ECLI:NL:RBAMS:2024:5917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
13/309348-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een liquidatie met gebruik van cryptotelefoons en voertuigen

Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van de voorbereiding van een liquidatie. De verdachte was van 5 tot en met 10 maart 2020 betrokken bij plannen om een persoon, aangeduid als [beoogde slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen, gebruikmakend van cryptotelefoons, concrete plannen had gemaakt voor de liquidatie, die uiteindelijk niet doorging door omstandigheden buiten zijn schuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van moord, zoals strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De officieren van justitie hadden een gevangenisstraf van elf jaar geëist, maar de rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, waardoor de maximaal op te leggen straf op één jaar werd vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de voorbereiding van de liquidatie, die op een publieke plek zou plaatsvinden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/309348-23 (Promis)
Datum uitspraak: 24 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
BRP-adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.Y. de Boer en A.C. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 maart 2020 tot en met 12 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of België en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf om een persoon, te weten [beoogde slachtoffer] , opzettelijk
en met voorbedachten rade van het leven te beroven (zijnde moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk,
- een of meer cryptotelefoon(s) en/of
- een of meer cryptotelefoon(s) met een of meerdere foto(s) van die [beoogde slachtoffer] en/of
- een of meer cryptotelefoon(s) met informatie over die [beoogde slachtoffer] (te weten zijn verblijfplaats) en/of
- een of meer voertuig(en) (motorscooter en/of auto) en/of
- een vuurwapen
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In het onderzoek ‘Argus’ is ontsleutelde informatie vanuit SkyECC beschikbaar geworden. Hieruit zijn verschillende berichten naar voren gekomen van de gebruikers van de SkyECC-accounts [account 1] (toegerekend aan medeverdachte [medeverdachte] [1] ), [account 2] (toegerekend aan [naam 1] [2] ) en [account 3] (toegerekend aan verdachte). Deze berichten dateren van maart 2020. In deze berichten wordt gesproken over een liquidatie, hoe deze het beste kan worden uitgevoerd en hoe erna te handelen. Het beoogde slachtoffer was [beoogde slachtoffer] (hierna: [beoogde slachtoffer] ).
In een recente politieverklaring en ter zitting [3] heeft verdachte beaamd de gebruiker te zijn van het account [account 3] en verklaard dat hij via medeverdachte [medeverdachte] een klus heeft gekregen. Hij heeft gesteld dat van meet af aan nooit zijn bedoeling was dat hij deze klus zou gaan uitvoeren, maar slechts het ermee gepaard gaande voorschot in zijn zak zou steken.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van strafbare voorbereiding van moord op [beoogde slachtoffer] . Zij hebben zich daarbij voornamelijk gebaseerd op de inhoud van de ontsleutelde berichten. Gelet op de inhoud van het dossier achten de officieren van justitie de verklaring van verdachte dat hij de moord niet daadwerkelijk zou uitvoeren, niet aannemelijk. Uit de chats blijkt dat de plannen zeer concreet zijn besproken, dat verdachte doelgericht naar Spanje is afgereisd, dat dit snel moest gebeuren om het plan te laten slagen en dat er inderdaad sprake is geweest van een voorschot. Verdachte had geen ruimte om “tijd te rekken”, want de moord had evident haast.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft ontkend daadwerkelijk de bedoeling te hebben gehad iemand iets aan te doen. Hij heeft geen voorbereidende handelingen getroffen of voorwerpen voorhanden gehad ten behoeve van het plegen van een liquidatie, ook niet tezamen met anderen. Het enige dat kan worden vastgesteld is dat hij enkele dagen met een vriendin in Spanje heeft vertoefd. De in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde voorwerpen dienen te zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. Niet strafbaar is het voorhanden hebben van voorwerpen die zijn gebruikt bij de voorbereiding zelf. Het enkele voorhanden hebben van PGP-telefoons of een foto van het beoogde slachtoffer is dan ook niet strafbaar. Uit de chatberichten kan voorts niet worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk heeft beschikt over de motorscooter of een wapen.
