ECLI:NL:RBAMS:2024:5999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
740087 / HA ZA 23-875
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in aannemingsovereenkomst met ontbinding en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een aannemingsovereenkomst gesloten met gedaagde, [handelsnaam], voor de verbouwing van zijn woning. Eiser stelt dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen en vordert terugbetaling van de door hem betaalde bedragen, alsook schadevergoeding voor de kosten van herstel van gebreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat eiser op 28 februari 2023 bevoegd was de overeenkomst te ontbinden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde een bedrag van € 76.434,00 aan eiser moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagvaarding. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 25 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/740087 / HA ZA 23-875
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
oorspronkelijk eisende partij,
gedaagde partij in verzet,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.B. van Luijn,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
oorspronkelijk gedaagde partij,
eisende partij in verzet,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
advocaat: mr. R.C. Zeilemaker.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[eiser] heeft [handelsnaam] ingeschakeld voor de verbouwing van zijn woning. [eiser] vindt dat [handelsnaam] zijn werk niet goed heeft gedaan. [eiser] vordert terugbetaling van het bedrag dat hij aan [handelsnaam] heeft betaald en daarnaast de kosten voor herstel van de gebreken en het afmaken van de verbouwing. [handelsnaam] is het niet eens met de vorderingen van [eiser] .
1.2.
De rechtbank oordeelt dat [handelsnaam] [eiser] een bedrag van € 76.434,00 moet betalen. Hoe de rechtbank tot haar oordeel komt, wordt hierna uitgelegd.

2.Hoe is de procedure verlopen?

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 25 april 2023, met producties,
- het verstekvonnis van 12 juli 2023,
- de verzetdagvaarding, met producties,
- het tussenvonnis van 6 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 maart 2024,
- de akte van [eiser] , met producties,
- de akte van [handelsnaam] , met productie,
- de akte van [eiser] .
2.2.
Daarna is vonnis bepaald.

3.Wat zijn de feiten in deze zaak?

3.1.
Begin 2022 zijn [eiser] en [handelsnaam] in overleg getreden over de verbouwing van de woning van [eiser] in [woonplaats 1] . Partijen hebben hiervoor op 27 maart 2022 een overeenkomst opgesteld. Partijen hebben afgesproken dat de verbouwing op 1 augustus 2022 afgerond zou zijn. [handelsnaam] is op 13 april 2022 gestart met zijn werkzaamheden. Bij de start van de werkzaamheden werd de woning in [woonplaats 1] niet door [eiser] bewoond.
3.2.
In de periode van 4 april 2022 tot 30 september 2022 heeft [handelsnaam] aan [eiser] een bedrag van € 136.770,10 gefactureerd, waarvan een groot deel door [eiser] aan [handelsnaam] is betaald.
3.3.
Op 28 augustus 2022 hebben [eiser] en [handelsnaam] de overeenkomst nog een keer aangepast. Zij hebben daarbij afgesproken dat de verbouwing op 1 oktober 2022 afgerond zou zijn.
3.4.
Op 19 oktober 2022 was de verbouwing niet afgerond en zijn partijen in overleg getreden. Op 26 oktober 2022 heeft [eiser] [handelsnaam] twee weken de tijd gegeven om de door hem geconstateerde gebreken te herstellen. Daarbij heeft [eiser] aangekondigd [handelsnaam] aansprakelijk te stellen voor de schade. Ook heeft [eiser] aangekondigd de kosten van bewoning van een ander huis op [handelsnaam] te verhalen als de woning in [woonplaats 1] op
1 november 2022 nog niet bewoonbaar was, omdat hij dan genoodzaakt zou zijn met zijn gezin te verhuizen.
3.5.
Op 7 januari 2023 heeft [handelsnaam] [eiser] bericht dat hij door ziekte niet kan werken en dat [eiser] ervan uit moet gaan dat hij nog twee weken moet wachten met verhuizen. [eiser] heeft [handelsnaam] laten weten hier niet mee akkoord te kunnen gaan.
3.6.
In overleg met [handelsnaam] heeft [eiser] vervolgens de Keuringsdienst van Wonen (hierna: de Keuringsdienst) opdracht gegeven een inspectie van de woning uit te voeren. Op 25 januari 2023 heeft de Keuringsdienst de door [handelsnaam] uitgevoerde werkzaamheden beoordeeld. [handelsnaam] is hierbij aanwezig geweest.
3.7.
