ECLI:NL:RBAMS:2024:6003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
13/238917-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorzichtig varen onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 27 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als schipper van een vaartuig op 1 augustus 2022 in Weesp onvoorzichtig en onder invloed van alcohol heeft gevaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, de motor van de boot heeft gestart zonder te controleren of alle opvarenden veilig aan boord waren. Dit leidde tot een ernstig ongeval waarbij twee opvarenden, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld, wat resulteerde in de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de immateriële en materiële schade heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de onderbouwing van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.238917.23
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/238917-23
Datum uitspraak: 27 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 13 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door of namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , bijgestaan door raadsvrouw, mr. W. van Egmond, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 1 augustus 2022 in Weesp schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1 primair: grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig varen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen;
feit 1 subsidiair: in strijd met artikel 1.04 van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 niet alle voorzorgsmaatregelen nemen die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goed zeemanschap worden gevorderd, ten einde met name te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht;
feit 2: een schip varen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair kan worden bewezen, waarbij zij uitgaat van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig varen. Ook het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrij te spreken. Er is sprake van een samenloop van zeer ongelukkige omstandigheden, maar verdachte heeft niet grovelijk of aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gevaren. Zij heeft daartoe het volgende bepleit.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn na het zwemmen op enig moment op de trimplateaus geklommen. Zij zijn daar blijven staan en zijn de boot niet ingeklommen. Verdachte heeft hen niet gezien, ook niet toen hij achterom keek of er andere boten aankwamen, kort voor hij de motor startte. Hierna zijn [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevallen en onder de achterkant van de boot, in de bootschroef, terechtgekomen. De vraag is echter waardoor zij zijn gevallen: doordat de boot bewoog toen verdachte de motor startte, doordat verdachte achteruit voer, doordat er op de boot werd gedanst, mogelijk ook door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zelf. Onduidelijk is daarnaast in hoeverre het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden als verdachte geen alcohol had gedronken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat, als verdachte al aanmerkelijk onvoorzichtig zou hebben gevaren, hij de gevolgen hiervan niet had kunnen voorzien.
Het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen met dien verstande dat het exacte promillage niet kan worden vastgesteld omdat verdachte na het ongeval, maar voor het blazen van iemand een Bacardi cola heeft gekregen en opgedronken omdat hij in shock was en dreigde out te gaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 [1]
Verdachte heeft op de zitting van 13 september 2024 verklaard dat hij op 1 augustus 2022 met een aantal vrienden is gaan varen. Hij was de schipper van het vaartuig, een motorsloep genaamd ‘ [de boot] ’ (hierna: de boot). Er werd alcohol gedronken, ook door hemzelf. Aan het einde van de middag voer hij de boot over de Vecht via Muiden richting Weesp. Bij aankomst in Weesp heeft hij de boot stilgelegd zodat er kon worden gezwommen. Hij heeft de motor uitgezet. Op enig moment merkte hij dat de neus van de boot richting het riet bewoog. Om dit te corrigeren heeft hij de motor van de boot aangezet, de boot in de achteruit-stand gezet en is hij achteruit gevaren. Op dat moment zijn [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , die toen kennelijk op de trimplateaus aan de achterzijde van de boot stonden, in het water gevallen. Zij zijn onder de achterzijde van de boot met de draaiende bootschroef in aanraking gekomen. [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben hierdoor ernstig letsel opgelopen. [2]
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (zoals in dit geval het letsel van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ) niet heeft willen veroorzaken, maar het gevolg toch aan hem kan worden verweten, omdat hij anders had moeten en kunnen handelen.
Voor het aannemen van ‘schuld’ als bedoeld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, moet er sprake zijn van verwijtbare, grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid en/of nalatigheid. Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld nader is geconcretiseerd in de tenlastelegging en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast moet komen vast te staan dat tussen een gemaakte fout en het letsel voldoende oorzakelijk verband bestaat, terwijl tot slot voor het vaststellen van de verwijtbaarheid de mate van voorzienbaarheid van de gevolgen als voorwaarde geldt.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van ‘schuld’ in de zin van artikel 308 Sr. Daartoe overweegt zij als volgt.
