In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen BPL Pensioen (eiseres) en een gedaagde die niet is verschenen. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een woning en een parkeerplaats, waarbij de eiseres een huurverhoging heeft doorgevoerd op basis van de consumentenprijsindex, met een extra opslag van 10%. De rechter heeft ambtshalve getoetst of de huurprijswijzigingsbedingen en de bepalingen over buitengerechtelijke kosten oneerlijk zijn.
De rechter oordeelt dat het huurprijswijzigingsbeding, dat een opslag van 10% mogelijk maakt, evident onaanvaardbaar is en daarom vernietigd wordt. Ook de bepalingen over buitengerechtelijke kosten zijn oneerlijk en worden vernietigd, omdat deze afwijken van de wettelijke regeling. De rechter heeft vastgesteld dat de gevorderde huurverhogingen en de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
De kantonrechter ontbindt de huurovereenkomst en veroordeelt de gedaagde om de woning en parkeerplaats binnen twee weken te ontruimen. Daarnaast moet de gedaagde een bedrag van € 9.110,89 aan achterstallige huur betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en € 1.326,78 per maand tot de ontruiming. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 999,72. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.