Op 27 januari 2023 heeft de Keuringsdienst een rapport (hierna: het Rapport) uitgebracht. De conclusie van de Keuringsdienst is dat de verbouwing in grote lijnen incorrect en onprofessioneel is uitgevoerd en niet in overeenstemming met de gemaakte afspraken. De Keuringsdienst begroot de kosten om de tekortkomingen te verhelpen op € 76.434,00. Voor de raming van de herstelkosten is onder meer uitgegaan van “(…)
uitvoering door professionele vakmensen van erkende bedrijven.”
3.8.
Op 8 februari 2023 heeft [eiser] met verwijzing naar het Rapport [handelsnaam] verzocht om binnen tien dagen aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen en hem aansprakelijk gesteld voor de schade. Daarbij heeft [eiser] aan [handelsnaam] laten weten dat hij de overeenkomst zal ontbinden als [handelsnaam] aan zijn verzoek geen gehoor geeft.
3.9.
Op 16 februari 2023 heeft [handelsnaam] [eiser] laten weten de werkzaamheden niet binnen tien dagen kan afronden. Daarbij meldt [handelsnaam] :
“(…)
aangezien de werkzaamheden aan de woning niet goed zijn gegaan en het betaalde geld tbv de verbouwing (besteed aan de verbouwing) op is, hebben we i.o. besloten om mij aansprakelijk te stellen om zodoende via mijn bedrijfsverzekering een uitbetaling te krijgen waarmee de werkzaamheden verder kunnen worden afgerond. Hiertoe heb ik voor client gezorgd dat dit snel kon gebeuren door Keuringsdienst van Wonen.
(…)
de ingebrekestelling van dhr [eiser] zoals u meldt is mij inderdaad overhandigd, en daar is ook zoveel mogelijk aan gedaan om werkzaamheden af te maken, echter door gebrek aan financiële middelen is dat niet tijdig gelukt.
(…)
Uw client weet dat ik binnen deze termijn onmogelijk de werkzaamheden kan afronden (zowel technisch als financieel).
Ik heb afgelopen dinsdag telefonisch met client afgesproken om een plan te maken om de werkzaamheden af te ronden.
(…)
Tot slot stelt u mij aansprakelijk voor alle geleden schade en nog te lijden schade.
Ik kan u simpelweg melden dat dit een faillissement betekent en dat daarmee zeker geen geld kan worden gegenereerd om de werkzaamheden af te ronden. Uw client weet dat ik hard aan het werk ben om geld te genereren waarmee ik de klus kan afmaken.
3.10.
[handelsnaam] heeft daarna geen plan van aanpak aangeleverd en ook geen werkzaamheden verricht. Op 28 februari 2023 heeft [eiser] de overeenkomst tussen partijen ontbonden, [handelsnaam] de toegang tot zijn woning ontzegd en aangekondigd [handelsnaam] te zullen dagvaarden.

4.Wat vordert [eiser] en wat vindt [handelsnaam] daarvan?

4.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd:
  • een verklaring voor recht dat [handelsnaam] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en dat [handelsnaam] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan ontstane schade, op te maken bij staat,
  • een voorschot op de schade van € 76.434,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf dagvaarding,
  • een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden,
  • betaling door [handelsnaam] van € 120.088,31, vermeerderd met wettelijke rente vanaf dagvaarding,
  • betaling door [handelsnaam] van € 4.000,00 aan kosten van het rapport van de Keuringsdienst van Wonen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf dagvaarding,
  • betaling door [handelsnaam] van € 17.000,00 aan huurlasten,
  • betaling door [handelsnaam] van € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [handelsnaam] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. Daarvoor voert hij het volgende aan. [handelsnaam] heeft de verbouwing niet afgemaakt en gebrekkig werk geleverd. [handelsnaam] heeft ook geen gehoor gegeven aan de verzoeken van [eiser] om de gebreken te herstellen. [eiser] mocht daarom de overeenkomst tussen partijen ontbinden en [handelsnaam] moet zijn schade vergoeden. De schade van [eiser] bestaat uit 1) het bedrag dat door [eiser] aan [handelsnaam] is betaald en 2) de kosten die [eiser] moet maken om de gebreken te laten herstellen en de verbouwing te laten afmaken.
4.3.
Bij het op 25 april 2023 gewezen verstekvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] toegewezen, met uitzondering van de huurlasten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
4.4.