Verdachte kan evenmin als medepleger worden aangemerkt. Zijn rol was ondergeschikt. De beide andere deelnemers in de chatgroep hadden regelmatig een-op-eencontact en bepaalden over welke informatie verdachte mocht beschikken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Inhoud van de chatberichten
In het dossier zitten ontsleutelde chatberichten van de SkyECC-accounts van verdachte, [medeverdachte] en [naam 1] . De rechtbank constateert dat zij niet de beschikking heeft over alle SkyECC-chats die in verband met de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden, soms ontbreekt een deel van de conversatie. Dit brengt met zich dat – zoals de raadsman ook heeft betoogd – behoedzaam moet worden omgegaan met de inhoud van de SkyECC-chats. Dit betekent echter niet dat er geen conclusies kunnen worden verbonden aan de inhoud van deze berichten. Uit de ontsleutelde chatberichten volgt onder meer het volgende.
Op 5 en 6 maart 2020 vindt het nodige chatverkeer plaats tussen [naam 1] en [medeverdachte] . [naam 1] vraagt aan [medeverdachte] of hij een job in Spanje wil. Uit de berichten volgt dat niet [medeverdachte] zelf, maar iemand anders de job gaat doen. Diegene moet zelf een hotel regelen. [naam 1] zal diegene geld geven om “ijzer” te pakken en deelt mee dat hij met de “fiets” nog bezig is. Ook wordt gesproken over de beloning die ermee gemoeid is. De persoon die de job gaat doen, zal daarvoor € 80.000,- krijgen en een Sky-telefoon van [medeverdachte] . [naam 1] gaat "hem" info geven waar "die man" gaat wezen en "hij" mag hem daar doen of volgen. [naam 1] wil er niets mee te maken hebben. [naam 1] weet waar "die" zal zijn en in welke auto "hij" rijdt. [naam 1] weet niet waar "die" woont, maar noemt wel "Afendi Livingroom" (een Sisha lounge in Marbella). [naam 1] gaat "hem" wijzen waar te zijn en gaat op een afstand naar hem kijken. “Hij” moet een kamer pakken in het H10 hotel. [4]
Op 6 maart 2020 heeft [medeverdachte] een groepschat aangemaakt met [naam 1] en verdachte. In deze chat zegt verdachte dat hij in Brussel is. [naam 1] zegt dat hij verdachte aanwijzingen zal geven waar hij het "ijzer"(vuurwapen) en de "fiets"(motorscooter) kan halen. Verdachte zal vermoedelijk morgen om 12:00 uur op Malaga zijn. [naam 1] zegt tegen verdachte dat hij een kamer moet boeken in het H10 hotel, omdat dat hotel op een goede locatie ligt. [naam 1] zal verdachte langzaam details geven over de "job". [naam 1] zegt dat hij het liefste heeft dat de “job” dezelfde dag nog gedaan wordt.
Tijdens de groepschat hebben [medeverdachte] en [naam 1] tussendoor ook nog onderling via de chat contact. In die chat stuurt [naam 1] op 6 maart 2020 verschillende foto’s van [beoogde slachtoffer] aan [medeverdachte] . Eén van de foto’s betreft een identiteitskaart van [beoogde slachtoffer] . [naam 1] zegt daarbij dat [medeverdachte] deze foto’s alvast moet opslaan, maar nog niet aan “hem” moet sturen.
In de groepschat zegt [naam 1] dat er nu iemand aan het plakken is. Die persoon – de rechtbank begrijpt de persoon die aan het plakken is – spreekt met “hem” af bij onder andere shisha's. [naam 1] weet dat “die” het weekend uit zal gaan. Hij zal verdachte informatie geven over “zijn” auto en waar “die” zal wezen. [naam 1] zegt vervolgens: “Denk beste dat ie gepakt word na uitgaan, tijdens stoplicht of shisha”. Verdachte antwoordt hierop dat hij hem zal pakken wanneer hij de shisha verlaat of als hij in de auto instapt. Ook zegt verdachte dat hij op de foto's wacht. [naam 1] zegt dat verdachte die morgenmiddag krijgt.
