3.4.1Motivering vrijspraken
Modus operandi
De rechtbank stelt voorop dat in onderhavige zaken door de dader veelal op vergelijkbare wijze tewerk is gegaan. Een man belt aan bij oudere mensen, vertelt hen dat er mogelijk sprake is van lekkage en dat hij hun kranen moet controleren. Vervolgens laat hij de slachtoffers de kranen in verschillende kamers in hun huis voor enige tijd open en dicht draaien. Wanneer de slachtoffers gaan kijken waar de man is, is hij weg en heeft hij goederen, overwegend sieraden, uit het huis weggenomen. Hoewel dit een opvallende en herkenbare werkwijze is, wordt deze babbeltruc door vele daders gebruikt. Deze werkwijze is daarom niet dusdanig specifiek dat deze alleen op grond daarvan in de richting van verdachte wijst als degene die de diefstallen heeft gepleegd. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling dan ook nagaan of het dossier voor elke tenlastegelegde diefstal, en dus los van de gebruikte werkwijze, voldoende bewijs bevat.
Partiële vrijspraak zaak A feit 1
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de diefstallen in de woning van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] . Met betrekking tot [slachtoffer 8] zit naast de aangifte, een foto van een verdachte van de diefstal in het dossier. Deze foto – waar de herkenning van de verbalisant op is gebaseerd – is echter van zeer veraf genomen en de specifieke gezichtskenmerken van diegene zijn niet duidelijk in beeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de foto van onvoldoende kwaliteit is om hier een betrouwbare en overtuigende herkenning op te baseren die bij zou kunnen bijdragen aan het bewijs. Nu het dossier verder geen bewijs in deze zaak bevat, spreekt de rechtbank verdachte voor dit deel vrij. Ditzelfde geldt met betrekking tot [slachtoffer 9] . De foto’s in het dossier zijn niet duidelijk genoeg om daarop een herkenning te kunnen baseren. Het dossier bevat dan enkel een aangifte van [slachtoffer 9] . Weliswaar past verdachte in het door [slachtoffer 9] opgegeven signalement van de dader, en komt de werkwijze overeen, maar beide zijn niet zodanig uniek dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. Ook hiervan spreekt de rechtbank verdachte vrij.
Vrijspraak zaak B feit 1
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij voor feit 1 van zaak B. Dit feit ziet op de diefstal van een pinpas van [slachtoffer 12] . Feit 2 in zaak B betreft het pinnen met die pinpas, wat ook aan verdachte ten laste is gelegd als diefstal met een valse sleutel. Zoals hierna onder 3.4.2 wordt overwogen, acht de rechtbank dat laatstgenoemde feit bewezen. De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet met voldoende overtuiging vaststellen verdachte de pinpas ruim vier uur eerder van aangeefster heeft gestolen. De herkenning van verdachte door slachtoffer [slachtoffer 12] is niet betrouwbaar genoeg. De herkenning is namelijk gebaseerd op een enkelvoudige fotoconfrontatie, in plaats van een meervoudige fotoconfrontatie met foto’s van meerdere personen met op elkaar lijkende uiterlijke kenmerken. De confrontatie heeft daarnaast pas bijna acht maanden na de diefstal plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt daarom dat deze herkenning onvoldoende bewijskracht heeft. Nu verder bewijs ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is die op 21 september 2018 de diefstal in de woning van [slachtoffer 12] heeft gepleegd.
3.4.2Motivering bewezenverklaring
Partiële bewezenverklaring zaak A feit 1
Bekennende verklaring ter terechtzitting
Verdachte heeft ter terechtzitting een aantal diefstallen die hem in zaak A feit 1 ten laste zijn gelegd, bekend. Dit betreft de diefstal van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Het dossier bevat daarnaast aangiften van deze slachtoffers. Bij het voorhouden van deze aangiften ter terechtzitting, verklaart verdachte deze vier diefstallen te hebben gepleegd. De babbeltruc die hij bij hen heeft gebruikt, komt telkens overeen. In het geval van slachtoffer [slachtoffer 4] heeft verdachte tevens bekend dat hij, naast de hiervoor onder
Modus operandibeschreven handelingen, tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij haar gouden armbanden af moest doen omdat die een (storend) effect zouden hebben op de kranen waar hij naar aan het kijken was. Nadat [slachtoffer 4] haar armbanden af heeft gedaan, heeft verdachte deze van haar weggenomen en heeft hij het huis verlaten. De rechtbank acht zaak A feit 1 ten aanzien van deze vier slachtoffers bewezen.
