ECLI:NL:RBAMS:2024:5973

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/13/743592 / HA ZA 23-1118
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van Stichting Dier&Recht tegen Raad van Beheer inzake stambomen voor kortsnuitige honden

In deze zaak heeft Stichting Dier&Recht een collectieve actie aangespannen tegen de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland. De stichting vordert dat de Raad van Beheer stopt met het afgeven van stambomen voor kortsnuitige honden die zijn gefokt in strijd met het Besluit houders van dieren en de handhavingscriteria. De rechtbank heeft op 25 september 2024 een tussenvonnis gewezen waarin zij oordeelt dat de WAMCA van toepassing is op deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat Stichting Dier&Recht ontvankelijk is voor een deel van haar vorderingen, namelijk die gericht op het dierenwelzijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Stichting Dier&Recht niet kan opkomen voor de belangen van consumenten, omdat dit niet in haar statuten is vastgelegd. De rechtbank heeft de Raad van Beheer opgedragen om het onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, met een dwangsom van € 2.500,- per onrechtmatig afgegeven stamboom. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij de rechtbank de collectieve vordering heeft vastgesteld en de verdere procedure heeft aangekondigd.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/743592 / HA ZA 23-1118
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
STICHTING DIERENRECHT,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Stichting Dier&Recht,
advocaat: mr. H.P. Wellenberg,
tegen
RAAD VAN BEHEER OP KYNOLOGISCH GEBIED IN NEDERLAND,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Raad van Beheer,
advocaat: mr. A.B. Lever.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 december 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de rolbeslissing van 29 mei 2024,
- de akte van Stichting Dier&Recht van 26 juni 2024,
- de akte van Raad van Beheer van 24 juli 2024.
1.2.
Daarna is een datum voor het vonnis bepaald over de in deze fase aan de orde zijnde onderwerpen: het toepasselijk collectieve actierecht en de ontvankelijkheid van Stichting Dier&Recht.

2.In het kort: waar gaat deze zaak over?

2.1.
Stichting Dier&Recht vordert in deze collectieve actie dat de Raad van Beheer stopt met het afgeven van stambomen van honden, specifiek kortsnuitige honden, die zijn gefokt in strijd met het Besluit houders van dieren en de daarvoor opgestelde handhavingscriteria.
2.2.
Omdat Stichting Dier&Recht dit vordert middels een collectieve actie procedure, moet de rechtbank eerst bepalen welk collectieve actierecht van toepassing is en vervolgens of Stichting Dier&Recht ontvankelijk is op grond van dit collectieve actierecht.
2.3.
De rechtbank beslist in dit vonnis dat Stichting Dier&Recht ontvankelijk is voor een deel van haar vorderingen en dat een zitting zal worden gepland om deze vorderingen inhoudelijk te bespreken.

3.De feiten

3.1.
Stichting Dier&Recht is opgericht in 2006 en is een stichting die beoogt de rechtspositie en het welzijn van dieren te bewaken en te verbeteren.
3.2.
In artikel 2 van de statuten van Stichting Dier&Recht is bepaald wat het doel is van Stichting Dier&Recht:

Doel
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel:
de belangen van dieren te behartigen en hun rechtspositie te versterken.
2. De stichting beoogt verder:
a. de rechtsontwikkeling en het verbeteren van wetgeving ten gunste van het dier;
b. de bestaande rechtsmiddelen ter bescherming van het dier toe te laten passen;
c. het bewustzijn te bevorderen over het welzijn, het lijden en de gezondheid van dieren;
d. het bewustzijn te bevorderen over de negatieve gevolgen voor de natuur door het houden van dieren;
e. op te treden tegen aantasting van de natuur.
De stichting beoogt niet het maken van winst. (…)”
3.3.