[handelsnaam] wil dat het verstekvonnis wordt vernietigd, dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen en dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld. [handelsnaam] heeft daarom verzet ingesteld. Hij vindt dat [eiser] hem de gelegenheid had moeten geven om de verbouwing af te maken. Ook meent [handelsnaam] dat [eiser] de schade onvoldoende heeft onderbouwd. Bovendien heeft [eiser] slechts € 98.038,33 aan [handelsnaam] betaald en vertegenwoordigt het gerealiseerde werk wel een waarde, in ieder geval
€ 77.620,40, aldus [handelsnaam] .
4.5.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

5.Hoe beoordeelt de rechtbank deze zaak?

Ontvankelijkheid [handelsnaam]

5.1.
is ontvankelijk in zijn verzet. De verzetdagvaarding is tijdig uitgebracht.
[handelsnaam] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat [handelsnaam] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] heeft dit voldoende onderbouwd aan de hand van het Rapport. De Keuringsdienst heeft aan de hand van de overeenkomst de werkzaamheden van [handelsnaam] beoordeeld. Uit het Rapport volgt dat [handelsnaam] gebrekkig werk heeft geleverd en veel van de afgesproken werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
5.3.
[handelsnaam] brengt naar voren dat geen sprake is van een tekortkoming omdat het werk nog niet is opgeleverd. Volgens hem is er daarom geen gebrek in de oplevering. Ook vindt [handelsnaam] dat de verbouwing weliswaar niet goed is gegaan, maar dat geen is sprake van gebrekkig werk omdat de gebreken in het Rapport gaan over niet afgemaakte werkzaamheden en esthetische aspecten.
5.4.
[handelsnaam] wordt hierin niet gevolgd. Waar het bij de beoordeling van de tekortkoming om gaat is of [handelsnaam] zijn verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen volgens de eisen van goed en deugdelijk werk en zoals tussen partijen afgesproken. Dat het werk niet is opgeleverd is te wijten aan [handelsnaam] , die immers de werkzaamheden niet heeft voltooid en dus ook niet kon melden dat deze gereed waren voor oplevering. Daarbij komt dat [handelsnaam] nu juist erkent dat hij zijn werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd en de verbouwing niet heeft afgemaakt. Dat op zichzelf betekent dat [handelsnaam] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen en dus tekort is geschoten. Ook heeft [handelsnaam] niet onderbouwd waarom het bij de gebreken in het Rapport om esthetische gebreken gaat, nog daargelaten dat hij niet heeft uitgelegd waarom [eiser] met esthetische gebreken genoegen zou moeten nemen. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat [handelsnaam] tekort is geschoten.
[handelsnaam] is op 28 februari 2023 in verzuim geraakt
5.5.
De rechtbank oordeelt dat [handelsnaam] op 28 februari 2023 in verzuim is geraakt.
5.6.
[handelsnaam] betwist dat hij in verzuim is en heeft daarvoor het volgende naar voren gebracht. Partijen hebben als termijn voor afronding 1 januari 2023 afgesproken en - anders dan [eiser] heeft aangevoerd - niet 1 oktober 2022. Bovendien was het voor [handelsnaam] technisch en financieel gezien niet mogelijk om binnen tien dagen na 8 februari 2023 zijn werkzaamheden af te ronden. [handelsnaam] wilde het werk wel afronden en dat heeft hij steeds aangegeven richting [eiser] , ook op 16 februari 2023. In de zomer van 2022 was het voor [handelsnaam] onmogelijk om te werken omdat [eiser] niet de beschikking had over een bouwdepot. Pas na toekenning daarvan in augustus 2022 kon [handelsnaam] weer bestellingen doen en verder werken. Ook was het voor [handelsnaam] vanwege ziekte en familieomstandigheden niet altijd mogelijk om zijn werkzaamheden uit te voeren en de termijn van 1 januari 2023 te halen. Tot slot heeft [eiser] [handelsnaam] geen gelegenheid gegeven voor herstel door op 28 februari 2023 [handelsnaam] de toegang tot de woning te ontzeggen. [eiser] verkeert daarom in schuldeisersverzuim.
5.7.
Voor het intreden van verzuim is in principe een ingebrekestelling nodig waarbij de schuldenaar een redelijke termijn voor nakoming wordt gegeven. Als de schuldenaar niet binnen die termijn nakomt, is hij in verzuim (artikel 6:82 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Artikel 6:82 lid 2 BW maakt een uitzondering voor de situatie dat de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn. In dat geval kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat de schuldenaar voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. De schuldenaar hoeft dan geen termijn voor nakoming meer te krijgen.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat op 28 februari 2023 duidelijk was dat [handelsnaam] tijdelijk niet kon nakomen. Partijen waren op dat moment al langere tijd in gesprek over het afronden van de verbouwing. Eerst spraken partijen af dat [handelsnaam] de verbouwing op 1 oktober 2022 zou afronden. [eiser] heeft [handelsnaam] op 26 oktober 2022 in gebreke gesteld voor de door hem geconstateerde gebreken, waaronder de niet afgemaakte werkzaamheden. Op 7 januari 2023 heeft [handelsnaam] [eiser] laten weten ziek te zijn. Daarbij meldde [handelsnaam] dat de materialen nog niet compleet waren. Op 7 januari 2023 liet [eiser] [handelsnaam] weten niet te kunnen instemmen met uitstel, waarna partijen de Keuringsdienst hebben ingeschakeld. Nadat de Keuringsdienst het Rapport had uitgebracht, heeft [eiser] [handelsnaam] op 8 februari 2023 tien dagen de gelegenheid gegeven om de daarin genoemde gebreken te herstellen. [handelsnaam] heeft op 16 februari 2023 aan [eiser] laten weten dat hij niet in staat is de werkzaamheden af te ronden. In het bericht meldt [handelsnaam] onder andere dat 1) het afmaken van de werkzaamheden door gebrek aan financiële middelen niet tijdig is gelukt en 2) de Keuringsdienst is ingeschakeld voor een uitbetaling van zijn bedrijfsverzekering om zo de werkzaamheden te kunnen afronden. [handelsnaam] had op dat moment dus niet de financiële middelen om de verbouwing af te maken en het is ook onzeker wanneer hij die wel zal hebben. [handelsnaam] kondigt op 16 februari 2023 verder aan een plan van aanpak aan [eiser] te sturen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank is van oordeel dat uit de mededelingen en de houding van [handelsnaam] kon worden afgeleid dat het voor [eiser] nutteloos zou zijn om [handelsnaam] alsnog in gebreke te stellen voor de aanwezige tekortkomingen en hem en redelijke termijn voor nakoming te geven. Daarmee vond de ingebrekestelling die nodig is voor het intreden van verzuim van [handelsnaam] op grond van artikel 6:82 lid 2 BW plaats door het bericht van 28 februari 2023 waarin [eiser] [handelsnaam] laat weten dat hij voor het uitblijven van de nakoming wordt gedagvaard.
5.9.
Voor zover [handelsnaam] een beroep doet op overmacht (artikel 6:75 BW) geldt dat dit niet slaagt, omdat hij hiervoor onvoldoende heeft aangevoerd. [handelsnaam] heeft namelijk niet naar voren gebracht waarom de omstandigheden waardoor hij niet zou kunnen werken voor risico van [eiser] zouden moeten blijven. [handelsnaam] moet zelf zorgen voor voldoende financiële middelen om de werkzaamheden te kunnen verrichten en als hij zelf niet kan werken, moet hij voor vervanging zorgen.
5.10.
Ook slaagt het beroep van [handelsnaam] op schuldeisersverzuim niet. Daarvoor is nodig dat het verzuim door [handelsnaam] (het niet afmaken van het werk) werd veroorzaakt door het verzuim van [eiser] (het ontzeggen van de toegang op 28 februari 2023). [handelsnaam] heeft op 16 februari 2023 zelf aangegeven technisch en financieel niet in de mogelijkheid te zijn het werk af te maken. Alleen al om die reden kan van schuldeisersverzuim geen sprake zijn.
5.11.
De conclusie is dus dat [handelsnaam] op 28 februari 2023 in verzuim is geraakt.
[eiser] mocht de overeenkomst ontbinden
5.12.
Hiervoor is vastgesteld dat [handelsnaam] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat [handelsnaam] 28 februari 2023 in verzuim was. Daarmee was [eiser] op 28 februari 2023 op grond van artikel 6:265 BW bevoegd de overeenkomst te ontbinden.
Moet [handelsnaam] een bedrag aan [eiser] betalen?
5.13.