[slachtoffer 6]
Slachtoffer [slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van diefstal in haar woning. Op diezelfde dag is verdachte kort na die diefstal door een verbalisant gezien terwijl verdachte fietste in de wijk waar de woning van het slachtoffer is gelegen. Verdachte is na een korte achtervolging aangehouden. Bij verdachte zijn verschillende sieraden en medailles (die in de aangifte worden beschreven) aangetroffen. Het dossier bevat een proces-verbaal waaruit blijkt dat de bij verdachte aangetroffen goederen, de goederen zijn die dezelfde dag uit de woning van [slachtoffer 6] zijn weggenomen. Gelet op het korte tijdsbestek dat heeft gezeten tussen het plegen van de diefstal en het aantreffen van verdachte door de verbalisant, acht de rechtbank het alternatieve scenario dat verdachte de goederen van een vriend zou hebben overgenomen, ongeloofwaardig. Verder acht de rechtbank het aantreffen van DNA-materiaal van een ander dan verdachte in de woning van [slachtoffer 6] geen contra-indicatie voor de schuld van verdachte, gelet op de mogelijkheid dat [slachtoffer 6] andere mensen op bezoek heeft gehad in haar huis. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de goederen uit de woning van [slachtoffer 6] heeft weggenomen.
[slachtoffer 7]
heeft aangifte gedaan van diefstal van sieraden, waarbij de dader gebruik heeft gemaakt van de babbeltruc zoals hiervoor omschreven onder
Modus operandi.Verdachte past in het signalement zoals door [slachtoffer 7] is opgegeven. Uit de aangifte blijkt verder dat de dader in deze zaak, net als in de zaak met slachtoffer [slachtoffer 4] waarin verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, aan het slachtoffer heeft gevraagd de sieraden af te doen omdat die een storing bij de detector zou veroorzaken. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank een opvallend en specifiek overeenkomend detail in de werkwijze die de rechtbank niet bekend voorkomt uit andere vergelijkbare zaken waarin de ‘loodgietersbabbeltruc’ wordt toegepast Het dossier bevat verder een deskundigenrapport Forensisch DNA-onderzoek. In de woning van [slachtoffer 7] is op de spiegeldeur van het badkamerkastje een DNA-mengspoor aangetroffen waarvan het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte.Op basis van dit onderzoek staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat onder meer verdachte donor is geweest van dit DNA-materiaal. Het spoor is afkomstig van een handschoenafdruk. Aangeefster heeft tegen de forensische opsporingsambtenaar verklaard dat de gestolen sieraden zijn weggenomen uit een doosje dat in het badkamerkastje stond. Het aangetroffen DNA-spoor ondersteunt daarom het scenario dat verdachte de sieraden heeft weggenomen. Verdachte heeft daartegenover geen concreet en geloofwaardig alternatief scenario gesteld. Hij heeft enkel gesteld dat zijn DNA mogelijk is geplant door de dader. Hij heeft niet verteld wanneer hij een handschoen van een ander heeft gebruikt, of een ander een handschoen van hem heeft weggenomen. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank deze diefstal bewezen.
