ECLI:NL:RBAMS:2024:5903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
13/208715-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank van Torun, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1998, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 11 september 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op twee straffen die zijn opgelegd in Polen, waaronder een vrijheidsstraf van vier jaar, waarvan nog twee maanden en twaalf dagen resteren. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van 212 dagen, omdat de opgeëiste persoon al langer in overleveringsdetentie verblijft dan de resterende straf. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de overlevering voor beide straffen kan worden toegestaan, en dat de rechtbank niet bevoegd is om de overleveringsdetentie te verrekenen met de straffen.

De rechtbank heeft besloten nog geen oordeel te vellen over het verweer van de raadsvrouw en heeft het onderzoek heropend om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen. De zaak moet uiterlijk op 2 oktober 2024 opnieuw op zitting worden gebracht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/208715-24
Datum uitspraak: 19 september 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 12 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2024 door
the Regional Court of Torun(Polen, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt in onderdeel B:
een vonnis van
the Regional Court in Torunvan 25 juni 2019, definitief geworden op 21 juni 2021 (II K 37/18);
een vonnis van
the District Court in Zlotówvan 28 juni 2017, definitief geworden op 26 oktober 2017 (II K 507/16).
Bij het vonnis vermeld onder 1 is een vrijheidsstraf van vier jaar opgelegd, waarvan nog twee maanden en twaalf dagen resteren. Bij het vonnis genoemd onder 2 is een
limitation of freedomopgelegd voor de duur van één jaar en twee maanden. Deze straf is bij beslissing van
9 juni 2022 van
the District Court in Torunomgezet naar een vrijheidsstraf van 212 dagen. Uit het EAB onderdeel f) volgt dat die omzetting het gevolg was van het niet nakomen van afspraken met de reclassering.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van (het resterende deel van) de hiervoor genoemde vrijheidsstraffen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Nog geen beslissing op verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd. De overlevering moet op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van 212 dagen (zaak II K 507/16). De overlevering kan alleen worden toegestaan voor de tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf van twee maanden en twaalf dagen in de zaak II K 37/18. De opgeëiste persoon heeft ten tijde van de reguliere uitspraakdatum van de rechtbank op 25 september 2024 echter al langer dan die reststraf in overleveringsdetentie verbleven. Nu de overleveringsdetentie moet worden verrekend met die resterende vrijheidsstraf is de grondslag aan het EAB komen te ontvallen. Dit betekent dat de overlevering ook voor de tenuitvoerlegging van dat strafrestant moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft in dit kader gewezen op de omstandigheid dat het EAB in dit geval ziet op de tenuitvoerlegging van twee straffen. De overlevering kan worden toegestaan ten aanzien van beide straffen. Het is niet aan de rechtbank om de overleveringsdetentie te verrekenen met het totaal van deze twee nog ten uitvoer te leggen straffen. Dat is een executiekwestie voor de Poolse autoriteiten. Anders dan de raadsvrouw betoogt, is daarmee de grondslag dus niet aan het EAB komen te vervallen voor zover dat ziet op de tenuitvoerlegging van het strafrestant in de zaak II K 37/18.
De rechtbank zal in deze uitspraak nog geen beslissing nemen op het verweer van de raadsvrouw. Voor de beoordeling van het verweer is van belang of de overlevering al dan niet kan worden toegestaan voor de tenuitvoerlegging van de straf in de zaak II K 507/16. In rubriek 5.2 licht de rechtbank toe dat daarover nog geen oordeel kan worden gegeven.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
poging tot doodslag;
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
-
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; heropening van het onderzoek

De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan dan wel voordoet.
Wanneer het proces in twee opeenvolgende instanties (eerste aanleg en hoger beroep) heeft plaatsgevonden is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en de zaak dus ten gronde definitief is afgedaan. [4]
5.1
Ten aanzien van de zaak II K 37/18
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van
27 augustus 2024 blijkt dat tegen het vonnis van
the Regional Court in Torunvan
25 juni 2019 beroep is ingesteld en dat
the Appelate Court in Gdanskop 21 juni 2021 arrest heeft gewezen.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval de procedure in beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst.
