ECLI:NL:RBAMS:2024:6005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11240622 CV EXPL 24-9982
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en vernietiging oneerlijke bedingen in huurcontract

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen BPL Pensioen (eiseres) en een gedaagde die niet is verschenen. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een woning en een parkeerplaats, waarbij de eiseres een huurverhoging heeft doorgevoerd op basis van de consumentenprijsindex, met een extra opslag van 10%. De rechter heeft ambtshalve getoetst of de huurprijswijzigingsbedingen en de bepalingen over buitengerechtelijke kosten oneerlijk zijn.

De rechter oordeelt dat het huurprijswijzigingsbeding, dat een opslag van 10% mogelijk maakt, evident onaanvaardbaar is en daarom vernietigd wordt. Ook de bepalingen over buitengerechtelijke kosten zijn oneerlijk en worden vernietigd, omdat deze afwijken van de wettelijke regeling. De rechter heeft vastgesteld dat de gevorderde huurverhogingen en de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.

De kantonrechter ontbindt de huurovereenkomst en veroordeelt de gedaagde om de woning en parkeerplaats binnen twee weken te ontruimen. Daarnaast moet de gedaagde een bedrag van € 9.110,89 aan achterstallige huur betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en € 1.326,78 per maand tot de ontruiming. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 999,72. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11240622 CV EXPL 24-9982
vonnis van: 1 oktober 2024
fno.: 33623

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

BPL Pensioen

gevestigd te Woerden
eiseres
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

Verloop van de procedure

Op 20 augustus 2024 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft de eisende partij een akte ingediend en, conform hetgeen in voornoemd tussenvonnis is overwogen, een kopie van de akte, inclusief het tussenvonnis aan gedaagde partij toegestuurd met mededeling dat en op welke wijze gedaagde partij hierop kon reageren. Eisende partij heeft de aan gedaagde partij tijdig gestuurde brief eveneens overgelegd. Van gedaagde is geen reactie ontvangen.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

Ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen

1. Eisende partij heeft na tussenvonnis een toelichting gegeven op de doorgevoerde huurverhogingen. Eiseres heeft toegelicht dat zowel de huur voor de woning, als de huur voor de parkeerplaats zijn verhoogd. De servicekosten zijn gelijk gebleven.
2. Dat betekent dat de artikelen 12 van de huurovereenkomst betreffende de woning, artikel 25.2 van de toepasselijke algemene bepalingen ROZ 2017 en de artikelen 3.2 en 18.2 van de huurovereenkomst betreffende de parkeerplaats getoetst moeten worden.
3. Artikel 12 van de huurovereenkomst betreffende de woning wordt in ieder geval niet oneerlijk bevonden.
4. De overige genoemde artikelen luiden, voor zover relevant, als volgt:
- Art. 3.2 van de huurovereenkomst betreffende de parkeerplaats:
3.2
De huurprijs wordt jaarlijks per
1 juli,voor het eerst met ingang van
1 juli 2024, aangepast op basis van de wijziging van het maandprijsindexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI) reeks alle huishoudens (2015=100) gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). (...) Bovenop en gelijktijdig met de jaarlijkse aanpassing van de huurprijs als bedoeld in dit artikellid heeft verhuurder het recht om de huurprijs te verhogen met maximaal
10%.
- Art. 25.2 in de algemene bepalingen ROZ 2017 en artikel 18.2 van de huurovereenkomst betreffende de parkeerplaats zijn gelijkluidend en luiden als volgt:
25.2
In alle gevallen waarin (ver)huurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan (ver)huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen (ver)huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of huurder tot ontruiming te dwingen, is (ver)huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte – met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door (ver)huurder te betalen proceskosten – aan (ver)huurder te voldoen, voor zover op de vergoeding van die kosten de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het Besluit incassokosten niet van toepassing is.
5. De hiervoor geciteerde bedingen zijn te beschouwen als bedingen die zijn bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt en zijn geen kernbedingen. Er is niet gesteld of gebleken dat over de bedingen is onderhandeld.
6. De bedingen over buitengerechtelijke incassokosten wijken ten nadele van de consument af van de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten). Er wordt van uitgegaan dat de huurder (in beginsel) verplicht is om alle kosten te betalen die door de eisende partij zijn gemaakt door het niet nakomen van de huurovereenkomst. Dit kan ertoe leiden dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument komen en dit kan meer zijn dan wettelijk is toegestaan. De bedingen over de buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom oneerlijk en worden vernietigd.
7. Het huurverhogingsbeding in artikel 3.2 van de huurovereenkomst betreffende de parkeerplaats maakt het voor de verhuurder mogelijk om de huurprijs te verhogen op grond van de consumentenprijsindex en daarbovenop ieder jaar een extra opslag aan te zeggen. Het opslagpercentage kan ertoe leiden dat de consument een hogere huurprijs is verschuldigd dan op grond van de consumentenprijsindex redelijk is. Hierdoor wordt het evenwicht aanzienlijk verstoord ten nadele van de huurder als consument. Hoe hoger het maximale opslagpercentage dat toegepast kan worden, hoe zwaarder dit weegt ten nadele van het opslagbeding. In dit geval gaat het om een opslag van 10%. Een dergelijk opslag is zo hoog, dat een dergelijke opslag evident onaanvaardbaar is. Het huurprijswijzigingsbeding is daarom oneerlijk en wordt vernietigd.
8. Gevolg van de oneerlijkheid is dat de hiervoor aangehaalde bedingen buiten toepassing moeten worden gelaten. Op de bedingen kan dus geen beroep worden gedaan. Omdat sprake is van een oneerlijk beding, kan ook niet worden teruggevallen op een eventuele wettelijke regeling (zie ECLI:EU:C:2021:68).
9. Dit betekent dat de gevorderde huurverhogingen van de parkeerplaats en de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
De vordering
10. De vordering komt voorts niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor het geval een deel van het gevorderde niet is toegewezen en/of hieronder anders is overwogen.
11. Eiseres heeft toegelicht dat de huur voor de parkeerplaats op 1 juli 2024 is verhoogd met € 5,50. De gevorderde huurachterstand zal daarom worden toegewezen, exclusief dit bedrag van € 5,50. Tot aan de ontruiming zal ten aanzien van de parkeerplaats worden uitgegaan van de maandelijkse aanvangshuurprijs (€ 100,00).

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning en parkeerplaats aan het adres [adres] ;
veroordeelt gedaagde om deze woning met parkeerplaats met al wie en al wat zich daarin vanwege gedaagde bevindt, binnen twee weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van eiseres te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder bewerkstelligd kan worden met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde;
veroordeelt gedaagde om te betalen aan eiseres:
a) € 9.110,89 ter zake van achterstallige huur, berekend tot en met juli 2024, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2024 tot de voldoening;
b) € 1.326,78 per maand vanaf 1 augustus 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden;
veroordeelt de gedaagde partij in de kosten van het geding, aan de zijde van de eisende partij tot aan deze uitspraak begroot op: € 136,72 aan explootkosten, € 339,00 aan salaris gemachtigde en € 524,00 aan griffierecht, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 68,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.