ECLI:NL:RBAMS:2024:5995

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
AMS 24/3068
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huur- en zorgtoeslag in het geval van een toeslagpartner zonder rechtmatig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot zijn recht op huurtoeslag en zorgtoeslag voor de jaren 2023 en 2024. Eiser ontving geen toeslagen omdat zijn toeslagpartner, mevrouw [naam], geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De Dienst Toeslagen had de huurtoeslag van eiser opnieuw berekend en vastgesteld dat hij geen recht had op toeslagen voor de genoemde jaren. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de Dienst Toeslagen verklaarde zijn bezwaren ongegrond.

De rechtbank behandelt het beroep van eiser en concludeert dat de Dienst Toeslagen terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op huur- en zorgtoeslag. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving, met name artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, bepaalt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf moet hebben om in aanmerking te komen voor deze toeslagen. Eiser doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met de situatie van eiser en dat de strikte toepassing van de wet niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is en dat hij geen recht heeft op de gevraagde toeslagen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en

de minister van Financiën, Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. R. Mahadew en [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over het recht op huurtoeslag over 2023 en 2024 en het recht op zorgtoeslag over 2024.
1.1
Met de voorschotbeschikking van 5 januari 2024 (het primaire besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag van eiser over 2023 opnieuw berekend.
1.2
Met de voorschotbeschikking van 24 januari 2024 (het primaire besluit 2) heeft de Dienst Toeslagen de huurtoeslag en zorgtoeslag van eiser over 2024 opnieuw berekend.
1.3
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bewaar gemaakt. De Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 23 april 2024 (het bestreden besluit) de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.4
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2024 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, vergezeld door zijn partner mevrouw [naam] en bijgestaan door zijn gemachtigde. De Dienst Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt huurtoeslag en zorgtoeslag. Op 8 december 2023 ontvangt de Dienst Toeslagen een melding vanuit de Basisregistratie Personen (BRP) dat eiser sinds
[datum 1] is getrouwd met mevrouw [naam] (hierna: [naam] ). Met ingang van [datum 2] heeft zij zich ingeschreven op het woonadres van eiser. [naam] is om die reden met ingang van 1 december 2023 aangemerkt als de toeslagpartner van eiser.
2.1
Met de primaire besluiten heeft de Dienst Toeslagen de voorschotten van eiser opnieuw berekend. Voor het belastingjaar 2023 is eisers voorschot huurtoeslag berekend op € 3.813,-. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag over de maand december 2023. Voor het belastingjaar 2024 is eisers voorschot huur- en zorgtoeslag berekend op
€ 0,-. De Dienst Toeslagen heeft aan deze besluiten ten grondslag gelegd dat eisers toeslagpartner geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.2
Eiser is het niet eens met de besluiten van de Dienst Toeslagen. De aanvraag voor een verblijfsvergunning van [naam] is weliswaar afgewezen maar zij heeft tegen die afwijzing bezwaar gemaakt en is daarna in beroep gegaan en heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om niet te worden uitgezet totdat op het beroep is beslist. Omdat er een voorlopige voorziening is ingediend, heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bepaald dat uitzetting achterwege blijft. [naam] mag van de IND de beslissing op het beroep dus in Nederland afwachten. De voorlopige voorziening is ingediend op 10 januari 2023 maar daarop is door de voorzieningenrechter nog geen beslissing genomen. De rechterlijke beslissing dat het verzoek wordt toegewezen, is echter nodig voor rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Volgens eiser is hierdoor een “kafkaëske situatie” ontstaan. Enerzijds is er voor rechtmatig verblijf een rechterlijke beslissing nodig dat uitzetting achterwege blijft, anderzijds blijven die zaken liggen omdat de IND al heeft toegezegd dat er niet wordt uitgezet totdat op het bezwaar- en beroepschrift is beslist. Eiser doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel omdat de wetgever volgens hem geen rekening heeft gehouden met deze situatie en dit niet door de wetgever bedoeld kan zijn. De situatie dat [naam] een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en dat de IND heeft bepaald dat zij niet wordt uitgezet, dient daarom volgens eiser gelijk te worden gesteld aan de situatie dat op grond van een rechterlijke beslissing de uitzetting van [naam] achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de Dienst Toeslagen terecht geen voorschot huurtoeslag voor het jaar 2023 en geen voorschot huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2024 aan eiser heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] de toeslagpartner is van eiser. Artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bepaalt dat een belanghebbende geen recht heeft op tegemoetkomingen als zijn partner een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Dit artikel is ook van toepassing op de huur- en zorgtoeslag. Daarom is voor het recht van eiser op huur- en zorgtoeslag bepalend of [naam] rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
