ECLI:NL:RBAMS:2024:5916

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
13/337424-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en brandstichting door verdachte in Amsterdam en Spanje

Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man, die is veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van moord en opzettelijk brand stichten. De feiten vonden plaats tussen 5 maart 2020 en 15 maart 2020, waarbij de verdachte samen met anderen een motorscooter en een cryptotelefoon in bezit had ter voorbereiding van een moord. Daarnaast stichtte hij op 15 maart 2020 in Amsterdam opzettelijk een auto in brand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een plan om een persoon in Spanje te vermoorden, waarbij hij actief deelnam aan de communicatie en organisatie van deze liquidatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van chatberichten en andere bewijsmiddelen overtuigend kon worden gelinkt aan de voorbereidingen voor de moord. Tevens werd vastgesteld dat de verdachte de brandstichting van een politieauto had georganiseerd, wat leidde tot een verhoogde strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/337424-23 (Promis)
Datum uitspraak: 24 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.Y. de Boer en A.C. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. medeplegen van het voorbereiden van moord in de periode van 5 maart 2020 tot en met 12 maart 2020 te Amsterdam en/of België en/of Spanje, subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid daaraan;
2. medeplegen van opzettelijk brand stichten aan een voertuig op 15 maart 2020 te Amsterdam, subsidiair het uitlokken van dat feit.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In het onderzoek ‘Argus’ is ontsleutelde informatie vanuit SkyECC beschikbaar geworden. Hieruit zijn verschillende berichten naar voren gekomen van de gebruikers van de SkyECC-accounts [account 1] (toegerekend aan [naam 1] [1] ) en [account 2] (toegerekend aan medeverdachte [medeverdachte] [2] ) en [account 3] .
Ter voorbereiding van aanhouding van verdachte in verband met een Europees aanhoudingsbevel uit Spanje heeft de politie een video-auto geplaatst bij de woning van verdachte. Deze bleek op 15 maart 2020 in brand te staan (feit 2).
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie achten beide primaire feiten bewezen. Zij hebben zich daarbij voornamelijk gebaseerd op de inhoud van ontsleutelde berichten. Ook hebben zij zich op het standpunt gesteld dat verdachte de gebruiker was van het SkyECC-account [account 3] . Dit volgt volgens de officieren van justitie onder meer uit de omstandigheid dat dit account gekoppeld was aan de telefoon die bij de aanhouding van verdachte is aangetroffen en meermalen heeft uitgestraald in de buurt van het GBA-adres van verdachte en in de buurt van het adres van zijn broer.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent de gebruiker te zijn van het SkyECC-account [account 3] en de identificatie daarvan schiet in de ogen van de raadsvrouw tekort. Verdachte wordt aan het account gekoppeld door het aantreffen van de betreffende telefoon in een woning in [plaats] , waar verdachte ten tijde van zijn aanhouding verbleef. Daarnaast wordt de koppeling gemaakt met het adres van zijn moeder en dat van zijn broer. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat in de woning waar verdachte is aangehouden nog drie andere personen verbleven van wie de in beslag genomen telefoon ook kon zijn. Daarnaast staan de aangestraalde zendmasten bij de beide genoemde adressen in dichtbevolkte gebieden, zodat het aanstralen niet automatisch inhoudt dat de telefoon zich op die momenten in de betreffende woningen bevond. Nader identificerend onderzoek is nagelaten.