Verdachte zegt vervolgens in de groepschat dat als hij (vermoedelijk [naam 1] ) weet waar "hij" is, verdachte daarnaar toe rijdt en op “hem” wacht. Vervolgens schrijft verdachte: “Uit de club als hij veel gedronken heeft beter bloed hij eerder leeg maar mik sowieso op hoofd”. Verder zegt verdachte dat er aan een plek gedacht moet worden om alles te dumpen. [naam 1] zegt hierop dat de "fiets" (motorscooter) niet gedumpt mag worden, maar dat die ergens geparkeerd moet worden en dat iemand die later ophaalt. [naam 1] geeft daarbij aan dat er naast het hotel een grote parkeerplaats is zonder camera's. [naam 1] zegt dat hij niet weet hoe snel dat wordt opgehaald. Ook zegt [naam 1] dat het beste is om "ijzer" (vuurwapen) apart weg te gooien bij zee.
In chats tussen [naam 1] en [medeverdachte] zegt [naam 1] op 7 maart 2020 dat iemand zo in een groepschat wil met [medeverdachte] om “die ijzer" (het vuurwapen) aan te wijzen. In een andere groepschat met [naam 1] , [medeverdachte] en gebruiker [account 4] schrijft [medeverdachte] dat “hij” de fiets heeft.
In de groepschat met gebruiker [account 4] vraagt [medeverdachte] op 8 maart 2020 op verzoek van [naam 1] hoe het met “ijzer” zit. Kort daarop schrijft gebruiker [account 4] : “Die gast die we moeten hebben is al weg van hier.”
De volgende dag, op 9 maart 2020, chatten [medeverdachte] en [naam 1] onderling. [medeverdachte] stuurt dat "hij" in marok (Marokko) zit. Daarna zegt [naam 1] aan [medeverdachte] dat als die er is, dat de ander dezelfde dag moet reizen. Op grond hiervan is het vermoeden dat verdachte alsnog de "job" op [beoogde slachtoffer] moet volbrengen. [5]
Op 10 maart 2020 stuurt verdachte een foto naar [medeverdachte] vanaf een balkon. Op deze foto is te zien dat die vanaf een balkon is genomen. Op de foto is verder een parkeerplaats te zien en verdachte schrijft daarbij: “ daar staat de fiets”. Ook stuurt verdachte aan [medeverdachte] een afbeelding waarop de achterzijde van een motorscooter is te zien met op de band een sleutel. Hij bericht dat hij weer op het vliegveld is. [6]
Conclusie met betrekking tot de chatberichten
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de hiervoor genoemde chatberichten duidelijk blijkt dat [naam 1] en [medeverdachte] van plan waren om [beoogde slachtoffer] in Marbella te laten vermoorden en dat deze moord door verdachte zou moeten worden uitgevoerd. In de chatberichten wordt immers expliciet gesproken over het doen dan wel pakken van iemand, waarbij ook gesproken wordt over een “ijzer” – waarmee een vuurwapen wordt bedoeld – dat daarvoor moet worden geregeld. Verdachte schrijft bovendien expliciet dat hij op het hoofd gaat richten en heeft het over leegbloeden. Dat [beoogde slachtoffer] het beoogde slachtoffer is, volgt uit de chatberichten tussen [medeverdachte] en [naam 1] waarbij in het kader van de gesprekken over de liquidatie een foto van een identiteitskaart van [beoogde slachtoffer] wordt gedeeld.