[slachtoffer 10]
In de aangifte van [slachtoffer 10] komt dezelfde werkwijze naar voren als bij de andere diefstallen die aan verdachte zijn ten laste gelegd en die de rechtbank bewezen acht. Eerder is vastgesteld dat deze werkwijze niet specifiek genoeg is om te kunnen spreken van een modus operandi waardoor de feiten direct in de richting van verdachte wijzen. Wat in dit geval echter in het bijzonder opvalt, is dat de dader aan [slachtoffer 10] heeft gevraagd haar sieraden af te doen omdat die een storing van haar kachel zouden veroorzaken. Deze werkwijze is, zoals de rechtbank ook met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 7] heeft overwogen, wel dusdanig specifiek dat het bijdraagt aan het bewijs dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Deze werkwijze heeft hij ook toegepast bij slachtoffer [slachtoffer 4] , welk feit hij heeft bekend, en bij slachtoffer [slachtoffer 7] , welk feit de rechtbank ook bewezen acht. Verder is verdachte aan zijn gezicht en jas herkend op de stills van de RING deurbel, door verbalisant [verbalisant] . Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de RING-camerabeelden niet van dusdanige kwaliteit zijn, dat alleen op basis daarvan een herkenning van verdachte kan plaatsvinden. Verdachte past echter volledig in het signalement van de persoon die op die camerabeelden te zien is, en de jas van die persoon is bovendien onmiskenbaar van hetzelfde merk en model als de jas die verdachte bij zijn aanhouding aanhad. De beelden dragen daarmee bij aan bewijs dat verdachte de persoon is die op 20 december de sieraden van [slachtoffer 10] heeft gestolen. De rechtbank acht, gelet op de voornoemde bevindingen, bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Zaak A feit 1 en feit 3 - [slachtoffer 1]
heeft eveneens aangifte gedaan van diefstal in haar woning. In haar woning is een muts aangetroffen waarop forensisch onderzoek is verricht. Op de muts is een DNA-spoor veiliggesteld waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen dat onder meer matcht met het DNA-profiel van verdachte.Op basis van dit onderzoek stelt de rechtbank vast dat onder meer verdachte donor is geweest van het DNA-materiaal op de muts. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij de muts vrijwel direct na de diefstal heeft aangetroffen op haar bed in de slaapkamer, en dat de muts niet van haar of van haar familie is. Daarmee acht de rechtbank het aantreffen van de muts ondersteunend aan het scenario dat verdachte de diefstal heeft gepleegd en daarbij de muts, vermoedelijk per ongeluk, in de woning heeft achtergelaten. De verklaring van verdachte dat de muts met zijn DNA opzettelijk door een ander is achtergelaten om het te doen lijken alsof verdachte het feit heeft gepleegd, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft niet concreet gemaakt dat hij ooit een muts van iemand heeft geleend of aan iemand heeft uitgeleend. Dit scenario oordeelt de rechtbank in het licht van de overige bewijsmiddelen zodanig onaannemelijk en ongeloofwaardig dat zij hieraan voorbij gaat.
In feit 3 van zaak A is aan verdachte ten laste gelegd dat hij geld van [slachtoffer 1] heeft gestolen door met de van haar gestolen pinpas geld op te nemen. Op de camerabeelden van de Geldmaat op Sierplein 3 te Amsterdam is te zien dat de dader bij de betreffende Geldmaat aan het pinnen was op het tijdstip van de pintransacties met de pas van [slachtoffer 1] . De verbalisant beschrijft specifieke gezichtskenmerken op basis waarvan hij tot de conclusie komt dat de dader op de beelden en verdachte sterke gelijkenissen vertonen. Deze beelden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk om een herkenning op te baseren en de herkenning door de verbalisant is – gelet op de vele specifieke gelijkenissen – ook overtuigend. Daarbij is de verstreken tijd tussen de diefstal van de pas en het pinnen van het geld dusdanig kort, dat de rechtbank vaststelt dat verdachte degene is die zowel de pinpas, als het geld heeft weggenomen. De rechtbank acht beide feiten bewezen.
Zaak A feit 2
Slachtoffer [slachtoffer 11] heeft aangifte gedaan van diefstal in haar woning. In de woning is op de grond in de keuken een peuk aangetroffen. Van de peuk is een DNA-spoor veiliggesteld, waaruit een DNA-profiel is verkregen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte.Op basis van dit onderzoek stelt de rechtbank vast dat verdachte de donor van het DNA-spoor is geweest. Aangeefster heeft verklaard dat de diefstal in haar woning heeft plaatsgevonden in de periode van ongeveer een half uur dat zij haar hond heeft uitgelaten, dat zij de peuk op de grond aantrof toen zij terugkwam in de woning en dat zij noch haar vriend zelf roken. Daarmee acht de rechtbank de vondst van de peuk met het DNA van verdachte ondersteunend aan het scenario dat hij de diefstal heeft gepleegd. Verdachte geeft ook hier de verklaring dat een ander opzettelijk de peuk met zijn DNA in de woning geplant moet hebben. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Ten eerste zou in dat scenario verwacht kunnen worden dat op de peuk een mengprofiel zou zijn aangetroffen. Verder acht de rechtbank het feit dat de peuk rond, en niet platgetrap was, passender in het scenario dat verdachte tijdens het plegen van het feit de peuk heeft laten vallen. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit bewezen.
Zaak B feit 2
De rechtbank acht dit feit – op basis van de aangifte, de camerabeelden van degene die geld opneemt met de pinpas van aangeefster en de herkenningen op die beelden van verdachte door verbalisanten – bewezen.