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zittingen die hebben geleid tot het arrest van
the Appelate Court in Gdanskvan 21 juni 2021. Van toepassing van de weigeringsgrond van artikel
12 OLW kan dus geen sprake zijn ten aanzien van de zaak II K 37/18.
5.2
Ten aanzien van de zaak II K 507/16
Inleiding
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van
27 augustus 2024 blijkt dat tegen het vonnis van
the District Court in Zlotówvan
28 juni 2017 beroep is ingesteld en dat
the Regional Court in Poznanop 26 oktober 2017 arrest in beroep heeft gewezen. Het kenmerk van deze procedure is IV Ka 957/17. De bij het vonnis van 28 juni 2017 opgelegde straf van
limitation of freedomvoor de duur van één jaar en twee maanden is gehandhaafd bij het arrest van 26 oktober 2017. Enkele jaren later, bij beslissing van
the District Court in Torunvan 9 juni 2022 (met kenmerk IX Ko 1199/22) werd deze straf omgezet (“changed”) in een gevangenisstraf van 212 dagen. Uit het feit dat bij deze straf de reclassering betrokken was én deze bij een latere beslissing werd omgezet in gevangenisstraf, leidt de rechtbank af dat het aanvankelijk om een voorwaardelijk opgelegde straf ging, waarbij de opgeëiste persoon reclasseringscontact opgelegd had gekregen. De opgeëiste persoon heeft hier zelf over gezegd dat hij – toen hij in detentie zat vanwege de strafzaak II K 37/18 - een oproep kreeg om een taakstraf te doen, maar dat hij die niet kón uitvoeren omdat hij toen vast zat. Hij zegt geen weet te hebben gehad van de procedure in eerste aanleg of hoger beroep noch van de omzettingsbeslissing.
Arrest vanthe Regional Court in Poznanvan 26 oktober 2017 met kenmerk IV Ka 957/17.
In het licht van het voorgaande moet in ieder geval de procedure in beroep aan artikel 12 OLW worden getoetst. Ten aanzien van die procedure stelt de rechtbank vast:
  • dat het arrest is gewezen, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid;
  • dat het arrest – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan;
  • dat ook geen garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt,
en dat gelet daarop de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan worden geweigerd.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht niet af te zien van het toepassen van deze weigeringsgrond en de officier van justitie heeft de rechtbank verzocht dat juist wel te doen.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de (vier) zittingen die voorafgingen aan het vonnis in eerste aanleg van 28 juni 2017. De oproepen zijn gegaan naar het adres dat hij voorafgaand aan de procedure (“during the pre-trial proceedings”) op 31 augustus 2015 had opgegeven. Er was in eerste aanleg wel een door de staat aangewezen advocaat aanwezig. Deze advocaat heeft op 1 augustus 2017 hoger beroep ingesteld. Hij was niet gemachtigd door de opgeëiste persoon. Hij was aan hem toegewezen omdat de opgeëiste persoon ten tijde van het feit nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
De opgeëiste persoon is in deze zaak op 31 augustus 2015 (op 17- jarige leeftijd) gewezen op zijn verplichting adreswijzigingen door te geven en op de consequenties als hij dit zou nalaten. De oproeping voor de zitting in hoger beroep werd naar hetzelfde adres gestuurd als het adres waarnaar de oproepen in eerste aanleg werden verzonden.
Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk of de opgeëiste persoon al dan niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. Zo kan niet worden vastgesteld of hij op de hoogte kon of moest zijn dat de in 2015 aan hem verstrekte adresinstructie zich ook uitstrekte over de procedure in hoger beroep. Weliswaar staat in de aanvullende informatie dat de adresinstructie van kracht is tot het einde van de zaak, maar niet is gebleken of de opgeëiste persoon dit ook zo had moeten begrijpen.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
  • Op hoeveel momenten en op welke data is aan de opgeëiste persoon in de procedure die heeft geleid tot de uitspraken onder kenmerk II K 507/16 en IV Ka 957/17 een adresinstructie verstrekt?