Het oordeel dat het voornemen bestond om een moord te plegen, wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft erkend dat hij vanwege geldnood aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd of [medeverdachte] een ‘klus’ voor hem had, dat [medeverdachte] hem aan iemand kon linken en dat die een klus simpel gezegd over een moord ging. [7]
Locatie van [medeverdachte]
In onderzoek Sprokkel, naar aanleiding van de liquidatie op [naam 2] op 2 mei 2019, hebben er technische acties plaatsgevonden op de mobiele nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , beide in gebruik bij [medeverdachte] . In de periode van 1 tot en met 15 maart 2020 is door de genoemde telefoonnummers op alle dagen gebruik gemaakt van cell-id's in Nederland, waaronder op vrijwel alle dagen van cell-id's op de [adres 2] . Op meerdere dagen hebben er gesprekken plaatsgevonden, waarbij bij meerdere gesprekken gevoerd met het nummer [telefoonnummer 2] de stem van [medeverdachte] is herkend als de gebruiker van genoemd telefoonnummer. Uit deze bevindingen volgt dat de beide telefoons waarvan [medeverdachte] de gebruiker was in deze periode, in de eerste helft van maart 2020 veelal gebruik maakten van cell-id's in Amsterdam, zodat [medeverdachte] zich zeer waarschijnlijk op deze dagen in Amsterdam bevond. [8]
Voorhanden hebben
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de cryptotelefoons met foto’s van en informatie over het slachtoffer, in de tenlastelegging opgenomen onder het tweede en derde gedachtestreepje, niet voorhanden waren als bedoeld in artikel 46 Sr. De foto’s en de informatie over het slachtoffer zijn immers van nut bij de voorbereiding zelf en waren niet zonder meer bestemd voor het misdrijf dat is voorbereid. Dit is anders waar het de cryptotelefoon onder het eerste gedachtestreepje betreft. Uit de hiervoor genoemde chats blijkt dat [naam 1] aan verdachte zou laten weten wanneer [beoogde slachtoffer] de shisha-lounge zou verlaten en wanneer dus verdachte de liquidatie zou kunnen uitvoeren. Op die manier is de cryptotelefoon dus wel degelijk dienstig voor de liquidatie zelf en niet slechts voor de voorbereiding.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte de motorscooter voorhanden had. Daarvoor is relevant dat verdachte aan [medeverdachte] een foto van een parkeerplaats heeft gestuurd en daarbij heeft geschreven dat de fiets daar staat. In een eerder bericht had [naam 1] aan verdachte geschreven dat hij de fiets op de parkeerplaats bij het hotel zou moeten parkeren en klaarblijkelijk heeft verdachte dit gedaan. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat verdachte in deze periode verbleef in het H10-hotel [9] en uit foto’s van Google Maps kan worden afgeleid dat de door verdachte verstuurde foto vanaf het balkon van dit hotel is genomen. [10] Ook schrijft [medeverdachte] in de andere groepschat dat “hij” de fiets heeft. Daaruit kan eveneens worden afgeleid dat verdachte reeds in het bezit van de fiets was. Verder lag de sleutel op het achterwiel en was de fiets dus beschikbaar voor gebruik. Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de motorscooter waarvan verdachte aan [medeverdachte] foto’s heeft gestuurd, bij de liquidatie zou moeten worden gebruikt en dat hij deze ook al voorhanden had.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen acht de rechtbank echter niet bewezen. Uit de inhoud van het dossier blijkt onvoldoende dat de verdachten die tot hun beschikking hadden. Er wordt weliswaar gesproken over een “ijzer”, maar uit de chatberichten volgt niet duidelijk dat het ijzer ook al daadwerkelijk was geleverd.
Medeplegen
Anders dan door de verdediging gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen. Zijn rol is zelfs – nota bene als beoogd uitvoerder – onmisbaar. Voorbereiding van een liquidatie is zonder een uitvoerder daarvan immers zinloos.
Het opzet van verdachte
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij nooit van plan is geweest de moord daadwerkelijk te plegen en alleen uit was op het ermee gepaard gaande voorschot, niet aannemelijk. Daarbij wordt vooropgesteld dat verdachte zich naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft gedragen alsof hij wel opzet had op de moord, terwijl concrete aanwijzingen voor het door verdachte geopperde scenario ontbreken. In dit verband weegt de rechtbank mee dat uit de chatberichten blijkt dat de missie niet is afgebroken door het handelen van verdachte, maar doordat het beoogde slachtoffer simpelweg niet meer was waar hij zou moeten zijn. Verder vindt de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig, nu het niet voor de hand ligt dat verdachte de mensen die zich bevinden in het milieu waarin dergelijke moordopdrachten verstrekt worden, zou oplichten. Dat is immers riskant voor zijn eigen veiligheid. Tot slot heeft verdachte deze verklaring pas in een zeer laat stadium afgelegd en heeft hij deze zodoende volledig kunnen afstemmen op de overige inhoud van het dossier.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van moord op [beoogde slachtoffer] . Dit betekent een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 5 maart 2020 tot en met 10 maart 2020 te Amsterdam en in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf om een persoon, te weten [beoogde slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, zijnde moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk
  • cryptotelefoons en
  • een voertuig, motorscooter,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor het door hen bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek van voorarrest. Zij zijn, verwijzend naar een tweetal vonnissen van deze rechtbank uit 2022, uitgegaan van een basisstraf van acht jaren en hebben voorts gerefereerd aan het strafblad van verdachte waarop meerdere geweldsdelicten staan.