Daarnaast heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 betoogd dat de in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde voorwerpen dienen te zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. Niet strafbaar is het voorhanden hebben van voorwerpen die zijn gebruikt bij de voorbereiding zelf. Het enkele voorhanden hebben van PGP-telefoons of informatie over het beoogde slachtoffer is dan ook niet strafbaar, waardoor de eerste drie gedachtestreepjes komen te vervallen. Uit de inhoud van het dossier blijkt voorts niet dat verdachte op enig moment voertuigen of een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op de plaats delict was, dan wel iemand heeft voorzien van middelen voor het stichten van de brand. Zij heeft ook twijfels geuit over herkenningen van verdachte op de door de video-auto gemaakte beelden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De gebruiker van SkyECC-account [account 3]
In het dossier is uitgebreid beschreven waarom dit account aan verdachte wordt toegeschreven. [3] Op 17 maart 2020 wordt verdachte in onderzoek Sprokkel aangehouden. Bij zijn aanhouding is een telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nr] in beslag genomen. Dit nummer blijkt gekoppeld te zijn aan het account [account 3] . Het account is actief gebruikt in de periode 13 november 2019 tot en met 17 maart 2020. Het meest gebruikte cell-id is die aan de [adres 2] , hemelsbreed 220 meter van het toenmalige GBA-adres van verdachte. Ook het cell-id aan de [adres 3] is vaak gebruikt. Deze bevindt zich hemelsbreed op 366 meter afstand van het GBA-adres van de broer van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij regelmatig bij zijn broer verbleef. [4]
Met haar verweer miskent de raadsvrouw van verdachte de cumulatie van deze omstandigheden. Het account heeft immers zowel bij het GBA-adres van verdachte uitgestraald als ook bij dat van zijn broer. Daarbij komt dat medeverdachte [medeverdachte] in een recente politieverklaring [5] heeft beaamd de gebruiker te zijn van het account [account 2] en heeft verklaard dat hij via verdachte de opdracht heeft gekregen van de in Spanje uit te voeren moord. Vervolgens heeft [medeverdachte] met het account [account 3] contact over deze klus èn wordt de telefoon die aan dit account is gekoppeld tijdens de aanhouding van verdachte aangetroffen.
Verder weegt mee dat – zoals hierna onder feit 2 zal worden overwogen – het SkyECC-account [account 3] eveneens wordt gebruikt bij de brandstichting van de video-auto die ten behoeve van de aanhouding van verdachte in de straat van verdachte stond geparkeerd.
Gelet op het voorgaande, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte de gebruiker is van het SkyECC-account [account 3] .
Feit 1
Inhoud van de chatberichten
In het dossier zitten ontsleutelde chatberichten van de SkyECC-accounts van verdachte, [naam 1] en [medeverdachte] . De rechtbank constateert dat zij niet de beschikking heeft over alle SkyECC-chats die in verband met de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden, soms ontbreekt een deel van de conversatie. Dit brengt met zich dat – zoals verdachte ook heeft betoogd – behoedzaam moet worden omgegaan met de inhoud van de SkyECC-chats. Dit betekent echter niet dat er geen conclusies kunnen worden verbonden aan de inhoud van deze berichten. Uit de ontsleutelde chatberichten volgt onder meer het volgende.
Op 5 en 6 maart 2020 vindt het nodige chatverkeer plaats tussen verdachte en [naam 1] . [naam 1] vraagt aan verdachte of hij een job in Spanje wilt. Uit de berichten volgt dat verdachte niet zelf, maar iemand anders de job gaat doen. Diegene moet zelf een hotel regelen. [naam 1] zal diegene daar geld geven om “ijzer” te pakken en deelt mee dat hij met de “fiets” nog bezig is. Ook wordt gesproken over de beloning die ermee gemoeid is. De persoon die de job gaat doen, zal daarvoor € 80.000,- krijgen en een Sky-telefoon van verdachte. [naam 1] gaat "hem" info geven waar "die man" gaat wezen en "hij" mag hem daar doen of volgen. [naam 1] wil er niets mee te maken hebben. [naam 1] weet waar "die" zal zijn en in welke auto "hij" rijdt. [naam 1] weet niet waar "die" woont, maar noemt wel "Afendi Livingroom" (een Sisha lounge in Marbella). [naam 1] gaat "hem" wijzen waar te zijn en gaat op een afstand naar hem kijken. “Hij” moet een kamer pakken in het H10 hotel. [6]
Op 6 maart 2020 heeft verdachte een groepschat aangemaakt met [naam 1] en [medeverdachte] . In deze chat zegt [medeverdachte] dat hij in Brussel is. [naam 1] zegt dat hij [medeverdachte] aanwijzingen zal geven waar hij het "ijzer"(vuurwapen) en de "fiets"(motorscooter) kan halen. [medeverdachte] zal vermoedelijk morgen om 12:00 uur op Malaga zijn. [naam 1] zegt tegen [medeverdachte] dat hij een kamer moet boeken in het H10 hotel, omdat dat hotel op een goede locatie ligt. [naam 1] zal [medeverdachte] langzaam details geven over de "job". [naam 1] zegt dat hij het liefste heeft dat de “job” dezelfde dag nog gedaan wordt.