De Raad van Beheer is een vereniging van verenigingen. De leden van de Raad van Beheer zijn rasverenigingen, kynologenclubs en bijzondere verenigingen. Eén van de taken van de Raad van Beheer is het afgeven van stambomen aan fokkers van rashonden in Nederland. Zij is de enige organisatie in Nederland die dergelijke stambomen afgeeft. Dit doel staat in de statuten van de Raad van Beheer:
“De Raad van Beheer heeft ten doel:
(…)
b. het voeren van een stamboekhouding voor rashonden; (…)”
3.4.
Sinds 2014 is het verboden met honden te fokken op een wijze waarop de gezondheid van het ouderdier of nakomelingen benadeeld kan worden (artikel 3.4 lid 1 Besluit houders van dieren). Ook is bepaald dat bij het fokken in ieder geval, voor zover mogelijk, wordt voorkomen dat ernstige erfelijke afwijkingen, uiterlijke kenmerken die schadelijk zijn voor welzijn of gezondheid en ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen (artikel 3.4 lid 2 Besluit houders van dieren).
3.5.
Het Besluit houders van dieren beperkt zich tot doelvoorschriften en bevat open normen. In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Universiteit Utrecht op 21 januari 2019 zes handhavingscriteria opgesteld voor het fokken van kortsnuitige honden (hierna ook wel: de handhavingscriteria) [1] .

4.De collectieve vorderingen

4.1.
Stichting Dier&Recht vordert – enigszins samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat de Raad van Beheer onrechtmatig jegens Stichting Dier&Recht handelt door stambomen af te geven (aan fokkers) voor kortsnuitige pups die zijn gefokt in strijd met artikel 3.4 Besluit houders van dieren en de handhavingscriteria waarmee de open norm is ingevuld;
II. voor recht te verklaren dat de Raad van Beheer onrechtmatig jegens Stichting Dier&Recht handelt door stambomen af te geven (aan fokkers) voor kortsnuitige pups zonder dat de fokker door middel van een dierenartsverklaring dan wel een door een dierenarts ingevuld petscan formulier heeft aangetoond dat de (combinatie van) ouderdieren voldoen aan artikel 3.4 Besluit houders van dieren en de handhavingscriteria waarmee de open norm is ingevuld;
III. voor recht te verklaren dat het afgeven van stambomen (aan fokkers) door de Raad van Beheer voor kortsnuitige pups die zijn gefokt in strijd met artikel 3.4 Besluit houders van dieren kwalificeert als een oneerlijke en/of misleidende handelspraktijk;
IV. voor recht te verklaren dat het afgeven van stambomen (aan fokkers) door de Raad van Beheer voor kortsnuitige pups zonder dat de fokker door middel van een dierenartsverklaring dan wel een door een dierenarts ingevuld petscan formulier heeft aangetoond dat de (combinatie van) ouderdieren voldoet aan artikel 3.4 Besluit houders van dieren en de handhavingscriteria waarmee de open norm is ingevuld kwalificeert als een oneerlijke en/of misleidende handelspraktijk;
V. de Raad van Beheer te gebieden om het onrechtmatig handelen en de oneerlijke en/of misleidende handelspraktijken zoals omschreven onder punten I, II, III en IV te staken en gestaakt te houden, dit op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per onrechtmatig afgegeven stamboom;
VI. de Raad van Beheer te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2.
Stichting Dier&Recht wil met deze procedure bereiken dat de Raad van Beheer wordt veroordeeld te stoppen met het afgeven van stambomen aan fokkers voor kortsnuitige honden die zijn gefokt in strijd met de wet (artikel 3.4. Besluit houders van dieren zoals ingevuld door de handhavingscriteria). Honden met kortere snuiten en kleinere neusopeningen dan beschreven in de handhavingscriteria lijden namelijk chronisch aan onder andere ernstige benauwdheid, hoofdpijn en oogproblemen.