De officieren van justitie hebben de rechtbank verzocht artikel 63 Sr niet toe te passen, aangezien dat zou betekenen dat aan verdachte nog slechts een gevangenisstraf voor de duur van één jaar kan worden opgelegd. De officieren van justitie hebben gewezen op een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 februari 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:314), waarin geen toepassing is gegeven aan artikel 63 Sr.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft voor een lagere straf gepleit. Er is geen sprake geweest van daadwerkelijke gevaarzetting en de veroordeling van 24 juli 2023 tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren is niet onherroepelijk, zodat deze niet in het nadeel van verdachte kan worden meegewogen in de strafmaat. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad toepassing te geven aan artikel 63 Sr. Uit die lijn volgt dat dit artikel ook ziet op niet-onherroepelijke veroordelingen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is betrokken geweest bij de voorbereiding van een liquidatie die op een publieke plek zou plaatsvinden. Dat deze liquidatie uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, is slechts het gevolg van een niet aan verdachte te danken omstandigheid. Het beoogde slachtoffer was immers niet (meer) aanwezig op de plek waar hij om het leven zou moeten worden gebracht. Het stadium van uitvoering van de liquidatie was echter wel dichtbij. Verdachte was al naar Spanje gevlogen en was op zijn hotelkamer aan het wachten totdat hij het bericht zou krijgen dat hij tot actie moest overgaan.
Dergelijke liquidaties die in het openbaar plaatsvinden dragen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Omstanders kunnen namelijk ongewild getuige worden van dit soort extreem geweld. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen. Het kennelijke gemak waarmee verdachte zich met deze praktijken inlaat, acht de rechtbank zorgelijk en weegt dan ook zwaar in het nadeel van verdachte mee. Er is sprake van willekeur, verdachte deed het enkel voor het geld en het maakte verdachte eigenlijk niet uit wie het slachtoffer was. Verder blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2024 dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld en zich na de thans voorliggende zaak opnieuw aan een ernstig geweldsdelict heeft schuldig gemaakt. Anders dan de officier van justitie houdt de rechtbank geen rekening met de veroordeling van 24 juli 2023, omdat die niet onherroepelijk is. De onherroepelijke veroordelingen wegen in het nadeel van verdachte mee.
Gelet op de verhardende maatschappij worden hogere straffen opgelegd voor voltooide liquidaties. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat het door de officieren van justitie genoemde uitgangspunt van acht jaren dan ook niet meer. De rechtbank gaat uit van een gevangenisstraf van tien jaren voor voorbereiding van een liquidatie. Die straf zou de rechtbank, gelet op het strafblad van verdachte, vervolgens met twee jaren verhogen. Dit betekent dat een gevangenisstraf van twaalf jaren passend zou zijn.
Artikel 63 Sr
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 14 oktober 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar wegens het medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven. Dit vonnis is onherroepelijk. Verder is verdachte bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor het medeplegen van moord. Daartegen heeft verdachte hoger beroep ingesteld, dat nog niet is afgedaan.
Artikel 63 Sr verplicht de rechter om (kort gezegd) de bepalingen van samenloop toe te passen als de verdachte eerder een straf is opgelegd en het feit waar hij nu schuldig wordt verklaard vóór die eerdere strafopleggingen is gepleegd. In dit geval doet zich die situatie zich in beginsel voor, omdat het onderhavige feit is gepleegd in maart 2020, dus vóór beide eerdere vonnissen. Het algemeen strafmaximum van tijdelijke gevangenisstraffen is 30 jaar. Als beide eerder opgelegde straffen worden betrokken bij de strafbepaling in deze zaak kan nu maximaal 30 – (25 + 4) = 1 jaar gevangenisstraf worden opgelegd.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft betoogd dat de gevangenisstraf van 25 jaar niet moet worden betrokken bij de huidige strafbepaling, omdat die straf nog niet onherroepelijk is.
