ECLI:NL:RBAMS:2024:5993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
AMS 24/4849, AMS 24/4850, AMS 24/4851, AMS 24/4853
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen intrekking van exploitatie- en Drank- en Horecawetvergunningen van vier Indiase restaurants in Amsterdam

Op 26 september 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin vier Indiase restaurants in Amsterdam, vertegenwoordigd door hun eigenaren, een voorlopige voorziening vroegen tegen de intrekking van hun exploitatie- en Drank- en Horecawetvergunningen. De burgemeester van Amsterdam had op 13 augustus 2024 besloten om deze vergunningen in te trekken op basis van een advies van het Landelijk Bureau Bibob, dat concludeerde dat er een ernstige mate van gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden misbruikt voor strafbare feiten. De eigenaren, die in verschillende rechtsvormen de restaurants exploiteren, voerden aan dat de sluiting van hun restaurants zou leiden tot faillissement en onomkeerbare schade aan hun reputatie en goodwill. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de eigenaren zwaarder weegt dan het belang van de gemeente, en dat de intrekking van de vergunningen niet gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter schorste de besluiten van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op bezwaar en kende de verzoekers een proceskostenvergoeding toe. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de intrekking van vergunningen op basis van de Wet Bibob.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers:
AMS 24/4849
AMS 24/4850
AMS 24/4851
AMS 24/4853

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2024 in de zaak tussen

1. de vennootschap onder firma [verzoeker 1]h.o.d.n. [restaurant 1] , hierna ook te noemen [restaurant 1] ), en haar vennoten: [vennoot 1] . en [vennoot 2] gevestigd aan de [adres]
;
2. [verzoeker 2] ,de eenmanszaak h.o.d.n. [restaurant 2] (hierna ook te noemen [restaurant 2] ) gevestigd aan de [adres] ;
3. de vennootschap onder firma [verzoeker 3]h.o.d.n. [restaurant 3] , hierna ook te noemen [restaurant 3] ), en haar vennoten: [vennoot 3] en [vennoot 4] ,
gevestigd aan de [adres] ;
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoeker 4]hierna ook te noemen: [verzoeker 4] ), gevestigd aan de [adres]
;
hierna tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. R. Ridder),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: M. Keurentjes, mr. M. Mulder en I. de Bruin).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de intrekkingen van de exploitatievergunningen en Drank- en Horecawetvergunningen/Alcoholwetvergunningen (hierna: de vergunningen) op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
1.2.
De heren [verzoeker 2] en [vennoot 3] zijn broers. Zij exploiteren – in verschillende rechtsvormen – in totaal vier Indiase restaurants in Amsterdam (Centrum en Zuid). Het betreft de restaurants [restaurant 1] , [restaurant 2] , [restaurant 3] en [verzoeker 4] (hierna: de restaurants).
1.3.
Met de bestreden besluiten van 13 augustus 2024 heeft verweerder de vergunningen ingetrokken voor de vier restaurants. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 september 2024 op zitting gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, dhr. [naam 1] en dhr. [naam 2] namens Perfect Partners (de vaste boekhouder van verzoekers) en de gemachtigden van verweerder.
1.6.
Verweerder heeft de ongelakte versie van het advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) van 15 maart 2024 met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank overgelegd. De voorzieningenrechter heeft hier geen kennis van genomen. De voorzieningenrechter is uitgegaan van het gelakte advies van het LBB.
1.7.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter merkt op dat dit evenzeer voor de strafrechter geldt.

Overwegingen

Wat ging er vooraf aan de procedure?
2.1.
Op 18 januari 2023 zijn verzoekers per brief op de hoogte gesteld dat er een Bibob-onderzoek is gestart vanwege een tip van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 26 van de Wet Bibob. Op verzoek van verweerder heeft [vennoot 3] een Bibob-formulier ingevuld en deze op 26 januari 2023 overgelegd. Verweerder heeft daarna, op 19 mei 2023, advies gevraagd aan het LBB. [1] Het LBB heeft op 15 maart 2024 advies uitgebracht. De conclusie van het LBB is dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de vergunningen (mede) worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. [2]
2.2.
Op 29 en 30 mei 2024 heeft verweerder verzoekers geïnformeerd voornemens te zijn de aan hen verleende vergunningen in te trekken. Vervolgens hebben verzoekers op
8 juli 2024 hun zienswijzen ingediend.
2.3.