Voor vordering I en II stelt Stichting Dier&Recht dat de Raad van Beheer onrechtmatig handelt in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) – in strijd met de wet dan wel de maatschappelijke zorgvuldigheid – door stambomen af te geven aan kortsnuitige honden waarvan de ouderdieren niet voldoen aan de handhavingscriteria en waarmee dus niet mag worden gefokt. Hierdoor stimuleert dan wel faciliteert de Raad van Beheer dat fokkers de wet overtreden.
Stichting Dier&Recht legt aan voor vordering III en IV ten grondslag dat daarnaast sprake is van oneerlijke en/of misleidende handelspraktijken. De Raad van Beheer verkoopt weliswaar zelf geen honden, maar kwalificeert wel als handelaar. Stambomen zijn sterk verkoop bevorderend en het afgeven ervan kwalificeert daarom als handelspraktijk. Het afgeven van stambomen voor kortsnuitige honden die gefokt zijn in strijd met de wet en de handhavingscriteria is oneerlijk en misleidend. De gemiddelde consument wordt hiermee op het verkeerde been gezet want door de aanwezige stamboom nemen zij aan dat zij een gezonde hond kopen die is gefokt met het oog op dierenwelzijn, terwijl dat niet waar is.
4.3.
De Raad van Beheer concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Stichting Dier&Recht, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Stichting Dier&Recht, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Stichting Dier&Recht in de kosten van deze procedure.
Primair voert de Raad van Beheer aan dat de zes handhavingscriteria van de Universiteit Utrecht in het kader van artikel 3.4 Besluit houders van dieren ten onrechte worden gehanteerd. Deze handhavingscriteria zijn ongeschikt als invulling van de handhaving van de norm van artikel 3.4 Besluit houders van dieren. De Raad van Beheer geeft stambomen af voor honden die de internationaal erkende zogenoemde Cambridge test doorstaan. Die test is in Europese landen de standaard, de handhavingscriteria zijn onjuist. Het hanteren van de handhavingscriteria is in strijd met de strekking van het Besluit houders van dieren, fundamentele rechtsbeginselen en het publiekrecht, want strijdig met het beginselen van rechtszekerheid, zorgvuldigheid, transparantie, vertrouwen en het verbod op willekeur. Dit maakt dat van de Raad van Beheer niet gevergd kan worden dat zij daaraan gebonden zou zijn. Subsidiair geldt dat de wijze van handhaving van artikel 3.4 Besluit houders van dieren in strijd is met Europees recht, omdat die de uitvoer van bepaalde rassen binnen de Europese Unie ernstig beperkt. Dit is een verboden uitvoerbeperking in de zin van artikel 35 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Meer subsidiair betoogt de Raad van Beheer dat geen sprake is van handelen in strijd met de wet of een norm van ongeschreven recht, oneerlijke handelspraktijk of misleiding van consumenten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig voor de ontvankelijkheidsvraag, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In dit vonnis zal eerst het toepasselijk collectieve actie regime worden vastgesteld. Vervolgens zal dat toepasselijke collectieve actierecht worden toegepast en zal worden getoetst of Stichting Dier&Recht ontvankelijk is haar vorderingen. De rechtbank eindigt dit vonnis tot slot met het verdere verloop van de procedure.
5.2.
Stichting Dier&Recht heeft in haar dagvaarding en in haar aanvullende akte van 26 juni 2024 gesteld dat zij ontvankelijk is op grond van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie [2] (hierna: de WAMCA). De Raad van Beheer refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal dit ambtshalve beoordelen.
Welk wettelijk regime is van toepassing: WAMCA of artikel 3:305a BW (oud)?
5.3.
Met ingang van 1 januari 2020 is de WAMCA in werking getreden. Daarvoor bestond in artikel 3:305a BW (oud) een wettelijke regeling voor collectieve acties waarbij, samengevat, wel een verklaring voor recht gevraagd kon worden maar geen schadevergoeding [3] .
5.4.
