ECLI:NL:RBAMS:2024:5989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/13/742039 / HA ZA 23-1017
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen tussen vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid

In deze civiele zaak vordert eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van verschillende facturen van gedaagden, eveneens vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. De vordering betreft een totaalbedrag van € 126.096,83, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Eiser heeft facturen opgemaakt voor verkopen die zij heeft gedaan via het Bol.com account van gedaagde 1, waar zij gebruik van mocht maken. Gedaagden hebben een deel van deze facturen niet voldaan, wat aanleiding geeft tot deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser haar vordering heeft onderbouwd met een twaalftal facturen, maar dat er ook tegenvorderingen zijn ingediend door gedaagden. Gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de facturen achteraf zijn opgemaakt en dat er een afspraak was om met gesloten beurzen uit elkaar te gaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering, ondanks dat gedaagden hebben aangevoerd dat de administratie van eiser niet op orde was.

De rechtbank heeft de vordering van eiser gedeeltelijk toegewezen en gedaagde 1 veroordeeld tot betaling van € 21.538,73, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten en beslagkosten toegewezen. De proceskosten zijn verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering tegen gedaagde 2 is afgewezen, omdat niet is gebleken van betalingsonwil of betalingsonmacht aan zijn zijde.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/742039 / HA ZA 23-1017
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. H. Eijer,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. K.R. Stephan.
Partijen worden hierna [eiser] , respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 november 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties,
- de akte vermeerdering eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- de akte antwoord op vermeerdering van eis, met producties,
- het tussenvonnis van 20 maart 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties 17 en 18 van [eiser] ,
- de akte overlegging aanvullende producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 mei 2024,
- de akte toelichting facturen, tevens vermindering van eis van 12 juni 2024,
- de akte uitlaten, tevens eisvermindering van 10 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een vennootschap die zich bezighoudt met de inkoop van ‘essential goods’ in China om die vervolgens te verkopen via het verkoopplatform Bol.com.
2.2.
[eiser] heeft vier (indirecte) bestuurders/aandeelhouders, onder wie [gedaagde 2] , die via een van zijn vennootschappen 50% van de aandelen houdt.
2.3.
[gedaagde 1] is een vergelijkbare vennootschap, maar dan op het gebied van consumentenelektronica. [gedaagde 2] is indirect bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] .
2.4.
[eiser] heeft voor haar verkopen gebruik mogen maken van het Bol.com account van [gedaagde 1] , omdat zij nog niet beschikte over een eigen account.
2.5.
[eiser] heeft op basis van haar verkopen telkens facturen opgemaakt. Deze werden dan door [gedaagde 1] betaald vanuit de inkomsten die op haar Bol.com account voor [eiser] werden ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 126.096,83, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover en met buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Zij vordert daarnaast een bedrag van € 1.289,55 aan beslagkosten.
3.2.
Zij stelt daartoe dat partijen hebben afgesproken dat zij gebruik mocht maken van het Bol.com account van [gedaagde 1] . Een deel van de op dit account binnengekomen bedragen was dan ook voor haar bestemd. Daarvoor heeft [eiser] facturen gestuurd, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben deze voor een deel niet voldaan.
Zij moeten deze facturen alsnog betalen.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 1] heeft haar aanvankelijk ingestelde vordering in reconventie uiteindelijk ingetrokken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft de vordering gestaafd met een twaalftal facturen voor in totaal € 146.990,64. Na aftrek van een tegenvordering uit rekening-courant van € 18.241,32 en van een op 5 september 2023 ontvangen betaling van € 2.652,48 resteert het thans gevorderde bedrag van € 126.096,83.
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat dit allemaal achteraf, in 2023, opgemaakte facturen zijn, waarmee zij werden overvallen nadat partijen al hadden afgesproken met gesloten beurzen uit elkaar te gaan.
4.3.
[eiser] heeft deze afspraak gemotiveerd betwist en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daarvan geen bewijs aangeboden, zodat van het bestaan van een dergelijke afspraak niet kan worden uitgegaan. Wel is bij de comparitie gebleken dat [eiser] haar administratie aanvankelijk niet op orde had. Vandaar dat die helemaal is nagekeken en er alsnog facturen zijn opgemaakt. Het verweer dat deze facturen niet eerder zijn toegezonden helpt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dan ook niet verder.
4.4.
Op de comparitie is ook aan de orde gesteld dat niet alle facturen deugdelijk zijn gespecificeerd. [eiser] stelt dat zij geen betere specificaties kan verschaffen, omdat zij geen toegang meer heeft tot de Bol.com account. Die toegang had zij echter nog wel toen deze facturen werden opgemaakt en het komt dan ook voor haar risico en rekening als zij daarbij geen behoorlijke specificaties heeft gemaakt.