Verweerder heeft de bestreden besluiten voor het grootste deel gebaseerd op de bevindingen van het LBB en voor een deel op eigen bevindingen. Het LBB heeft zich gebaseerd op de feiten en omstandigheden uit het strafrechtelijk onderzoek “Curry” van de FIOD. [3] Volgens verweerder bestaat ten aanzien van [verzoeker 2] en [vennoot 3] een ernstig vermoeden dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte bij de aanvraag van een hypotheek ten behoeve van hun privéwoningen. Daarnaast staan zij in een relevante, recent verbroken zakelijk samenwerkingsverband tot [naam 3] , die zich ook meermaals schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte (alsmede aan schuldwitwassen). Verder bestaat een ernstig vermoeden dat [vennoot 3] en [verzoeker 2] , elk afzonderlijk, zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte ten aanzien van twee Bibob-formulieren (gedateerd 27 augustus 2020 en 27 juli 2022). Zo zou [verzoeker 2] hebben verzwegen dat hij in de afgelopen vijf jaar in aanraking is geweest met politie/justitie. [vennoot 3] zou hebben verzwegen dat er in de afgelopen vijf jaar bestuurlijke boetes door de NVWA [4] zijn opgelegd. Daarnaast staan verzoekers in relatie tot meerdere hygiëneovertredingen op grond van de Warenwet. Er is volgens verweerder sprake van een patroon aan (vermoedens van) valsheid in geschrifte. Het aantal strafbare feiten waartoe verzoekers in relatie staan is naar het oordeel van verweerder substantieel. Derhalve is verweerder van oordeel dat sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de aan verzoekers verleende vergunningen zullen worden misbruikt om strafbare feiten te plegen. [5]
2.4.
Verweerder heeft nog een belangenafweging gemaakt. Ten eerste is verweerder van mening dat het intrekken van verzoekers vergunningen een geschikt middel is, omdat verweerder hiermee voorkomt dat met de vergunningen toekomstige strafbare feiten kunnen worden gepleegd. Dat de vermoedens van valsheid in geschrifte bij de hypotheekaanvragen betrekking hebben op privéwoningen doet aan de ernst of relevantie van deze (vermoedelijke) strafbare feiten niet af. Verweerder moet ervan uit kunnen gaan dat ondernemers aan wie zij vergunningen verleend integer zijn. De (vermoedelijke) strafbare feiten waartoe verzoekers in relatie staan, doen echter af aan verzoekers integriteit. Ten tweede is verweerder van mening dat het een noodzakelijke maatregel is. Een minder vergaande maatregel, zoals het verbinden van voorschriften aan verzoekers vergunningen, acht verweerder - in tegenstelling tot verzoekers – niet doelmatig. Ten derde is verweerder van mening dat het intrekken van de vergunningen een evenwichtige maatregel is. Zoals eerder vermeld, hebben [vennoot 3] en [verzoeker 2] beiden op vergelijkbare wijze (vermoedelijk) valsheid in geschrifte gepleegd en hierbij op een criminele wijze samengewerkt met [naam 3] ( [naam 3] ). Deze omstandigheden druisen dermate in tegen het openbaar gezag en de heersende normen en waarden dat het in stand laten van de vergunningen een te groot risico met zich mee zou brengen. Verder is met de huidige intrekking van de vergunningen niet gezegd dat verzoekers in de toekomst nooit meer een vergunning kunnen krijgen, aldus verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed”, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Verzoekers voeren aan dat de intrekking van de vergunningen zullen leiden tot faillissement van de restaurants, omdat de huur- en personeelskosten onverminderd zullen doorlopen. Ter onderbouwing hebben verzoekers jaarstukken en aangifte IB [6] overgelegd. Uit de jaarrekeningen volgt dat de bedrijfskosten vooral worden gefinancierd uit de lopende exploitatie waardoor intrekking van de vergunningen zal leiden tot een faillissement. Bovendien zal als gevolg van intrekking van de vergunningen en daarop volgende sluiting van de restaurants, de goede naam die zij hebben, worden aangetast. Hetzelfde geldt voor de waarde van de goodwill. Aldus beschouwd zal intrekking van de vergunningen volgens verzoekers tot onomkeerbare gevolgen leiden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers het spoedeisend belang voldoende aannemelijk hebben gemaakt.
Rechtmatigheid besluit
4.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekers, of verweerder op goede gronden is overgegaan tot intrekking van de vergunningen van de vier restaurants. De voorzieningenrechter zal zich daarbij beperken tot enkele aspecten. De voorlopige voorzieningen procedure leent zich niet om in te gaan op alle aangevoerde argumenten. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.2.