Tijdens de groepschat hebben verdachte en [naam 1] tussendoor ook nog onderling via de chat contact. In die chat stuurt [naam 1] op 6 maart 2020 verschillende foto’s van [beoogde slachtoffer] aan verdachte. Eén van de foto’s betreft een identiteitskaart van [beoogde slachtoffer] . [naam 1] zegt daarbij dat verdachte deze foto’s alvast moet opslaan, maar nog niet aan “hem” moet sturen.
In de groepschat zegt [naam 1] dat er nu iemand aan het plakken is. Die persoon – de rechtbank begrijpt de persoon die aan het plakken is – spreekt met “hem” af bij onder andere shisha's. [naam 1] weet dat “die” het weekend uit zal gaan. Hij zal [medeverdachte] informatie geven over “zijn” auto en waar “die” zal wezen. [naam 1] zegt vervolgens: “Denk beste dat ie gepakt word na uitgaan, tijdens stoplicht of shisha”. [medeverdachte] antwoordt hierop dat hij hem zal pakken wanneer hij de shisha verlaat of als hij in de auto instapt. Ook zegt [medeverdachte] dat hij op de foto's wacht. [naam 1] zegt dat [medeverdachte] die morgenmiddag krijgt.
[medeverdachte] zegt vervolgens in de groepschat dat als hij (vermoedelijk [naam 1] ) weet waar "hij" is, [medeverdachte] daarnaar toe rijdt en op “hem” wacht. Vervolgens schrijft [medeverdachte] : “Uit de club als hij veel gedronken heeft beter bloed hij eerder leeg maar mik sowieso op hoofd”. Verder zegt [medeverdachte] dat er aan een plek gedacht moet worden om alles te dumpen. [naam 1] zegt hierop dat de "fiets" (motorscooter) niet gedumpt mag worden, maar dat die ergens geparkeerd moet worden en dat iemand die later ophaalt. [naam 1] geeft daarbij aan dat er naast het hotel een grote parkeerplaats is zonder camera's. [naam 1] zegt dat hij niet weet hoe snel dat wordt opgehaald. Ook zegt [naam 1] dat het beste is om "ijzer" (vuurwapen) apart weg te gooien bij zee.
In de chats tussen verdachte en [naam 1] zegt [naam 1] op 7 maart 2020 dat iemand zo in een groepschat wil met verdachte om “die ijzer" (het vuurwapen) aan te wijzen. In een andere groepschat met verdachte, [naam 1] en gebruiker [account 4] schrijft verdachte dat “hij” de fiets heeft.
In de groepschat met gebruiker [account 4] vraagt verdachte op 8 maart 2020 op verzoek van [naam 1] hoe het met “ijzer” zit. Kort daarop schrijft gebruiker [account 4] : “Die gast die we moeten hebben is al weg van hier.”
De volgende dag, op 9 maart 2020, chatten verdachte en [naam 1] onderling. Verdachte stuurt dat "hij" in marok (Marokko) zit. Daarna zegt [naam 1] aan verdachte dat als “die” er is, dat de ander dezelfde dag moet reizen. Op grond hiervan is het vermoeden dat [medeverdachte] alsnog de "job" op [beoogde slachtoffer] moet volbrengen. [7]
Op 10 maart 2020 stuurt [medeverdachte] een foto naar verdachte. Op deze foto is te zien dat die vanaf een balkon is genomen. Op de foto is verder een parkeerplaats te zien en [medeverdachte] schrijft daarbij: “ daar staat de fiets”. Ook stuurt [medeverdachte] aan verdachte een afbeelding waarop de achterzijde van een motorscooter is te zien met op de band een sleutel. Hij bericht dat hij weer op het vliegveld is. [8]
Conclusie met betrekking tot de chatberichten
De rechtbank is – anders dan de verdediging heeft betoogd – van oordeel dat uit de inhoud van de hiervoor genoemde chatberichten duidelijk blijkt dat [naam 1] en verdachte van plan waren om [beoogde slachtoffer] in Marbella te laten vermoorden en dat deze moord door [medeverdachte] zou moeten worden uitgevoerd. In de chatberichten wordt immers expliciet gesproken over het doen dan wel pakken van iemand, waarbij ook gesproken wordt over een “ijzer” – waarmee een vuurwapen wordt bedoeld – dat daarvoor moet worden geregeld. [medeverdachte] schrijft bovendien expliciet dat hij op het hoofd gaat richten en heeft het over leegbloeden. Dat [beoogde slachtoffer] het beoogde slachtoffer is, volgt uit de chatberichten tussen verdachte en [naam 1] waarbij in het kader van de gesprekken over de liquidatie een foto van een identiteitskaart van [beoogde slachtoffer] wordt gedeeld.