[eiser] wil 1) het bedrag dat hij aan [handelsnaam] heeft betaald terugontvangen omdat het werk volgens hem van geen waarde is en 2) dat [handelsnaam] het bedrag betaalt dat nodig is om de gebreken te herstellen en de verbouwing af te laten maken. [eiser] onderbouwt deze vorderingen met het Rapport en twee offertes van derden. De rechtbank begrijpt de vordering onder 1) als een waardevergoeding die voortkomt uit de ontbinding (artikel 6:272 BW) en de vordering onder 2) als schade door de tekortkoming van [handelsnaam] (artikel 6:74 BW).
5.14.
Bij de beoordeling van het gevorderde bedrag staat voorop - anders dan [handelsnaam] heeft aangevoerd - dat [eiser] beide componenten kan vorderen. [eiser] kan bij ontbinding van de overeenkomst aanspraak maken op vergoeding van het positief contractsbelang en de schade als gevolg van de tekortkoming. De rechtbank heeft partijen tijdens de zitting voorgehouden dat bij volledige toewijzing de verbouwing van de woning van [eiser] volledig wordt gefinancierd door [handelsnaam] en dat dit niet het uitgangspunt kan zijn. Het gaat er bij de beoordeling van de schadevergoeding om dat [eiser] als schuldeiser in dezelfde vermogenssituatie wordt gebracht van volledige en correcte nakoming van de overeenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] in dit kader erkend dat het niet reëel is om aan het totaal gevorderde vast te houden.
Ongedaanmakingsverbintenis ter hoogte van € 76.434,00
5.15.
Het gevolg van het ontbinden van de overeenkomst is dat partijen hun verplichtingen niet meer na hoeven te komen. Dat betekent in dit geval dat [handelsnaam] vanaf 28 februari 2023 geen werkzaamheden meer voor [eiser] hoefde uit te voeren en [eiser] , als dat aan de orde zou zijn, ook niets meer hoefde te betalen. Dat is niet het enige. Na de ontbinding moeten beide partijen ongedaan maken wat zij al voor de andere partij hebben gedaan. Dit betekent dat [handelsnaam] dat wat [eiser] aan hem heeft betaald terug moet betalen. Het werk dat [handelsnaam] heeft uitgevoerd kan niet ongedaan worden gemaakt, zodat de waarde daarvan vergoed moet worden. Als de werkzaamheden een lagere waarde vertegenwoordigen dan [eiser] aan [handelsnaam] heeft betaald, zou [handelsnaam] een bedrag moeten terugbetalen.
5.16.
Met betrekking tot de vaststelling van een eventuele waardevergoeding heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen welke werkzaamheden goed en deugdelijk heeft uitgevoerd en wat de geldelijke waarde daarvan is. [handelsnaam] is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
5.17.
[eiser] heeft in eerste instantie gesteld dat de waarde van de werkzaamheden van [handelsnaam] moeten worden vastgesteld op nihil. Daarom vordert [eiser] een bedrag van € 120.088,31 terug dat hij naar eigen zeggen aan [handelsnaam] heeft betaald. [eiser] heeft in zijn akte naar voren gebracht dat hij € 114.270,05 aan [handelsnaam] heeft betaald en dat de waarde van de prestatie van [handelsnaam] een bedrag van € 9.365,00 vertegenwoordigt. [eiser] heeft als onderbouwing een opsomming gegeven van werkzaamheden die [handelsnaam] wel heeft verricht en welke niet en daarbij de volgende onderverdeling gemaakt: 1) werk dat [handelsnaam] niet heeft gedaan en wel door [eiser] is betaald, 2) werk dat niet goed is gedaan en 3) werk dat wel door [handelsnaam] is gedaan, waarbij voor de bedragen is aangehaakt bij de geoffreerde bedragen. Omdat [handelsnaam] ten onrechte een bedrag van € 4.710,00 aan meerwerk opvoert, bedraagt de waarde volgens [eiser] eigenlijk € 4.655,00. Hij vindt dat [handelsnaam] hem daarom € 109.615,05 zou moeten terugbetalen.
5.18.
[handelsnaam] heeft gemotiveerd betwist dat het werk geen waarde heeft, of een waarde van € 4.655,00 of € 9.365,00, onder meer aan de hand van een door [handelsnaam] opgesteld overzicht. [handelsnaam] heeft zaken geleverd, zoals een airco en zonnepanelen, die nog niet zijn geïnstalleerd en waarde vertegenwoordigen. Ook heeft [handelsnaam] onderbouwd dat werkzaamheden goed zijn uitgevoerd en van waarde zijn. Volgens [handelsnaam] is de waarde van zijn prestatie € 77.620,40, met inbegrip van de zaken die hij heeft geleverd.
