Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot afpersing en oplichting. De zaak kwam ter terechtzitting op 12 september 2024, waar de officier van justitie, mr. A. Bouwman, de verdachte beschuldigde van het afpersen van een geldbedrag van € 78,41 van aangeefster [persoon 1] en het oplichten van zowel [persoon 2] als [persoon 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 maart 2024 bedreigingen heeft geuit richting aangeefster, maar oordeelt dat deze bedreigingen niet gericht waren op het verkrijgen van een geldbedrag, maar op het terugstorten van een eerder bedrag op de rekening van aangeefster. Hierdoor kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van afpersing komen.
Wat betreft de oplichting, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken die de aangeefster heeft bewogen tot het afgeven van goederen of het aangaan van een schuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster, die ten tijde van de feiten 17 jaar oud was, op eigen initiatief haar zus' gegevens heeft gebruikt en dat er geen sprake was van een bijzondere vertrouwensrelatie met de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem integraal vrijgesproken van zowel de poging tot afpersing als de oplichting. Tevens is de teruggave van een in beslag genomen telefoon aan de verdachte gelast, en is de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf afgewezen.