Rechtmatig verblijf
4.1
De rechtbank stelt vast dat [naam] een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning. [naam] heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en is vervolgens in beroep gegaan en heeft daarbij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend dat ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. Artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 bepaalt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft als hij in afwachting is van de beslissing op een bezwaar- of beroepschrift terwijl bij of krachtens de Vw 2000 of op grond van een rechtelijke beslissing uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaar- of beroepschrift is beslist. Niet in geschil is dat op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 de uitzetting van [naam] niet achterwege dient te blijven krachtens de Vw 2000. Dit betekent dat zij alleen rechtmatig verblijf kan hebben, in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, als op grond van een rechterlijke uitspraak wordt bepaald dat haar uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep is beslist.
4.2
Hoewel [naam] een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend om haar uitzetting achterwege te laten, heeft de voorzieningenrechter tot op heden op dit verzoek nog geen uitspraak gedaan omdat de IND reeds heeft meegedeeld [naam] niet uit te zetten. Daarom heeft het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening niet tot gevolg gehad dat [naam] rechtmatig verblijf heeft gekregen in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. De mededeling van de IND dat [naam] de uitspraak op het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, is een beleidsmatige keuze en geen rechtelijke beslissing.
Evenredigheidsbeginsel
5. Artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 is onderdeel van een wet in formele zin. Gelet op het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet mag de rechter een wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Dit kan slechts anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet (ten volle) zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die omstandigheden meebrengen dat strikte toepassing van de wet zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege dient te blijven.
5.1
In artikel 73, tweede lid, van de Vw 2000 heeft de wetgever de keuze gemaakt om in een aantal specifieke situaties de opschortende werking van een bezwaar- en beroepschrift in het eerste lid niet van toepassing te verklaren. Dit betreft de situaties dat een vreemdeling niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf, zoals, naar de rechtbank begrijpt, bij [naam] het geval is, of als de vreemdeling een gevaar is voor de openbare orde of voor een (ernstig) misdrijf is veroordeeld. De rechtbank leidt hieruit af dat het voor de wetgever kennelijk gaat om zwaarwegende situaties waarin geen opschortende werking wordt toegekend en waarbij uitzetting niet op grond van de wet achterwege blijft bij het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kan dan alleen met een rechterlijke beslissing anders worden besloten.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de situatie van eiser, waarbij deze rechterlijke beslissing, al dan niet door beleidsmatige keuzes van de IND, lang op zich laat wachten, betekent dat het terugvallen op de wettelijke situatie niet door de wetgever bedoeld zou zijn. Daarnaast maken de omstandigheden van eiser een strikte toepassing van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 ook niet zozeer onevenredig dat die toepassing achterwege zou moeten blijven. Bij de door eiser beoogde ruimere toepassing, in die zin dat de situatie waarbij een verzoek tot een voorlopige voorziening is ingediend gelijk zou moeten worden gesteld aan een rechterlijke beslissing, zou immers volledig voorbij worden gegaan aan de rechterlijke toets en de mogelijkheid dat het verzoek ook zou kunnen worden afgewezen.
5.2
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De Dienst Toeslagen heeft terecht besloten dat [naam] in december 2023 en in 2024 geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat eiser in die periode daarom geen recht heeft op een voorschot huur- en zorgtoeslag.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.S. Soylu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.