toen de opdracht besproken, waarbij duidelijk was dat aangeefster de pakketjes moest aannemen, tekenen en betalen. De volgende dag, op zaterdag 23 maart 2024 heeft aangeefster een pakketje opgehaald bij een bezorger waarbij zij gebruik heeft gemaakt van het paspoort van haar zus en haar eigen pinpas (waarvan haar eigen voorletter was doorgekrast nu deze anders is dan de voorletter van haar zus). Vervolgens heeft zij diezelfde dag ook een telefoon afgehaald in een filiaal van Odido, zoals blijkt uit de camerabeelden van dat filiaal. Ook op maandag 25 maart 2024, heeft aangeefster een pakketje opgehaald, getekend en betaald, waarna de politie kwam en “ [naam] ” werd aangehouden.
Gelet op het voorgaande was naar het oordeel van de rechtbank voor aangeefster duidelijk dat er pakketjes en/of abonnementen op de naam van haar zus zouden worden gezet. Dat verdachte een andere naam dan zijn eigen naam heeft opgegeven, te weten “ [naam] ”, maakt niet dat bij aangeefster een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte. In de kern gaat het dan om niet meer dan het doen van de mededeling van verdachte dat hij (valselijk) zou hebben toegezegd aan aangeefster dat zij een grote hoeveelheid geld zou kunnen verdienen als zij pakketten zou aannemen en haar gegevens ter beschikking zou stellen. De rechtbank vindt deze (enkele) mededeling echter niet van voldoende gewicht om van een samenweefsel van verdichtsels (of van enig ander oplichtingsmiddel) te kunnen spreken.
De persoonlijkheid van het slachtoffer – hier: aangeefster – is daarbij een van de elementen die betrokken moet worden bij die beoordeling. Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, maakt het feit dat aangeefster ten tijde van de feiten 17 jaar was het voorgaande niet anders. De rechtbank neemt hierbij mee dat aangeefster op eigen initiatief kwam met het idee om de gegevens van haar zus te gebruiken en de omstandigheid dat zij naar eigen zeggen in eerste instantie dacht dat in de pakketjes wapens of drugs zouden zitten, maar zij later van “ [naam] ” begreep dat het zou gaan om telefoons. Ook neemt de rechtbank mee dat aangeefster en verdachte elkaar voor 22 maart 2024 nog nooit hadden gezien dus dat er ook geen sprake was van een bijzondere vertrouwensrelatie met verdachte.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank geen van de ten laste gelegde oplichtingsmiddelen jegens aangeefster bewezen worden.
Met betrekking tot de zus van aangeefster geldt dat er geen sprake kan zijn van het oplichten van haar, omdat zij in het geheel niet is benaderd en er dus al geen sprake kan zijn van een oplichtingsmiddel dat zou zijn gebruikt jegens haar (om haar vervolgens te bewegen tot een bepaalde handeling). Uit het dossier blijkt alleen dat haar gegevens zijn misbruikt (door haar minderjarige zus).
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2.

4.Beslag

Onder verdachte is blijkens bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zie
bijlage
II, een telefoontoestel in beslag genomen.
De rechtbank zal teruggave van de telefoon aan verdachte gelasten omdat verdachte van feit 1 en 2 is vrijgesproken.

5.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 juli 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/152193-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 januari 2020 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand om te zetten naar een taakstraf van 120 uur.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot voorwaardelijke veroordeling af te wijzen. Subsidiair heeft hij verzocht dat de vordering tot voorwaardelijke veroordeling gedeeltelijk om te zetten naar een taakstraf.
Oordeel rechtbank
Nu niet is gebleken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2024070194-G6480527, Zwart, merk: Apple Iphone).
Wijst de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/152193-19
af.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2024.
[…]