Verdachte heeft toegelaten dat opvarenden de trimplateaus aan de achterzijde van de boot gebruikten om de boot in te klimmen. Verdachte heeft op de zitting van 13 september 2024 verklaard dat hij wist dat opvarenden soms wat langer op deze trimplateaus bleven staan. Daarbij heeft hij verklaard dat hij wist dat de trimplateaus hiervoor niet bedoeld zijn. De trimplateaus bevinden zich boven de schroef, onder de waterlijn, dienen ter stabilisering van de boot en kunnen glad zijn door algengroei. [3] [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij samen met [benadeelde 2] op het trimplateau stond voordat zij eraf zijn gevallen. [4] Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] na het starten van de motor door verdachte achterover in het water vielen. [5]
Verdachte heeft op de zitting van 13 september 2024 verklaard dat hij, toen hij de motor van de boot aanzette en achteruit voer om te voorkomen dat de boot in het riet zou belanden, niet heeft gecontroleerd of iedereen in de boot was. Hij had geen “koppen geteld”. [6] De rechtbank is van oordeel dat van elke schipper, met of zonder vaarbewijs, mag worden verwacht dat hij nagaat of alle opvarenden zich veilig binnenboord bevinden, of zich er op zijn minst van vergewist waar alle opvarenden zich bevinden, vóórdat de motor wordt gestart en er achteruit wordt gevaren. Dit geldt te meer wanneer er rondom de boot wordt gezwommen, zoals op de bewuste dag het geval was, en gladde trimplateaus als opstapje en staanplaats worden gebruikt. Dat verdachte deze controle heeft nagelaten acht de rechtbank een ernstige schending van de op verdachte als schipper rustende zorgplicht. Naar het oordeel van de rechtbank is het immers voorzienbaar dat iemand als gevolg van een plotselinge beweging van de boot vanaf het trimplateau te water raakt en dat iemand in het water (vervolgens) door de aanzuigende werking van een schroef in de achteruitstand in de richting van die schroef wordt gezogen, met alle mogelijke ernstige gevolgen van dien.
Verdachte verkeerde bovendien onder invloed van alcohol. [7] Bij de ademanalyse die kort na het ongeval werd verricht, bleek het alcoholgehalte van zijn adem 745 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn. Zelfs indien aangenomen wordt dat verdachte na het ongeval een Bacardi cola heeft gedronken, betekent dit dat verdachte ten tijde van het ongeval in aanzienlijke mate onder invloed van alcohol heeft verkeerd. Dat niet kan worden vastgesteld in welke mate het alcoholgebruik van verdachte precies heeft bijgedragen aan het ongeval acht de rechtbank niet relevant. Het is algemeen bekend dat alcoholgebruik het beoordelingsvermogen nadelig beïnvloedt. Het leidt bijvoorbeeld tot zelfoverschatting, verminderde coördinatie en een tunneleffect in het gezichtsveld. Doordat verdachte onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol verkeerde, moet worden aangenomen dat zijn waarnemings- en beoordelingsvermogen waren verminderd.
Dit handelen van verdachte tezamen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte kan worden verweten dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gevaren ten gevolge waarvan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] letsel hebben opgelopen. [8] Dat dit letsel van beiden moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als omschreven in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, is door de verdediging niet betwist en volgt naar het oordeel van de rechtbank – gelet op de aard, omvang en duur van het letsel – genoegzaam uit het dossier.
Daarmee acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van feit 2 op grond van de bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
 de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd op de zitting van 13 september 2024;
 een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022160851-3 van 3 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 2] (doorgenummerde pagina’s 4-6);
 een geschrift, zijnde een formulier ademanalyse van 1 augustus 2022 (doorgenummerde pagina 133).
