ECLI:NL:RBAMS:2024:5906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
13/108159-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor tenuitvoerlegging van een straf opgelegd aan een overgeleverde persoon in het kader van Europees rechtshulpverzoek

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de internationale rechtszaal, een beslissing genomen op een verzoek van de Poolse autoriteiten om aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf opgelegd aan een overgeleverde persoon. Dit verzoek was ingediend op basis van artikel 14 van de Overleveringswet (OLW) en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden, opgelegd bij vonnis van 1 juni 2022 voor een feit gepleegd op 19 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon, geboren in 1991 en momenteel gedetineerd in Polen, op de hoogte was van de tegen hem lopende strafvervolging en dat hij geen afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank oordeelt dat de toewijzing van het verzoek niet leidt tot schending van de verdedigingsrechten van de overgeleverde persoon.

De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de overgeleverde persoon op 13 oktober 2023 bij de District Court in Starogard Gdanski heeft verklaard geen afstand te doen van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming kenbaar te maken. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het verzoek toe te wijzen en toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf, ondanks dat de overgeleverde persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/108159-24
Datum beslissing: 25 september 2024
BESLISSING
op de vordering op grond van artikel 14, derde lid, van de Overleveringswet (hierna: OLW) van 29 maart 2024, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering strekt tot het in behandeling nemen van een verzoek van 12 februari 2024 van
the Regional Court in Gdansk, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit). Dit verzoek betreft het krijgen van toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf, opgelegd aan na te noemen persoon. Die straf is opgelegd voor een feit dat vóór het tijdstip van zijn overlevering aan Polen is begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd. Een en ander is geregeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, van de OLW. Het verzoek betreft:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] (Polen),
nu gedetineerd in Polen,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Het verzoek betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, opgelegd aan de overgeleverde persoon bij vonnis van 1 juni 2022 door
the District Court in Starogard Gdanskivoor een feit gepleegd op 19 oktober 2019 (referentie: II K 385/20).
Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De beschikbare stukken zijn toereikend om - met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon - een beslissing te nemen.
Toetsing Europees aanhoudingsbevel (EAB) van 12 februari 2024
Het verzoek betreft een feit waarvoor krachtens de OLW overlevering had kunnen worden toegestaan.
In het kader van de toetsing aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW overweegt de rechtbank als volgt. Het verzoek strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de overgeleverde persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dat vonnis heeft geleid. Verder is het vonnis gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ook is geen garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW verstrekt. Gelet daarop kan toestemming voor de tenuitvoerlegging van de in het EAB genoemde vrijheidsstraf op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de toestemming te weigeren. Uit het EAB blijkt dat:
  • de oproep voor de zitting naar het door de overgeleverde persoon tijdens het voorbereidende onderzoek opgegeven adres is gestuurd;
  • de opgeëiste persoon de naar zijn adres verzonden oproepen niet ophaalde, noch later door de politie verzonden correspondentie in verband met de procedure;
  • de opgeëiste persoon tijdens het voorbereidend onderzoek een adresinstructie heeft gekregen. Daarbij is hij gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichting adreswijzigingen door te geven. Zo is hij erop gewezen dat een beslissing kon worden genomen, wanneer hij niet op zitting zou verschijnen;
  • de overgeleverde persoon heeft geen advocaat aangewezen om hem op zitting te verdedigen.
Naar het oordeel van de rechtbank was de opgeëiste persoon op de hoogte van de tegen hem lopende strafvervolging, en wist hij dat hij daarover officiële correspondentie zou kunnen ontvangen op het door hem opgegeven adres. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Gelet op het voorgaande leidt toewijzing van het verzoek niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de overgeleverde persoon.
Hoorrecht
De overgeleverde persoon heeft om te beginnen op 13 oktober 2023 bij de District Court in Starogard Gdanski verklaard geen afstand te doen van het specialiteitsbeginsel, waarop dezelfde rechtbank heeft beslist dat de bij vonnis van 1 juni 2022 door
the District Court in Starogard Gdanskiaan hem opgelegde straf- gelet daarop - niet ten uitvoer kan worden gelegd.
Het internationaal rechtshulpcentrum (IRC) heeft vervolgens op 16 mei 2024 de Poolse autoriteiten verzocht de overgeleverde persoon nogmaals in de gelegenheid te stellen al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot overlevering kenbaar te maken. [1] Hiertoe is de overgeleverde persoon op 26 juli 2024 door
the District Court in Starogard Gdanskiin de gelegenheid gesteld:
‘The reporting Judge presented a report on the case files - Wp 196/22
The Presiding Judge repeated the caution the reading of s. 607e§ 1, §2, and §3( 1 )-(7) of the Code of Criminal Procedure to [opgeëiste persoon] and noted that if the sentenced waived his right to the rule of specialty, his declaration to that effect could not be withdrawn.
[opgeëiste persoon] confirmed he understood the caution and declared that he upheld his earlier declaration of 13 October 2023 and that he did not waive the rule of specialty with respect to the sentence in the case ref. II K 385/20.
The Presiding Judge read out the letter from the Dutch authority of 16 May 2024.
The sentenced declares:
Actually, there is nothing I would like to add. It is my right and I do not wish to waive it. I simply do not want for the sentence to be introduced to execution. I am currently serving a sentence in another case - up to January 2025. Once the sentence is served, I want to be released from prison because there are some matters I need to take care of. Then, I will report myself to serve the sentence in that other case. There is nothing else I would like to add to justify my position.’
De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming kenbaar te maken.
In het licht van het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek toe.

2.Beslissing

De rechtbank:
verleent op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming voor tenuitvoerlegging van de straf, opgelegd aan
[opgeëiste persoon](inzake: II K 385/20) voor het feit zoals vermeld in het verzoek.
Deze beslissing is genomen op 25 september 2024 door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten en L.P. van Kessel, griffiers,

Voetnoten

1.Zie HvJ EU 26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.