De gestelde fraude speelt zich af in de privésfeer van verzoekers. Ter verkrijging van de hypotheken zijn vervalste bedrijfsgegevens gebruikt. Deze zijn opgesteld door boekhoudkantoor [kantoor] , waarvan [naam 3] de eigenaar is. Deze vervalste gegevens zijn aan de bank verstrekt. [verzoeker 2] en zijn echtgenote hebben een woning gekocht voor een bedrag van € 630.000. Ter financiering van de aankoop van deze woning is een hypotheek afgesloten ten bedrage van € 458.500. [vennoot 3] en zijn echtgenote hebben een woning gekocht voor een bedrag van € 290.000. Ter financiering van de aankoop van de woning is een hypotheek van € 290.000 afgesloten. De woningen worden ook door [verzoeker 2] en [vennoot 3] gebruikt voor bewoning. De dienstverlening van [naam 3] aan [vennoot 3] heeft plaatsgevonden in de periode 14 februari 2019 tot en met 1 april 2019. De dienstverlening van [naam 3] aan [verzoeker 2] heeft plaatsgevonden in de periode van 4 november 2020 tot en met 25 januari 2021. [naam 3] heeft hiervoor een strafbeschikking gehad. Deze strafbeschikking is op 19 juli 2023 onherroepelijk geworden. [naam 3] is voorts bij onherroepelijk vonnis van 6 februari 2018 veroordeeld tot een werkstraf van 140 uur wegens valsheid in geschrifte en schuldwiswassen, gepleegd in 2015.
4.3.
De financiële administratie van de restaurants, alsook de aangiften inkomstenbelasting van de broers wordt al vele jaren verricht door de vaste boekhouder Perfect Partners. Op de bedrijfsvoering van de restaurants, behoudens de NVWA-boetes en hygiëneovertredingen, valt weinig aan te merken.
4.4.
Verweerder heeft in het verweerschrift en op zitting aangegeven ook de onvolledig ingevulde Bibob-formulieren gedateerd 27 augustus 2020 en 27 juli 2022 als reden voor intrekking van de vergunningen te hanteren. Het laatste Bibob-formulier is volledig ingevuld met behulp van een advocaat. Toen was al wel bekend dat er een Bibob-onderzoek liep.
Criminele samenwerking en lopende strafzaak
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband een zakelijke relatie moet bestaan die is gericht op samenwerking en een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. Ook een zakelijk samenwerkingsverband uit het verleden kan in de beoordeling van de mate van het gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob worden betrokken. Als het zakelijk samenwerkingsverband inmiddels is verbroken, moet de burgemeester motiveren waarom het samenwerkingsverband uit het verleden voor de toekomst nog steeds een ernstig gevaar oplevert.
5.2.
Volgens verweerder weegt het verbroken zakelijk samenwerkingsverband toch zwaar mee vanwege het criminele karakter van de samenwerking, maar ook vanwege het ernstige vermoeden dat [naam 3] ook [vennoot 3] heeft geholpen bij het aanvragen van een hypotheek middels vervalste financiële stukken. Ook weegt mee dat [naam 3] zich in 2015 ook al schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
5.3.
Verweerder acht het aannemelijk dat [naam 3] is uitgekozen voor de hypotheek- aanvragen omdat hij meewerkt aan het aanpassen van de cijfers. Verweerder acht het volstrekt onwaarschijnlijk dat [naam 3] zelfstandig de cijfers van de ondernemingen van verzoekers heeft aangepast. Hij heeft daarvoor immers geen duidelijk motief. Verzoekers daarentegen hebben daar wel belang bij. Verweerder wijst verder op het appverkeer tussen [naam 3] en [verzoeker 2] . De problemen met de cijfers zouden volgens verweerder op kantoor zijn besproken in plaats van via de telefoon om de inhoud van het gesprek te verhullen. Het is een feit van algemene bekendheid dat criminele aangelegenheden niet via de telefoon worden besproken. Ook het feit dat de hypotheekaanvragen via een derde partij ( [naam 4] van Tripolair Finance) naar de bank gingen, dat die derde partij om de cijfers vroeg, maar dat [verzoeker 2] deze volgens eigen zeggen niet direct naar [naam 4] heeft gestuurd, wekt nog meer wantrouwen. Daar komt bij dat verweerder niet gelooft dat verzoekers [naam 3] slechts hebben uitgekozen omdat hij Hindi spreekt. Verzoekers spreken zelf goed Engels en in het appverkeer met [naam 3] wordt Nederlands en Engels gebruikt. Voorts kunnen verzoekers met de cijfers van hun vaste boekhouder in het Engels bij ABN AMRO of ING zonder tussenkomst van een derde een hypotheek-aanvraag regelen. Verweerder wijst erop dat [verzoeker 2] eerder zelfstandig een hypotheek heeft aangevraagd en verkregen.
5.4.
Op grond van het voorgaande acht verweerder de kans dat de broers niets wisten van de valsheid in geschrifte en hierbij niet betrokken waren zeer onaannemelijk. Verweerder acht de kans op herhaling van dergelijke activiteiten, met of zonder de heer [naam 3] , groot. Het achterhouden van informatie hierover bij het invullen van de Bibob-formulieren ten behoeve van de verkrijging van de vergunning versterkt dit.
5.5.