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat na het ongeval iemand hem een glas cola heeft aangereikt waarin, gelet op de smaak, mogelijk ook Bacardi zat. Hoewel deze verklaring niet bijzonder concreet is, acht de rechtbank het niet onwaarschijnlijk dat het zo is gegaan. De rechtbank zal hiermee in de bewezenverklaring in het voordeel van verdachte rekening houden en niet de geblazen hoeveelheid van 745 microgram per liter lucht bewijzen. Overeind blijft echter dat verdachte heeft gevaren terwijl hij meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol op had. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte:
feit 1, primair:
hij op 1 augustus 2022 te Weesp, gemeente Amsterdam, als schipper van een vaartuig, te wetende de motorsloep “ [de boot] ”, daarmee op de Vecht, aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gevaren, hierin bestaande dat verdachte:
 met die motorsloep heeft gevaren terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en
 heeft toegelaten dat opvarenden van dat schip zich staande bevonden op de trimplateaus aan de achterzijde van die sloep, die zich onder de waterlijn van het schip bevinden en die glad waren;
 de motor van die sloep in werking heeft gezet zonder zich ervan te vergewissen of alle opvarenden zich binnenboord bevonden en
 de regulateur (versnelling) van die sloep in achteruit heeft gezet en achteruit is gaan varen,
waardoor, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , die zich staande bevonden op de trimplateaus aan de achterzijde van de sloep, in het water zijn gevallen en
 die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] in aanraking zijn gekomen met de draaiende schroef van die sloep,
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten
voor die [benadeelde 2] :
 zeer zware snijwonden in de linkerhand/-arm/-schouder, met zwaar peesletsel, zenuwletsel en verlies van spieren en botten tot gevolg en
 artrodese (vastzetting) van de linkerpols en
 een peestransplantatie aan de linkerhand/-pols en
 zeer zware snijwonden in het rechterbeen, met doorsnijding (verlies) van de kuitbeenzenuw en verlies van verschillende spieren tot gevolg en
 een huidtransplantatie/reconstructie aan het rechterbeen en
 een luxatie van de linker elleboog en
 zenuwletsel aan een of meer vingers aan de rechterhand;
en voor die [benadeelde 1] :
 zware snijwonden in de rechter(onder)arm en een laceratie van de spierbuik in die arm, met verminderde kracht in die arm tot gevolg en een verminderd gevoel in en verminderde beweeglijkheid van twee vingers van de rechterhand;
hebben bekomen;
feit 2:
hij op of omstreeks 1 augustus 2022 in de gemeente Weesp, gemeente Amsterdam, op een scheepvaartweg, de Vecht, een varend schip, te weten de motorsloep “ [de boot] ”, heeft gevoerd en/of gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Strafoplegging

7.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uur wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, in het geval van bewezenverklaring, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan verdachte geen straf op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig gevaren waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen met alle gevolgen van dien: zowel fysieke als mentale gevolgen, alsook financiële gevolgen. Beide slachtoffers hebben op de zitting op indringende wijze toegelicht nog dagelijks met deze gevolgen geconfronteerd te worden en nooit meer eenzelfde leven te kunnen leiden als voor het ongeval.
De rechtbank erkent dat de gevolgen ook voor verdachte groot zijn. Het is evident dat verdachte dit nooit heeft gewild. Het was een gezellige dag op het water. Er werd feest gevierd want één van de vrienden was jarig. Door alle opvarenden werd alcohol gedronken. Sommigen van hen hebben verdachte alcohol aangeboden. Het gebruik van alcohol, ook door de schipper, was kennelijk een vanzelfsprekendheid, waarbij niemand heeft stilgestaan bij de risico’s van het gebruik van alcohol in het verkeer op het water. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie en een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Desondanks kan verdachte een verwijt worden gemaakt. Hij had als schipper zijn hoofd erbij moeten houden, de aangeboden alcohol moeten afslaan en moeten controleren of iedereen veilig aan boord was alvorens de motor te starten en achteruit te varen. Hoewel de rechtbank bij de behandeling van de zaak heeft gezien dat verdachte lijdt onder wat er die dag is gebeurd, lijkt verdachte er nog onvoldoende van doordrongen dat hij degene is die verwijtbaar heeft gehandeld. Daarom vindt de rechtbank het niet passend om een rechterlijk pardon als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht uit te spreken.
Alles afwegende vindt de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uur met een proeftijd van 2 (twee) jaar passend en geboden.

8.Benadeelde partijen

8.1
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft € 10.044,82 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 5.044,82 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft zij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De post ‘reiskosten’ moet voor een bedrag van € 23,94 (reiskosten van/naar de stal) worden afgewezen, omdat dit niet voldoende is onderbouwd. De posten ‘oppasgeld moeder’ van € 735,00 en ‘2 dagen vrij vader’ van € 2.400,00 moeten ook worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De post ‘toekomst: EMDR + psycholoog’ van € 750,00 is niet toewijsbaar, omdat toekomstige kosten niet kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de posten ‘paardrijden’ en ‘uitmesten stal en weiland’ heeft de raadsvrouw erop gewezen dat een onderbouwing ontbreekt, maar deze kosten worden niet betwist. Op dit punt refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Ook voor het overige is de gevorderde materiële schade niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De post ‘blijvende pijn en missen van kracht’ van € 5.000,00 is niet voldoende onderbouwd. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank van haar schattingsbevoegdheid gebruik te maken.
8.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
Het onbetwiste deel van de gevorderde materiële schade zal worden toegewezen.
De gevorderde materiële schade is voor een bedrag van in totaal € 1.135,88 betwist.
Ten aanzien van de post ‘reiskosten’ geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de kosten voor het reizen van/naar de stal (‘ [naam 3] ’) van € 23,94 onvoldoende zijn onderbouwd.
De benadeelde partij heeft de post ‘oppasgeld moeder’ van € 735,00 op zitting nader onderbouwd. Duidelijk is dat de benadeelde partij ernstig letsel had en dat zij daarom gedurende enkele weken hulp en zorg nodig had. Haar moeder heeft daarin voorzien. De rechtbank zal, als door de benadeelde partij op zitting verzocht, aansluiting zoeken bij de pgb-norm van € 20,00 per uur. Zo beschouwd acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 735,00 redelijk en voldoende onderbouwd. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen.
De post ‘2 dagen vrij vader’ van € 2.400,00 is onvoldoende onderbouwd.
De post ‘toekomst: EMDR + eventuele psycholoog’ van € 750,00 is niet voor toewijzing vatbaar. Hoewel de benadeelde partij op zitting heeft aangegeven te zijn doorverwezen naar EMDR-therapie, is zij hier nog niet aan begonnen. Het staat met andere woorden nog niet vast of, en zo ja, hoe lang zij EMDR-therapie gaat volgen, wat daarvan de kosten zijn en of deze (deels) door de zorgverzekeraar worden vergoed.
Dit betekent dat een bedrag van € 1.870,88 aan vergoeding van materiële schade wordt toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade omdat zij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
De benadeelde partij heeft toegelicht dat zij blijvende littekens heeft op haar arm en door peesschade kracht mist in haar arm en vingers. Zij heeft daar in haar dagelijks leven last van. Zij heeft een eigen paard, maar kan door het letsel ook niet meer paardrijden zoals voorheen. Op grond van deze omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,00.
Conclusie
De rechtbank wijst de schadevergoeding toe tot een bedrag van € 5.870,88 (vijfduizend achthonderdzeventig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade op 1 augustus 2022.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat de vordering deels ziet op toekomstige kosten en deels onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.2
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft € 63.890,64 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering bestaat uit € 3.890,64 aan vergoeding van materiële schade en € 60.000,00 aan vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft hij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw bepleit dat de post ‘afkopen auto’ van € 464,75 moet worden afgewezen omdat de vordering meldt dat de afgekochte auto is verkocht. De verdediging gaat ervan uit dat het afkoopbedrag met de opbrengst van de verkoop is verdisconteerd. Voor het overige is de gevorderde materiële schade niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, vanwege de complexiteit van dit onderdeel van de vordering, niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De civiele rechter is bij uitstek aangewezen om een dergelijke schade vast te stellen. Subsidiair heeft zij verzocht het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen.