De WAMCA is van toepassing op procedures die zijn ingesteld na 1 januari 2020 en die betrekking hebben op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016. [4] De dagvaarding van Stichting Dier&Recht dateert van na 1 januari 2020, dus na de inwerkingtreding van de WAMCA. Stichting Dier&Recht eist dat de Raad van Beheer stopt met het afgeven van stambomen van pups die zijn gefokt in strijd met artikel 3.4 Besluit houders van dieren. Dit artikel is weliswaar ingevoerd in 2014, maar de invulling van deze norm met de zes handhavingscriteria van de Universiteit Utrecht bestaat sinds 21 januari 2019 (zie 3.5). De door Stichting Dier&Recht gestelde onrechtmatige gedraging, dan wel oneerlijke handelspraktijk, ziet op het afgeven van stambomen die in strijd zijn met die handhavingscriteria en dus op de periode na 2019. De vorderingen zien daardoor alleen op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na 15 november 2016 en daarmee is de WAMCA van toepassing op de vorderingen van Stichting Dier&Recht jegens de Raad van Beheer.
De ontvankelijkheidseisen van de WAMCA
5.5.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van de ontvankelijkheid van Stichting Dier&Recht onder het WAMCA regime.
Stichting Dier&Recht niet ontvankelijk in haar vorderingen III en IV
5.6.
Voor de ontvankelijkheidsvraag speelt een rol voor welke belangen Stichting Dier&Recht op komt. De rechtbank begrijpt de collectieve actievorderingen van Stichting Dier&Recht zo dat vorderingen I en II zien op een meer algemeen belang, namelijk het dierenwelzijn, en de vorderingen III en IV op de belangen van consumenten/potentiële kopers.
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat Stichting Dier&Recht niet kan opkomen voor het belang van consumenten vanwege oneerlijke handelspraktijken. Stichting Dier&Recht voldoet namelijk niet aan het vereiste van artikel 3:305a lid 1 BW; als Stichting Dier&Recht wil opkomen voor die consumentenbelangen moet dat in haar statuten staan. In haar statuten staat slechts dat zij opkomt voor het dierenwelzijn, het belang van het dier en de natuur (zie 3.2) en niet dat zij (ook) op komt voor de belangen van consumenten. Daarom is Stichting Dier&Recht niet-ontvankelijk in haar vorderingen III en IV en het deel van vordering V dat daarmee samenhangt.
5.8.
De vorderingen I en II zien op het door Stichting Dier&Recht gestelde onrechtmatig handelen van de Raad van Beheer. Die gestelde onrechtmatige daad ziet op het dierenwelzijn. In het licht van dit belang leest de rechtbank de gevraagde verklaring voor recht onder I en II zo dat de Raad van Beheer niet onrechtmatig handelt jegens Stichting Dier&Recht, want dat zou Stichting Dier&Recht immers opkomen voor haar eigen belang, maar dat de Raad van Beheer onrechtmatig handelt in het algemeen en daarmee het dierenwelzijn in het geding is.
Voor vordering I en II en de daarmee samenhangende resterende vordering onder V moet worden bepaald of Stichting Dier&Recht ontvankelijk is.
Vereisten
5.9.
Onder de WAMCA moet Stichting Dier&Recht voldoen aan:
  • artikel 1018c lid 5 onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv): de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW;
  • artikel 1018c lid 5 onder b Rv: eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het instellen van een collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering;
  • artikel 1018c lid 5 onder c Rv: niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering.
Lichtere regime van lid 6: algemeen belang actie
5.10.
Op grond van de eerste bulletpoint moet Stichting Dier&Recht voldoen aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW. Stichting Dier&Recht hoeft echter niet aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2 onder a tot en met e en lid 5 BW te voldoen als de vordering ziet op een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang heeft of wanneer de aard van de vordering daartoe aanleiding geeft (artikel 3:305a lid 6 BW). Dit wordt ook wel het ‘lichtere regime’ van lid 6 genoemd.