5.19.
De rechtbank kan op basis van de standpunten van partijen niet vaststellen welke waarde het door [handelsnaam] uitgevoerde werk heeft. [eiser] heeft alleen naar voren gebracht welke geoffreerde werkzaamheden volgens hem in de door hem opgestelde categorieën vallen. [handelsnaam] heeft verwezen naar een door hem opgesteld overzicht. Om van één van beide standpunten uit te kunnen gaan, moet de rechtbank kunnen vaststellen wat de status van het uitgevoerde werk is. Partijen gaan daar niet, althans onvoldoende op in. Er wordt niet verwezen naar foto’s of de bevindingen in het Rapport. Daardoor kan niet worden beoordeeld of zij gelijk hebben in hun standpunt dat bepaalde werkzaamheden wel of niet (naar behoren) zijn uitgevoerd en daarmee kan dus niet worden vastgesteld of de door hen gestelde waarde juist is.
5.20.
Gelet hierop zal de rechtbank de ongedaanmakingsverbintenis als volgt vaststellen. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] een bedrag van € 98.038,33 aan [handelsnaam] heeft betaald. Dit bedrag is door [handelsnaam] erkend en het meerdere is door [eiser] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er ook van uit dat dit bedrag is betaald voor werkzaamheden die door [handelsnaam] zijn uitgevoerd, omdat het gebruikelijk is dat de betalingen gelijke tred houden met de voortgang van het werk. De Keuringsdienst heeft de kosten om de tekortkomingen in het werk van [handelsnaam] te herstellen, begroot op € 76.434,00. De waarde van het door [handelsnaam] geleverde werk wordt daarom vastgesteld op € 98.038,33 min € 76.434,00 = € 21.604,33. [eiser] heeft € 98.038,33 betaald, dat is dus € 76.434,00 meer dan de waarde van het werk. Uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichtingen over en weer heeft [eiser] per saldo dus € 76.434,00 te vorderen. De rechtbank zal [handelsnaam] veroordelen tot betaling van dit bedrag.
Geen schadevergoeding
5.21.
Volgens [eiser] bedraagt zijn schade € 76.434,00, waarbij hij verwijst naar het Rapport. De rechtbank heeft dit bedrag betrokken bij het vaststellen van de ongedaanmakingsverplichting. Er is geen reden om dit bedrag ook als schadevergoeding toe te wijzen. [eiser] heeft niet aangetoond dat zijn schade meer bedraagt dan de herstelkosten en dit bedrag wordt door [handelsnaam] al vergoed.
5.22.
Gelet op voorgaande beslissingen heeft [eiser] geen belang bij de door hem gevorderde verklaringen voor recht dat [handelsnaam] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en dat [handelsnaam] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan ontstane schade en dat de overeenkomst is ontbonden.
Schade huurlasten en overige kosten door [eiser] onvoldoende onderbouwd
5.23.
[eiser] vordert huurlasten van € 17.000,00 en € 4.000,00 aan kosten voor het opstellen van het rapport van de Keuringsdienst van Wonen. [handelsnaam] heeft deze kosten betwist omdat niet is gebleken dat [eiser] deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en [eiser] per 1 januari 2023 de woning die wordt verbouwd heeft betrokken. De rechtbank volgt [handelsnaam] hierin. Het lag op de weg van [eiser] om deze kosten nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. Deze vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Heeft [eiser] recht op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten?
5.24.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 925,00. [handelsnaam] heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Aan de wettelijke eisen voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 925,00 is daarom toewijsbaar.
Is [handelsnaam] wettelijke rente verschuldigd?
5.25.
[handelsnaam] heeft ook de vordering dat hij wettelijke rente is verschuldigd vanaf dagvaarding niet betwist. De rechtbank oordeelt daarom dat [handelsnaam] vanaf 25 april 2023 de wettelijke rente moet betalen over het bedrag van € 76.434,00.
Wat is de conclusie?
5.26.
De conclusie is dat [handelsnaam] wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van
€ 76.434,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, en € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten.
Wie moet de kosten van deze procedure betalen?
5.27.
[eiser] heeft geen proceskostenveroordeling gevorderd. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, zodat zowel [eiser] als [handelsnaam] hun eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
vernietigt het op 12 juli 2023 tussen partijen gewezen verstekvonnis,
en opnieuw rechtdoende:
6.2.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 76.434,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 25 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [eiser] van € 925,00 voor buitengerechtelijke kosten,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.