De rechtbank stelt op dat punt voorop dat de Hoge Raad al in 1977 heeft bepaald [11] dat bij de toepassing van artikel 63 Sr ook eerdere straffen die nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan moeten worden betrokken.
De officieren van justitie hebben gewezen op een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2011 [12] waarin is geoordeeld dat de rechtbank zich in dat geval niet gebonden achtte aan artikel 63 Sr. Mede naar aanleiding van die uitspraak heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangekondigd een onderzoek te doen verrichten dat moest resulteren in een integrale herziening van de artikelen 57 en 63 Sr. [13]
De Hoge Raad heeft (op vordering tot cassatie in het belang der wet tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2011) gelet op de aankondiging van de Minister geen aanleiding gezien om zijn rechtspraak over meerdaadse samenloop en artikel 63 Sr te wijzigen, omdat bij de aangekondigde herziening verschillende legislatieve keuzes mogelijk waren.
Inmiddels is het Wetsvoorstel herziening meerdaadse samenloop in strafzaken [14] (met amendementen) aangenomen door de Tweede Kamer, waarna een gewijzigd wetsvoorstel [15] is behandeld in de Eerste Kamer. In het voorstel wordt (onder meer) artikel 63 Sr in die zin gewijzigd dat de bepalingen van samenloop (alleen) moeten worden toegepast bij eerdere straffen die onherroepelijk zijn.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het stadium waarin het wetsvoorstel zich inmiddels bevindt, meebrengt dat nu wel kan worden afgezien van de toepassing van artikel 63 Sr in de onderhavige zaak. De rechtbank oordeelt van niet. Daartoe wordt overwogen dat de genoemde wijziging van artikel 63 Sr leidt tot een verhoging van de maximaal op te leggen straf in het onderhavige geval. Daarmee zou dat wetsvoorstel, ook na invoering ervan bij wet, in strijd komen met het legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sr als het zou worden toegepast op feiten die zijn gepleegd vóór de invoering van de wet. Bij die stand van zaken is vooruitlopen op die wetgeving evenmin aan de orde. Dit betekent dat de rechtbank zich gebonden acht aan de regel dat ook niet-onherroepelijke straffen moeten worden betrokken bij de bepaling van de straf op grond van artikel 63 Sr. De rechtbank zal dan ook volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van één jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een telefoontoestel, Apple iPhone8.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. van Galen, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en H.D. Coumou, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2024.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 16165056 van 17 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 1] , doorgenummerde bladzijden 10026 tot en met 10038, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17860832 van 17 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 2] , doorgenummerde bladzijden 10008 tot en met 10020, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 19866207 van 4 september 2024, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [dienstnummer 3] en [dienstnummer 4] , doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 84, inhoudende de verklaring van verdachte. Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2024.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17120627 van 8 februari 2023, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 5] , doorgenummerde bladzijden 10114 tot en met 10136, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
5.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17120627 van 8 februari 2023, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 5] , doorgenummerde bladzijden 10114 tot en met 10136, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17120669 van 31 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 6] , doorgenummerde bladzijden 10160 tot en met 10169, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 19866207 van 4 september 2024, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [dienstnummer 3] en [dienstnummer 4] , doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 84, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 39.
8.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17570784 van 24 mei 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar Tactisch Opsporingsambtenaar [dienstnummer 7] , doorgenummerde bladzijden 10184 tot en met 10187, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
9.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17070669 van 31 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 6] , doorgenummerde bladzijden 10160 tot en met 10169, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
10.Eigen waarneming van de rechtbank bij de afbeeldingen op pagina’s 1067 en 1068 van het dossier.
11.HR 1-11-1977, NJ 1978, 535.
13.Kamerstukken II, 2011-2012, 29 279, nr. 129.
14.kamerstukken II, 2014-2015, 34126, nr. 2
15.Kamerstukken I, 2017-2018, 34126, nr. A.