Daartegenover stellen verzoekers zich op het standpunt dat het leveren van een zakelijke dienst door een zakelijke dienstverlener aan een privé persoon ten behoeve van een privé kwestie geen zakelijke relatie oplevert als bedoeld in de Wet Bibob. Voor zover wel sprake zou zijn van een zakelijk samenwerkingsverband, is dit zakelijke samenwerkingsverband met het beëindigen van de dienstverlening op respectievelijk
1 april 2019 en 25 januari 2021 tot een einde gekomen. Volgens verzoekers leveren de omstandigheden onvoldoende feitelijke grondslag op voor het standpunt dat de samenwerking een duurzaam en structureel karakter heeft. Volgens verzoekers gaat het om een eenmalige dienstverlening in de privésfeer welke binnen een kort tijdsbestek is afgerond. Verzoekers weerspreken dat ze [naam 3] opdracht hebben gegeven tot of afwisten van het aanpassen van de financiële cijfers. Bovendien voeren verzoekers aan dat verweerder onvoldoende waarde heeft toegekend aan het feit dat de ABN AMRO bank de hypothecaire lening niet heeft beëindigd, maar enkel [vennoot 3] en zijn partner heeft opgenomen in het Intern Verwijzingsregister. Ook voeren verzoekers aan dat zij niet bekend waren met het eerdere strafrechtelijke verleden van [naam 3] . Verzoekers hebben [naam 3] ingeschakeld in plaats van Perfect Partners, omdat door Perfect Partners geen andere diensten worden aangeboden, zoals het begeleiden van hypotheekaanvragen.
5.6.
Volgens verzoekers blijkt niet uit het advies van het LBB dat zij kennis heeft genomen van de verklaringen van [verzoeker 2] en [naam 3] tijdens de terechtzitting op 26 februari 2024. Ook volgt uit het advies niet dat het LBB kennis heeft genomen van de beslissing van de rechtbank Overijssel van 26 februari 2024 om zowel [naam 3] als [naam 4] op een later te bepalen tijdstip nogmaals als getuige te horen.
5.7.
De voorzieningenrechter constateert dat de bestreden besluiten (en het advies van het LBB) in grote mate zijn gebaseerd op het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD. De strafzaak tegen [naam 3] is afgelopen, maar de strafzaak tegen verzoekers is nog gaande. Op 26 februari 2024 is er een zitting geweest en de rechtbank heeft die dag besloten om nogmaals [naam 3] en [naam 4] als getuigen te horen. De voorzieningenrechter constateert met verzoekers dat in het advies van het LBB, dat op 15 maart 2023 is uitgebracht, hier niets over staat opgenomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om terug te gaan naar het LBB met de vraag of de ontwikkelingen in de strafzaak gevolgen hebben voor het advies, zeker nu verweerder op de zitting heeft aangegeven dat de strafzaak van groot belang is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter tevens dat, naar haar voorlopig oordeel, de in het advies opgesomde feiten weinig directe aanwijzingen bieden voor de getrokken conclusie dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de vergunningen (mede) worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Aan die conclusie liggen ook een aantal aannames ten grondslag. Enkele daarvan raken aan de strafzaak en de strafzaak zou daarover wellicht meer duidelijkheid kunnen scheppen. Zo neemt verweerder aan dat:
- bewust is gekozen voor [naam 3] omdat hij meewerkt aan het aanpassen van de cijfers;
- verzoekers de Nederlandse en Engelse taal voldoende beheersen;
- het bespreken van problemen op kantoor gedaan is om te verhullen;
- verzoekers wisten van de valsheid en erbij betrokken waren.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het appverkeer zoals weergegeven in het advies niet zonder meer kan worden opgemaakt in welke mate verzoekers de Nederlandse en Engelse taal beheersen. Het gaat om een beperkt aantal korte appberichten met spelfouten. Voorts betrekt de voorzieningenrechter in de overwegingen de opstelling van de ABN AMRO ten aanzien van [vennoot 3] en zijn partner. Dat de omstandigheid dat de bank [vennoot 3] als slachtoffer beschouwt louter zou zijn ingegeven door het financieel belang dat de bank heeft bij het behouden van [vennoot 3] als klant overtuigt niet.
Conclusie
6.1.
Al met al is verweerder er vooralsnog niet in geslaagd de voorzieningenrechter te overtuigen dat de bestreden besluiten in bezwaar stand zullen houden. De voorzieningenrechter zal daarom de betrokken belangen tegen elkaar afwegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient het belang van verzoekers, voor wie de sluiting van vier restaurants tot zeer grote en mogelijk onomkeerbare consequenties zou leiden, te prevaleren boven verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van de bestreden besluiten.
6.2.
De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de besluiten van 13 augustus 2024 zijn geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6.3.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst de primaire besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede lid, van de Wet Bibob.
2.Artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet Bibob.
3.Fiscale Inlichten- en opsporingsdienst.
4.Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
5.Artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet Bibob.
6.Inkomstenbelasting.