8.2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
Het onbetwiste deel van de gevorderde materiële schade zal worden toegewezen.
De vordering tot vergoeding van materiële schade is alleen voor een bedrag van € 464,75 betwist. De benadeelde partij heeft de post ‘afkopen auto’ van € 464,75 op zitting nader onderbouwd. Hij heeft verduidelijkt dat dit bedrag de boete betreft die hij heeft moeten betalen omdat hij het contract van de leaseauto voortijdig heeft afgekocht, hij heeft de auto niet zelf verkocht. Dit bedrag wordt toegewezen.
Dit betekent dat het gevorderde bedrag aan vergoeding van materiële schade, te weten € 3.890,64, wordt toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade omdat hij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
Als onbetwist staat vast dat hij het volgende letsel heeft opgelopen:
- Ernstige snijwonden in het rechterbeen, waarbij de kuitbeenzenuw volledig is doorgesneden, resulterend in een permanent verlies van motorische en sensorische
functies in dat been. Dit heeft geleid tot een verlies van ongeveer 50% van de
spieren in het onderbeen en 40% van de hamstring.
- Zware snijwonden over de gehele linkerarm en hand, met ernstig pees- en
zenuwletsel, verlies van spieren en botten, en een dubbele slagaderlijke bloeding.
Dit heeft geresulteerd in een beperkte functionaliteit van de arm (ongeveer 60%) en
hand (ongeveer 20%).
- Luxatie van de linkerelleboog, waarbij het radiuskopje ontbreekt, wat de
scharnierfunctie van de elleboog belemmert.
- Artrodese (volledige vastzetting) van de linkerpols, waardoor deze niet meer kan
bewegen.
- Zenuwletsel meerdere vingers van de rechterhand.
Zijn ernstige verwondingen maakten langdurige en intensieve medische behandeling en revalidatie noodzakelijk. Hij heeft in totaal 21 operaties onder narcose moeten ondergaan, naast ongeveer 10 ingrepen onder een roesje of plaatselijke verdoving. Hij heeft voortdurende pijn en blijvende letsels, waarvoor hij onder meer een brace draagt. Dat heeft negatieve gevolgen voor zijn zelfbeeld en dagelijks leven. Naast deze fysieke en emotionele schade heeft het ongeval ook een grote impact gehad op zijn carrière. Hij was bezig met de opleiding bij de luchtmobiele brigade, met het perspectief om daarna door te stromen naar de commando-opleiding. Door de blijvende beperkingen heeft hij zijn loopbaan bij defensie moeten beëindigen.
Op grond van deze omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 45.000,00.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat de schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 48.890,64 (achtenveertigduizend achthonderdnegentig euro en vierenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade op 1 augustus 2022.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen
 9, 14 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht; en
 9, 14 27 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair: aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, meermalen gepleegd;
feit 2: handelen in strijd met artikel 27, tweede lid onder a, van de Scheepvaartverkeerswet.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Bepaalt dat de
taakstraf niet tenuitvoergelegdwordt, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.870,88(vijfduizend achthonderdzeventig euro en achtentachtig cent), bestaande uit € 1.870,88 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade op 1 augustus 2022, tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 5.870,88 (vijfduizend achthonderdzeventig euro en achtentachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade op 1 augustus 2022, tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 64 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 48.890,64(achtenveertigduizend achthonderdnegentig euro en vierenzestig cent), bestaande uit € 3.890,64 aan vergoeding van materiële schade en € 45.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade op 1 augustus 2022, tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 48.890,64 (achtenveertigduizend achthonderdnegentig euro en vierenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade op 1 augustus 2022, tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 279 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.A. Olsen, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 27 september 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , p. 108.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 74
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
7.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022160851-3, p. 5.
8.Ten aanzien van [benadeelde 1] : een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022160851-27, inclusief bijlage, zijnde de medische verklaring op p. 30-36 en een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022160851-30, inclusief bijlage, onder het kopje ‘Wat kan ik nu niet meer’, niet doorgenummerd.