5.11.
Volgens Stichting Dier&Recht voldoet zij aan de criteria voor toepassing van artikel 3:305a lid 6 BW en is het lichtere regime van toepassing. De rechtbank gaat hier in mee. De vorderingen I, II en de resterende vordering onder V zien op het belang van het dierenwelzijn. Dat is aan te merken als een algemeen belang. Meer specifiek het ideële belang van welzijnsverbetering van dieren. Stichting Dier&Recht heeft dit ook onderbouwd door te stellen dat het gaat om het bewerkstelligen van gedragsverandering bij de Raad van Beheer en niet op verkrijgen van een schadevergoeding.
1018c lid 5 onder a Rv: de vereisten 3:305a BW onder het lichte regime van lid 6
5.12.
Dit betekent dat Stichting Dier&Recht alleen nog dient te voldoen aan de volgende vereisten van artikel 3:305a BW:
de ingestelde rechtsvordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, deze belangen worden ingevolge de statuten behartigt en deze belangen zijn voldoende gewaarborgd (artikel 3:305a lid 1 BW),
de stichting is voldoende representatief (artikel 3:305a lid 2 aanhef BW),
een financiering niet afkomstig is van een financier die een concurrent is van degene tegen wie de rechtsvordering zich richt, of van een financier die afhankelijk is van degene tegen wie de rechtsvordering zich richt (3:305a lid 2 onder f BW),
e stichting heeft geen winstoogmerk (artikel 3:305a lid 3 onder a BW),
de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (artikel 3:305a lid 3 onder b BW),
de stichting heeft voldoende getracht het gevorderde door het voeren van minnelijk overleg te bereiken (artikel 3:305a lid 3 onder c BW).
5.13.
Zoals hiervoor al is geoordeeld strekt de door Stichting Dier&Recht ingestelde rechtsvordering tot bescherming van het algemeen belang, namelijk dierenwelzijn. In de statuten van Stichting Dier&Recht staat ook dat zij dit belang behartigt (zie 3.2). Deze belangen zijn ook voldoende gewaarborgd, in die zin dat er activiteiten door Stichting Dier&Recht op dit gebied zijn ontplooid (wat hierna verder wordt toegelicht). Hiermee voldoet Stichting Dier&Recht dus aan het vereiste van artikel 3:305a lid 1 BW.
5.14.
De belangen zijn verder voldoende gewaarborgd als de stichting voldoende representatief is, gelet op de achterban. Stichting Dier&Recht is een non-profitorganisatie voor de bescherming van dieren. Stichting Dier&Recht is voldoende representatief om deze procedure te voeren. Zij staat bekend als een stichting die op komt voor de belangen van dieren en daarover campagnes voert, voorlichtingen geeft, rechtszaken voert en gesprekspartner is bij actualiteitenprogramma’s en van de overheid bij onderwerpen over dierenwelzijn. Stichting Dier&Recht heeft geen leden, maar wel een achterban zoals blijkt uit het feit dat zij door donaties van sympathisanten wordt gefinancierd en uit die middelen deze procedure bekostigd. Ook aan het vereiste van 3:305a lid 2 aanhef BW is voldaan.
5.15.
De financiering van Stichting Dier&Recht is afkomstig van individuele donateurs. Dat geld is voor de bedrijfsvoering van Stichting Dier&Recht en voor de financiering van rechtszaken. De financiering is daardoor niet afkomstig van een concurrent van de Raad van Beheer of van een financier die afhankelijk is van de Raad van Beheer. Stichting Dier&Recht voldoet aan het vereiste van artikel 3:305a lid 2 onder f BW.
5.16.
Verder heeft Stichting Dier&Recht geen winstoogmerk. Dat staat in haar statuten (zie 3.2). De vordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer omdat het alleen gaat over het afgeven van stambomen in Nederland door de Raad van Beheer. Daarnaast heeft Stichting Dier&Recht voldoende onderbouwd dat zij heeft geprobeerd om tot een oplossing te komen met de Raad van Beheer (maar dit niet is gelukt). Daardoor voelt Stichting Dier&Recht ook aan de vereisten van artikel 3:305 lid 3 onder a, b en c BW.