4.5.
Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zou vanwege de slechte administratie van [eiser] handmatig moeten worden uitgezocht wie nu precies wat van wie te vorderen heeft, wat meer dan een weektaak zou zijn. Daarop is op de comparitie afgesproken dat specialisten van beide partijen zich in een daartoe door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in te richten dataroom zouden buigen over de informatie die nodig is om uit te maken hoe hoog de vorderingen over en weer zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daaraan uiteindelijk niet meegewerkt, omdat [eiser] het (nodeloze) beslag onder Bol.com niet, zoals afgesproken, wilde opheffen. [eiser] heeft echter onweersproken gesteld dat dit beslag een bedrag van ruim € 8.000,00 bleek te hebben getroffen en dat [gedaagde 1] niet bereid bleek om zekerheid te stellen. Voor zover de vordering niet meer tot op de cent nauwkeurig valt te specificeren, ligt dat dus grotendeels aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij kunnen daar in deze procedure dan ook geen punt meer van maken.
4.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat op veel facturen de advertentiekosten die [gedaagde 1] heeft gemaakt (BMPR-kosten) niet zijn meegerekend. [eiser] heeft daartegenover gesteld dat die kosten wel degelijk zijn afgetrokken, maar alleen voor zover ze daadwerkelijk zijn gemaakt. Inderdaad komt deze post op een aantal facturen voor. Het was aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om te specificeren welke door [gedaagde 1] gemaakte BMPR-kosten ten onrechte niet zijn meegenomen, maar een dergelijke specificatie ontbreekt.
4.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verder aangevoerd dat geen rekening is gehouden met inkoopkosten die ten behoeve van [eiser] zijn gemaakt door Wetail B.V., een andere vennootschap van [gedaagde 2] . Aanvankelijk vorderde [gedaagde 1] in dit verband een bedrag van € 33.779,43 in reconventie, maar die vordering is ingetrokken en een beroep op opschorting of verrekening is niet gedaan, daargelaten wat dat had opgeleverd. Met deze post kan dan ook geen rekening worden gehouden. Hetzelfde geldt voor de post fulfilment, waarvoor in reconventie aanvankelijk € 40.256,20 werd gevorderd.
4.8.
Dit alles neemt niet weg dat [eiser] haar vordering deugdelijk moet toelichten en tegenover de betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet staven met bewijsstukken. Zij heeft weliswaar een nadere toelichting gegeven op de facturen, maar de meeste leveren nog steeds geen behoorlijke specificatie van het gevorderde factuurbedrag. Veel specificaties verwijzen alleen naar verzendzegels, waarna uit het niets een eindtotaal volgt, met een al dan niet corresponderend bedrag. Uit deze specificaties kan niet worden opgemaakt om welke producten het gaat en bij welke factuur ze horen.
4.9.
De volgende facturen zijn wel zodanig gespecificeerd dat daaruit valt op te maken hoe deze tot stand zijn gekomen en/of om welke producten uit welke periode het gaat:
factuurnr [fact.nr. 1] , € 703,38,
factuurnr [fact.nr. 2] , € 15.777,10,
factuurnr [fact.nr. 3] , € 3.288,60,
factuurnr [fact.nr. 4] , € 15.626,10,
factuurnr [fact.nr. 5] , € 7.037,35.
Dat is in totaal € 42.432,53. Dit betekent dat jegens [gedaagde 1] toewijsbaar is € 42.432,53 minus € 18.241,32 en € 2.652,48 (zie 4.1.) = € 21.538,73. Nu pas met dit vonnis duidelijk is geworden wat [gedaagde 1] nog moet betalen, zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf veertien dagen na vonnisdatum. Aan buitengerechtelijke kosten is volgens de geldende tarieven € 990,00 toewijsbaar.
4.10.
Gezien deze uitkomst is het niet gek dat [gedaagde 2] het op een procedure heeft laten aankomen. Dit getuigt in ieder geval niet van betalingsonwil die tot bestuurdersaansprakelijkheid zou kunnen leiden. Van aan [gedaagde 2] toe te rekenen betalingsonmacht is ook niet gebleken, zodat de vordering jegens hem zal worden afgewezen.
4.11.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten, met uitzondering van de beslagkosten, die toewijsbaar zijn, tussen hen worden verrekend zoals hierna is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 21.538,73, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 25 september 2024 tot aan de algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 990,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 1.289,55 aan beslagkosten,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
verrekent de proceskosten aldus tussen partijen dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, rechter, bijgestaan door mr. S.C.C. Valk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.