Het oordeel dat het voornemen bestond om een moord te plegen, wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft erkend dat hij vanwege geldnood aan verdachte heeft gevraagd of hij een ‘klus’ voor [medeverdachte] had, dat verdachte hem aan iemand kon linken en dat die klus simpel gezegd over een moord ging. [9]
Locatie van verdachte
In onderzoek Sprokkel, naar aanleiding van de liquidatie op [slachtoffer] op 2 mei 2019, hebben er technische acties plaatsgevonden op de mobiele nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , beide in gebruik bij verdachte. In de periode van 1 tot en met 15 maart 2020 is door de genoemde telefoonnummers op alle dagen gebruik gemaakt van cell-id's in Nederland, waaronder op vrijwel alle dagen van cell-id's op de [adres 2] . Op meerdere dagen hebben er gesprekken plaatsgevonden, waarbij bij meerdere gesprekken gevoerd met het nummer [telefoonnummer 2] de stem van verdachte is herkend als de gebruiker van genoemd telefoonnummer. Uit deze bevindingen volgt dat de beide telefoons, waarvan verdachte de gebruiker was in deze periode, in de eerste helft van maart 2020 veelal gebruik maakten van cell-id's in Amsterdam, zodat verdachte zich zeer waarschijnlijk op deze dagen in Amsterdam bevond. [10]
Voorhanden hebben
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de cryptotelefoons met foto’s van en informatie over het slachtoffer, in de tenlastelegging opgenomen onder het tweede en derde gedachtestreepje, niet voorhanden waren als bedoeld in artikel 46 Sr. De foto’s en de informatie over het slachtoffer zijn immers van nut bij de voorbereiding zelf en waren niet zonder meer bestemd voor het misdrijf dat is voorbereid. Dit is anders waar het de cryptotelefoon onder het eerste gedachtestreepje betreft. Uit de hiervoor genoemde chats blijkt dat [naam 1] aan [medeverdachte] zou laten weten wanneer [beoogde slachtoffer] de shisha-lounge zou verlaten en wanneer dus [medeverdachte] de liquidatie zou kunnen uitvoeren. Op die manier is de cryptotelefoon dus wel degelijk dienstig voor de liquidatie zelf en niet slechts voor de voorbereiding.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] de motorscooter voorhanden had. Daarvoor is relevant dat [medeverdachte] aan verdachte een foto van een parkeerplaats heeft gestuurd en daarbij heeft geschreven dat de fiets daar staat. In een eerder bericht had [naam 1] aan [medeverdachte] geschreven dat hij de fiets op de parkeerplaats bij het hotel zou moeten parkeren en klaarblijkelijk heeft [medeverdachte] dit gedaan. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat [medeverdachte] in deze periode verbleef in het H10-hotel [11] en uit foto’s van Google Maps kan worden afgeleid dat de door [medeverdachte] verstuurde foto vanaf het balkon van dit hotel is genomen. [12] Ook schrijft verdachte in de andere groepschat dat “hij” de fiets heeft. Daaruit kan eveneens worden afgeleid dat [medeverdachte] reeds in het bezit van de fiets was. Verder lag de sleutel op het achterwiel en was de fiets dus beschikbaar voor gebruik. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang, bezien is de rechtbank van oordeel dat de motorscooter waarvan [medeverdachte] aan verdachte foto’s heeft gestuurd, bij de liquidatie zou moeten worden gebruikt en dat [medeverdachte] deze ook al voorhanden had.
