ECLI:NL:RBAMS:2024:5947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
13-211138-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Kantongerecht in Euskirchen, Duitsland. De zaak werd behandeld in de Internationale Rechtsulpkamer van de rechtbank, waar de officier van justitie, mr. A. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 en met Armeense nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.L.P. Biesmans. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft een verblijfsrecht in Nederland en kan in Nederland worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt, namelijk illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigde dat de opgeëiste persoon in geval van veroordeling in Duitsland terug naar Nederland zal worden overgebracht voor de tenuitvoerlegging van de straf.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de medische situatie van de opgeëiste persoon geen reden was om aan te nemen dat er sprake zou zijn van een schending van mensenrechten in Duitsland. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen belemmeringen waren en het EAB aan de wettelijke eisen voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-211138-24
Datum uitspraak: 25 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 2 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 juli 2023 door het Kantongerecht (
Amtsgericht) Euskirchen, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 september 2024, in aanwezigheid van mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.L.P. Biesmans, advocaat in Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Armeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel met het oog op voorarrest van het Kantongerecht (
Amtsgericht) Euskirchen van 22 juni 2023 (met dossiernummer 29 Ls 73/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De opgeëiste persoon heeft een beroep gedaan op gelijkstelling met een Nederlander. Om daarvoor in aanmerking te komen moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Uit een brief van 10 juli 2024 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 15 juni 2007 een aansluitend verblijfsrecht in Nederland heeft en dat hij in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND. Uit de brief van de IND van 10 juli 2024 volgt dat een eventuele veroordeling in Duitsland voor het in het EAB genoemde strafbare feit er waarschijnlijk niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan de derde voorwaarde is dus voldaan.
Garantie
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Leidinggevende Hoofdofficier van Justitie te Bonn heeft op 1 juli 2024 de volgende garantie gegeven:
“Er wordt gegarandeerd dat de vervolgde persoon in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldende versie van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie […] terug naar Nederland wordt overgebracht voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden .
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van deze weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat het bewijs zich in Duitsland bevind, de verdovende middelen ingevoerd zouden worden naar Duitsland, de Duitse rechtsorde het meest geschonden is, de medeverdachte wordt vervolgd in Duitsland, en het openbaar ministerie niet van plan is om de strafvervolging over te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In dat licht en mede gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten, vormt het gegeven dat het feit geacht wordt geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden aangezien niet duidelijk is of de zorg die de opgeëiste persoon momenteel ontvangt zal worden voortgezet in Duitsland. De opgeëiste persoon neemt medicatie en is in afwachting van een plaats in een verslavingskliniek. Indien hij aan Duitsland wordt overgeleverd, is niet gegarandeerd dat hij die medicatie en behandeling voor zijn verslaving zal krijgen. Dit zou leiden tot een onmenselijke en vernederende behandeling.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de medische situatie van de opgeëiste persoon geen reden is om aan te nemen dat sprake zal zijn van een schending van artikel 11 OLW, nu de raadsvrouw niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd dat in Duitsland aan gedetineerden met verslavingsproblematiek geen adequate zorg geleverd zal worden. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over objectieve en naar behoren bijgewerkte gegevens die in het algemeen duiden op een mogelijke mensenrechtenschending in Duitse detentie-instellingen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Kantongerecht (
Amtsgericht) Euskirchen (Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.