1018c lid 5 onder b Rv
5.17.
Uit artikel 1018c lid 5 onder b Rv volgt dat Stichting Dier&Recht voldoende aannemelijk moet maken dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn.
5.18.
De feitelijke en rechtsvragen die in deze procedure moet worden beantwoord zijn voldoende gemeenschappelijk. De vraag of de Raad van Beheer stambomen mag afgeven voor honden die worden gefokt in strijd met de wet is een algemene, principiële vraag die niet op een andere manier aan de rechter kan worden voorgelegd. Het is efficiënter en effectiever om deze vraag in een collectieve procedure te beantwoorden dan via het voeren van individuele procedures over iedere stamboom die wordt afgegeven.
1018c lid 5 onder c Rv: collectieve ordering niet summierlijk ondeugdelijk
5.19.
Doel van artikel 1018c lid 5 sub c Rv is om in uitzonderlijke gevallen een collectieve vordering al vóór de inhoudelijke behandeling niet in behandeling te nemen omdat deze niet deugt. [5] Daarvan is niet gebleken.
Conclusie ontvankelijkheid
5.20.
Stichting Dier&Recht is ontvankelijk in haar vorderingen I, II, V (voor zover die ziet op vordering I en II) en VI.
Verder verloop procedure
5.21.
Nu Stichting Dier&Recht ontvankelijk is moet over een aantal procedureregels nog een beslissing worden genomen voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld. Het gaat om de volgende punten:
  • het aanwijzen van een exclusieve belangenbehartiger (artikel 1018e lid 1 Rv);
  • beoordelen wat de collectieve vordering precies inhoudt, voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt en of de aan een bepaalde plaats gebonden aard van de collectieve vordering aanleiding geeft voor behandeling van de zaak bij een ander gerecht (artikel 1018e lid 2 Rv);
  • het vaststellen van de termijn voor zogenoemde opt-out (en eventueel opt-in ) vaststelt (artikel 1018f lid 1 en 5 Rv), waarbij de rechter in ieder geval een of meer nieuwsbladen aanwijst waarin de relevante informatie voor de opt-out / opt-in wordt aangekondigd (artikel 1018f lid 3 Rv);
  • indien er personen tot de nauw omschreven groep behoren die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben en een voor Nederland bindende internationale of Unieregeling geen wijze van aankondiging voorschrijft, aankondiging gelasten op een door hem te bepalen wijze (artikel 1018f lid 3 Rv); en
  • een termijn voor het beproeven van een schikking stelt (artikel 1018g Rv).
5.22.
Deze voorschriften gelden ook voor vorderingen die niet zien op schadevergoeding maar op een algemeen belang-actie, zoals deze zaak. In beginsel moeten deze stappen dan ook worden doorgelopen, maar voor algemeen belang-acties ligt dat wel ingewikkeld.
Allereerst geldt dat het aanwijzen van een exclusief belangenbehartiger is bedoeld om duidelijk te maken wie van de belangenorganisaties die voor een bepaalde gebeurtenis een collectieve vordering hebben ingediend, de leiding heeft in de procedure en daarvoor verantwoordelijk is. Ook is de exclusieve belangenbehartiger degene die met de verweerder tot een schikking kan komen voor de hele groep die hij behartigt. In deze zaak zijn er geen andere belangenorganisaties die een zelfde vordering hebben ingesteld. Het aanwijzen van een exclusieve belangenbehartiger is daarom niet nodig, terwijl het wel tot verdere vertraging van de zaak leidt. Daarnaast is er in deze zaak geen nauw omschreven groep waar Stichting Dier&Recht voor optreedt; het gaat niet om de belangen van haar leden of van mensen die zich bij haar hebben aangemeld, maar om een algemeen belang, het dierenwelzijn. Omdat er geen nauw omschreven groep is van wie de belangen in deze collectieve vorderingen worden behartigd, kan die groep ook niet worden aangeschreven om kenbaar te maken of zij gebonden willen zijn door de uitspraak.
Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het niet zinvol wordt geacht om Stichting Dier&Recht als exclusief belangenbehartiger aan te wijzen en de opt-out procedure te volgen. Ook het aanhouden van de procedure om een schikking te beproeven wordt niet zinvol geacht omdat Stichting Dier&Recht als opkomend voor een algemeen belang niet kan onderhandelen namens de hele maatschappij.
5.23.
De rechtbank zal daarom de hiervoor onder 5.21 genoemde voorschriften in deze zaak niet naleven en overgaan tot de inhoudelijke beoordeling. Dat betekent dat een mondelinge behandeling zal worden gepland voor het inhoudelijk deel. Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.8 is overwogen stelt de rechtbank de collectieve vordering als volgt vast:
dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de Raad van Beheer onrechtmatig handelt door stambomen
af te geven (aan fokkers) voor kortsnuitige pups die zijn gefokt in strijd met artikel 3.4 Besluit houders van dieren en de handhavingscriteria waarmee de open norm is ingevuld;
II. voor recht te verklaren dat de Raad van Beheer onrechtmatig handelt door
stambomen af te geven (aan fokkers) voor kortsnuitige pups zonder dat de fokker door middel van een dierenartsverklaring dan wel een door een dierenarts ingevuld petscan formulier heeft aangetoond dat de (combinatie van) ouderdieren voldoen aan artikel 3.4 Besluit houders van dieren en de handhavingscriteria waarmee de open norm is ingevuld;
III. de Raad van Beheer te gebieden om het onrechtmatig handelen zoals omschreven
onder punten I en II te staken en gestaakt te houden, dit op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per onrechtmatig afgegeven stamboom;
IV. de Raad van Beheer te veroordelen in de kosten van het geding.
5.24.
Partijen wordt gevraagd binnen één week – uiterlijk
2 oktober 2024– hun verhinderdata op te geven voor de periode februari-april 2025.
5.25.
Aan de hand van de opgegeven verhinderdata zal een mondelinge behandeling van het inhoudelijke geschil worden gepland.
5.26.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat Stichting Dier&Recht ontvankelijk is in haar vorderingen I, II, V (voor zover die vordering ziet op vordering I en II) en VI en dat deze vorderingen voldoen aan de vereisten van artikel 1018c lid 5 Rv,
6.2.
beslist dat een mondelinge behandeling wordt gehouden ten overstaan van een meervoudige kamer,
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
2 oktober 2024voor opgave verhinderdata in de periode
februari - april 2025,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser, mr. L. Voetelink mr. Q.R.M. Falger, rechters, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.

Voetnoten

1.Fokken met kortsnuitige honden; criteria ter handhaving van art. 3.4. Besluit Houders van dieren; Dr. Marjan AE van Hagen (Departement Dier in Wetenschap en Maatschappij en het Expertisecentrum Genetica Gezelschapsdieren), in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, p. 26
2.Wet van 20 maart 2019, Stb. 2019, 130, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie).
3.Wet van 6 april 1994 tot regeling van de bevoegdheid van bepaalde rechtspersonen om ter bescherming van de belangen van andere personen een rechtsvordering in te stellen (Stb. 1994, 269), waarbij artikel 3:305a BW is ingevoerd, in combinatie met de Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de collectieve afwikkeling van massaschades te vergemakkelijken (Kamerstukken II 2005-2006, 29 414, Stb. 2005, 340) in werking getreden op 16 juli 2005, laatstelijk gewijzigd op 13 juli 2016.
4.artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw BW (Ow NBW)
5.