Nu verdachte als medepleger kan worden gezien – zoals hierna wordt overwogen – en zijn medepleger(s) de cryptotelefoons en de motorscooter voorhanden hebben gehad, geldt dat deze onderdelen van de tenlastelegging eveneens voor verdachte bewezen kunnen worden verklaard.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen acht de rechtbank echter niet bewezen. Uit de inhoud van het dossier blijkt onvoldoende dat de verdachten die tot hun beschikking hadden. Er wordt weliswaar gesproken over een “ijzer”, maar uit de chatberichten volgt niet duidelijk dat het ijzer ook al daadwerkelijk was geleverd.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op een zodanige wijze nauw en bewust met [naam 1] en [medeverdachte] heeft samengewerkt, dat sprake is van medeplegen. Uit de hiervoor genoemde chatgesprekken blijkt immers dan verdachte en [naam 1] gezamenlijk het plan hadden om [beoogde slachtoffer] van het leven te beroven en dat verdachte hierin een actieve rol heeft gespeeld. Hij heeft onder meer contact opgenomen met de uitvoerder van de moord, [medeverdachte] , en was bezig het vuurwapen te regelen.
Opzet
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden staat wat de rechtbank betreft ook vast dat verdachte het opzet op het beoogde misdrijf had. Het verweer van de raadsvrouw dat dit opzet bij verdachte ontbrak, wordt dan ook verworpen
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat bewezen wordt verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van moord op [beoogde slachtoffer] . Dit betekent een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Feit 2
Ter voorbereiding op de aanhouding van verdachte werd op 13 maart 2020 omstreeks 15:00 uur een video-auto van het merk Skoda, type Roomster en op dat moment voorzien van de kentekenplaten: [kenteken] , geplaatst op de [adres 4] ter hoogte van het portiek van de woning van verdachte. Op 14 maart 2020 omstreeks 22:27 uur worden door de video-auto van verdachte opnames gemaakt, waarbij hij interesse in de auto lijkt te hebben. Verdachte wordt door meerdere verbalisanten herkend. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank deze herkenningen voldoende betrouwbaar. De rechtbank vindt de still in het dossier van voldoende kwaliteit om daarop een herkenning te kunnen baseren. Het gezicht van de hierop afgebeelde persoon is goed waar te nemen en er zijn voldoende duidelijk onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar, in ieder geval zodanig, dat deze een betrouwbare positieve herkenning mogelijk maken. Eén van de verbalisanten heeft verdachte voorafgaand aan de herkenning meerdere keren gezien, hetgeen de betrouwbaarheid van de herkenning vergroot. [13]
Vervolgens heeft verdachte op 14 en 15 maart 2020 het kenteken van de auto op de website van het RDW nagetrokken. Op 15 maart 2020 is de auto in brand gestoken. [14] Uit forensisch onderzoek blijkt dat de brand zeer waarschijnlijk werd gesticht door het brengen van vuur bij een ontbrandbare substantie linksvoor en linksachter. [15]
Naar het oordeel van de rechtbank was door de brand aan de auto gevaar voor de omliggende goederen van de auto te duchten. De auto stond immers geparkeerd in een woonwijk waar ook andere auto’s en goederen zich in de buurt van de auto bevonden en waarnaar de brand makkelijk had kunnen overslaan.