  • Uit eerdere aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 31 augustus 2015 in ieder geval een adresinstructie heeft gekregen. Voor zover deze instructie ook van toepassing was op een eventueel hoger beroep en een eventuele omzettingsprocedure:
o hoe heeft de opgeëiste persoon moeten begrijpen dat de instructie ook zag op die eventuele procedures?
o hoe is hem dat kenbaar gemaakt?”
Beslissing vanthe District Court in Torunvan 9 juni 2022 met kenmerk Ko 1199/22
Inleiding
In onderdeel F van het EAB is het volgende vermeld:
“In case II K 507/16 the District Court in Zlotów adjudicated the cumulative penalty of 1 year and 2 months of limitation of freedom towards [de opgeëiste persoon], however, due to the convict's failure to appear when summoned by the probation officer and due to the probation officer receiving the information that the convict had been staying in the territory of the Netherlands and had no intention to fulfil the penalty of limitation of freedom the District Court in Torun, pursuant to the decision of 9th June 2022 in case file reference IX Ko 1199/22 changed the penalty of limitation of freedom adjudicated towards [de opgeëiste persoon] into the replacement penalty of 212 days of imprisonment .”
De rechtbank begrijpt uit het voorgaande dat de
limitation of freedomvoor de duur van één jaar en twee maanden bij beslissing van 9 juni 2022 van
the District Court in Torunis omgezet naar een vrijheidsbenemende straf van 212 dagen en dat aan die omzetting ten grondslag ligt dat de opgeëiste persoon zich niet heeft gehouden aan hem opgelegde verplichtingen in het kader van de
limitation of freedom.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – kort samengevat – betoogd dat (ook) de omzettingsbeslissing aan artikel 12 OLW moet worden getoetst nu geen sprake is van een ‘kale omzetting’ en dat ten aanzien van die beslissing niet kan worden afgezien van weigering. Juist ook wat betreft deze beslissing uit 2022 kan er niet van worden uitgegaan dat de opgeëiste persoon nog aan een adresinstructie uit 2015 gebonden is.
Standpunt van de officier van justitie
De omzettingsbeslissing valt niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, nu duidelijk is dat de straf is omgezet vanwege het niet naleven van bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat na het arrest van 26 oktober 2017 nog een beslissing van
9 juni 2022 van
the District Court in Torunis gevolgd, waarbij de eerder opgelegde
limitation of freedomis omgezet naar een vrijheidsstraf.
Uit de verstrekte informatie volgt dat de reden voor de omzetting niet is gelegen in het plegen van een nieuw strafbaar feit door de opgeëiste persoon. Er is dus geen sprake van een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit dat ten grondslag ligt aan de omzetting.
Voor de rechtbank is om te beginnen niet duidelijk wat deze ‘limitation of freedom’ inhoudt Verder is niet duidelijk of de beslissing tot omzetting daarvan in dit geval onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Uit de verstrekte informatie volgt namelijk niet of de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde ‘limitation of freedom’ is gewijzigd. [5] Zo blijkt uit de stukken niet of bij de aanvankelijke ‘strafoplegging’ al is bepaald dat bij niet opvolging van de voorwaarden verbonden daaraan deze ‘limitation of freedom’ zou worden vervangen door een vrijheidsstraf van 212 dagen én dat de
District Court in Torunnog beoordelingsruimte bij de omzetting had. En in dat laatste geval, of de opgeëiste persoon in die omzettingsprocedure al dan niet aanwezig was. De rechtbank komt tot de conclusie nadere informatie nodig te hebben met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
1. “Is in de procedures met kenmerk II K 507/16 en IV Ka 957/17, waarbij de ‘limitation of freedom’ is opgelegd ook al vervangende vrijheidsstraf opgelegd voor het geval niet aan de voorwaarden zou worden voldaan die verbonden zijn aan de ‘limitation of freedom’?“Zo nee, had
the District Court in Toruneen zekere mate van beoordelingsvrijheid bij de beslissing (kenmerk Ko 1199/22) tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf?
2. Indien de vorige vragen bevestigend worden beantwoord; kunt u alsnog onderdeel D) van het EAB - invullen voor de omzettingsprocedure?

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5.2 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beantwoording voor te leggen.
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 2 oktober 2024 opnieuw op zitting moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten en L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Vergelijk: HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (