ECLI:NL:RBAMS:2024:5963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
13-141377-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 26 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 juni 2024 gestart, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de beslistermijn voor de overlevering verlengd en de gevangenhouding bevolen.

In een tussenuitspraak op 3 juli 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat dit op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leidt. De rechtbank heeft de beslistermijn opnieuw verlengd en de gevangenhouding verlengd.

Tijdens de zitting op 12 september 2024 is de behandeling hervat, waarbij opnieuw vragen zijn gesteld over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen antwoorden zijn ontvangen op de eerder gestelde vragen en dat er een individueel gevaar van schending van de grondrechten bestaat voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft besloten de beslissing over de overlevering nogmaals aan te houden en een termijn van 30 dagen gesteld voor het ontvangen van informatie over mogelijke wijzigingen in de omstandigheden. De zaak zal begin november 2024 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-141377-24
Datum uitspraak: 26 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2023 door
the Regional Court in Łódź, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 19 juni 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 19 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Pershad, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 3 juli 2024
Het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Voorts heeft de rechtbank in de tussenuitspraak de grondslag van het EAB opgenomen en daarnaast vastgesteld dat er lijstfeiten zijn aangekruist. Ten slotte heeft de rechtbank het onschuldverweer verworpen en de Poolse rechtstaatproblematiek benoemd.
Die overwegingen van de tussenuitspraak worden in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.
Ook is de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamer 14 augustus 2024
In raadkamer is de beslistermijn nogmaals verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 12 september 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 12 september 2024, in aanwezigheid van mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn nogmaals verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [3]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [4]
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 3 juli 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan (tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat zij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar zij terecht komt? Of zal zij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
Indien zij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou zij dan minimaal buiten haar cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat zij, indien zij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Bij de rechtbank zijn meerdere zaken aanhangig waarin zij het openbaar ministerie in de gelegenheid heeft gesteld de genoemde vragen te stellen. Het openbaar ministerie heeft er vervolgens voor gekozen deze vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak wordt op 1 oktober 2024 een uitspraak verwacht. Het openbaar ministerie heeft laten weten de vragen pas hierna in elke andere Poolse vervolgingszaak voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. In de zaak van de opgeëiste persoon zijn bovengenoemde vragen dan ook nog niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd, ondanks dat de rechtbank daartoe al opdracht heeft gegeven in haar tussenuitspraak van 3 juli 2024.
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon daarmee al ruim vijf maanden voortduurt, waarvan in bijna drie maanden niets is gebeurd omdat de door de rechtbank geformuleerde vragen niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank aanleiding om de beslistermijn niet nogmaals op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW te verlengen.
De rechtbank stelt vast dat er geen antwoorden zijn ontvangen op de vragen die in de tussenuitspraak van 3 juli 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon zijn gesteld, en dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering nog één laatste keer aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase normaliter niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven in de vragen van de rechtbank genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
De rechtbank stelt hierbij een termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen. Bij het bepalen van deze termijn heeft de rechtbank meegewogen dat de procedure nu ruim vijf maanden duurt en dat binnen afzienbare termijn, namelijk op 1 oktober 2024, uitspraak wordt verwacht in de zaak waarin het openbaar ministerie de door de rechtbank gestelde vragen wel heeft voorgelegd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in die zaak.
Binnen deze termijn van 30 dagen zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak begin november 2024 weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of een verandering in de omstandigheden is opgetreden.
Op basis van artikel 22, zesde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge het thans geldende artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

4.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 18 november 2024 (het einde van de verlengde beslistermijn) opnieuw op zitting moet worden gepland;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met 30 dagen.
VERLENGTde gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
4.Artikel 11, tweede lid, OLW.