Uit chatberichten valt op te maken dat [naam 2] (SkyECC-account [account 5] [16] ) en verdachte (SkyECC-account [account 3] ) vermoeden dat de auto van de politie is en een camera heeft of berichten onderschept. Verdachte schrijft in de nacht van 14 op 15 maart 2020 aan [naam 2] “aub steek ‘m in de fik”. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte [naam 2] de opdracht geeft om de auto in de brand te steken. [naam 2] vraagt of verdachte een jerrycan en een aansteker regelt. Iemand moet snel doekoe (geld) brengen. Verdachte bericht hierop aan de gebruiker van het SkyECC-account [account 6] (toegerekend aan [naam 3] [17] ). Verdachte vraagt hem om even langs West te gaan om iemand 3 donnies (30 euro) te geven. Hij moet namelijk die kanker auto van het observatieteam voor hem in brand steken. Hierop heeft verdachte weer contact met [naam 2] en geeft door dat hij bij de groene container achter de Esso moet zijn. Die nacht wordt de politieauto in brand gestoken. De melding komt om 05:19 uur binnen. [18]
Uit de inhoud van deze chatberichten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de brand tezamen en in vereniging met [naam 2] heeft gepleegd. Verdachte heeft immers met [naam 2] samen het plan gemaakt de auto in de brand te steken en verdachte heeft ervoor gezorgd dat [naam 2] geld kreeg om de spullen te kopen die hij voor het in brand steken van de auto kon gebruiken. Dit getuigt van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 5 maart 2020 tot en met 10maart 2020 te Amsterdam en in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf om een persoon, te weten [beoogde slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, zijnde moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk
  • cryptotelefoons en
  • een voertuig, motorscooter,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2 primair:
op 15 maart 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een voertuig, te weten een auto van het merk Skoda, type Roomster, voorzien van kenteken [kenteken] , gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor rondom het voertuig aanwezige goederen te duchten was.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van voorarrest. Zij zijn, verwijzend naar een tweetal vonnissen van deze rechtbank uit 2022, uitgegaan van een basisstraf van acht jaren voor feit 1 primair en hebben daar voor feit 2 primair een jaar bij opgeteld. Zij hebben er daarbij op gewezen dat verdachte willens en wetens het werk van de politie onmogelijk heeft willen maken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft erop gewezen dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Hij mag door advies van het Openbaar Ministerie alleen in Sittard worden gedetineerd, ver van zijn familie, hetgeen een inbreuk in zijn recht op family-life oplevert. De raadsvrouw heeft bepleit de straf fors te matigen, ook omdat in vergelijkbare zaken ter zake voorbereidingshandelingen straffen van vijf tot zes jaar worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is betrokken bij de voorbereiding van een liquidatie die op een publieke plek zou plaatsvinden. Dat deze liquidatie uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden, is slechts het gevolg van een niet aan verdachte te danken omstandigheid. Het beoogde slachtoffer was immers niet (meer) aanwezig op de plek waar hij om het leven zou moeten worden gebracht. Het stadium van uitvoering van de liquidatie was echter wel dichtbij. Medeverdachte [medeverdachte] was al naar Spanje gevolgen en was op zijn hotelkamer aan het wachten totdat hij het bericht zou krijgen dat hij tot actie moest overgaan.
Dergelijke liquidaties die in het openbaar plaatsvinden dragen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Omstanders kunnen namelijk ongewild getuige zijn van extreem geweld. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen. Het kennelijke gemak waarmee verdachte zich met deze praktijken inlaat, acht de rechtbank zorgelijk en weegt dan ook zwaar in het nadeel van verdachte mee. Gelet op de verhardende maatschappij worden hogere straffen opgelegd voor voltooide liquidaties. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat het door de officieren van justitie genoemde uitgangspunt van acht jaren dan ook niet meer. De rechtbank gaat uit van een gevangenisstraf van tien jaren.
Ook het door de officieren van justitie beoogde jaar gevangenisstraf voor de brandstichting doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit. Verdachte was ervan op de hoogte dat het een voertuig van de politie betrof en heeft met zijn handelen niet alleen het werk van de politie onmogelijk willen maken, maar ook totale minachting voor de politie getoond. Hij wilde kennelijk de boodschap afgeven dat hij zich onderzoek naar hem niet liet welgevallen en tonen wie volgens hem de macht had. De rechtbank wijst in dit verband nog op een door verdachte gevoerd tapgesprek:
(…) Hun denken we gaan die jongen pijn doen, kom maar. Maar lekker voor hun kankermoeder dat die waggie, lekker.. (…) [19] De rechtbank zal voor dit feit dan ook uitgaan van een gevangenisstraf van twee jaren.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passen en geboden acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam vordert € 62.255,71 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie verduidelijkt dat de apparatuur in de video-auto niet was verzekerd zodat wordt voorkomen dat de verzekeraar weet met welke apparatuur de politie werkt. Voorts hebben zij meegedeeld dat de apparatuur twee jaar oud was. De officieren van justitie hebben gevorderd dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van 60.000 euro, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, omdat de vertegenwoordiger van de benadeelde partij is gemachtigd door iemand die geen korpschef meer is. Verder acht de raadsvrouw de hoogte van de schade na gebruik van twee jaar lastig te schatten. Subsidiair heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, omdat de politie in staat is het bedrag zelf te innen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel de vordering moet worden toegewezen en overweegt daartoe als volgt.
De vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft in 2017 een machtiging gekregen om namens de politie procedures met betrekking tot schade te voeren. Hoewel de korpschef die indertijd de machtiging heeft afgegeven inmiddels geen korpschef meer is, betekent dit niet dat de door hem indertijd gegeven machtiging niet meer rechtsgeldig is. Gelet hierop mag de vertegenwoordiger nog steeds in rechte voor de politie in schadeprocedures optreden.
Met betrekking tot de schade overweegt de rechtbank dat doordat de apparatuur door de brand niet meer bruikbaar is, deze opnieuw zal moeten worden aangeschaft. De kosten voor die aanschaf zijn naar het oordeel van de rechtbank met de factuur voldoende onderbouwd. Zij zal het gevorderde bedrag dan ook geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de proceskosten van de Nationale Politie, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank is met de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat de Nationale Politie in staat moet worden geacht zelf het toegewezen bedrag te innen en zal om die reden geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit heeft de Nationale Politie in haar vordering overigens ook niet gevraagd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van voorbereiding van moord;
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam toe tot een bedrag van € 62.255,71 (tweeënzestigduizend tweehonderdenvijfenvijftig euro en éénenzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Nationale Politie, Eenheid Amsterdam voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. van Galen, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en H.D. Coumou, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2024.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17860832 van 17 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 1] , doorgenummerde bladzijden 10008 tot en met 10020, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 15750935 van 15 december 2021, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 2] , doorgenummerde bladzijden 10073 tot en met 10077, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 16165056 van 17 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [dienstnummer 3] , doorgenummerde bladzijden 10026 tot en met 10038, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
4.Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2024
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 19866207 van 4 september 2024, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [dienstnummer 4] en [dienstnummer 5] , doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 84, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] .
6.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17120627 van 8 februari 2023, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 6] , doorgenummerde bladzijden 10114 tot en met 10136, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
7.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17120627 van 8 februari 2023, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 6] , doorgenummerde bladzijden 10114 tot en met 10136, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
8.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17120669 van 31 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 7] , doorgenummerde bladzijden 10160 tot en met 10169, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 19866207 van 4 september 2024, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [dienstnummer 4] en [dienstnummer 5] , doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 84, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 39.
10.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17570784 van 24 mei 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar Tactisch Opsporingsambtenaar [dienstnummer 8] , doorgenummerde bladzijden 10184 tot en met 10187, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
11.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17070669 van 31 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 7] , doorgenummerde bladzijden 10160 tot en met 10169, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
12.Eigen waarneming van de rechtbank bij de afbeeldingen op pagina’s 1067 en 1068 van het dossier.
13.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 15361380 van 4 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 4] , doorgenummerde bladzijden 10030 tot en met 10042, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant. Een proces-verbaal van bevindingen, ongenummerd, van 5 oktober 2021, opgemaakt door een opsporingsambtenaar, doorgenummerde bladzijden 10103 en 10104, inhoudende de verklaring van deze opsporingsambtenaar. E en proces-verbaal van bevindingen, ongenummerd, van 5 oktober 2021, opgemaakt door een opsporingsambtenaar, doorgenummerde bladzijden 10105 en 10107, inhoudende de verklaring van deze opsporingsambtenaar.
14.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 15361380 van 4 oktober 2022, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 4] , doorgenummerde bladzijden 10030 tot en met 10042, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
15.Een proces-verbaal forensisch onderzoek met nummer 2020055519-2 van 17 maar 2020, opgemaakt door twee brigadiers van politie, doorgenummerde bladzijden 10061 tot en met 10062, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten.
16.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 17494928 van 31 januari 2023, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 9] , doorgenummerde bladzijden 10163 tot en met 10170, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
17.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020057183 van 10 november 2021, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 10] , doorgenummerde bladzijden 10176 tot en met 10079, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
18.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2020057981 van 20 februari 2023, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [dienstnummer 7] , doorgenummerde bladzijden 10110 tot en met 10115, inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
19.Bladzijde 10040.