ECLI:NL:RBAMS:2024:5901

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
13/228611-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Tiergarten in Berlijn, Duitsland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die in Duitsland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 11 september 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaten. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon al veertien maanden in detentie had doorgebracht en dat hij na deze periode naar Roemenië was uitgezet, met een inreisverbod voor Duitsland. De raadsman stelde dat er geen strafrestant meer was en dat de overlevering op grond van artikel 9 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd. De officier van justitie betoogde echter dat het strafrestant een executiekwestie was die in Duitsland moest worden behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Duitse autoriteiten voldoende was om te concluderen dat er nog een strafrestant van vier maanden overbleef. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank stelde vast dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/228611-24
Datum uitspraak: 25 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2024 door het
Amtsgericht Tiergarten, Berlijn, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 september 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mrs. C.N.G.M. Starmans en F.R. Miedema, advocaten in Utrecht, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met onmiddellijke schorsing tot de uitspraak van de rechtbank.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Amtsgericht Tiergartenvan 1 december 2022 (referentie: 258 Ls 15/22).
Uit aanvullende informatie van de Duitse autoriteiten van 6 augustus 2024 en 23 augustus 2024 blijkt:
  • dat tegen het hiervoor vermelde vonnis hoger beroep is ingesteld,
  • dat bij arrest van 7 juni 2023 door
  • dat hoger beroep is ingesteld tegen dat arrest bij het
  • dat het hoger beroep ongegrond is verklaard.
Uit aanvullende informatie van de Duitse autoriteiten van 27 augustus 2024 blijkt dat bij het vonnis in eerste aanleg een vrijheidsstraf van één jaar en tien maanden is opgelegd en dat die straf op basis van het arrest in beroep van
the Berlin Regional Courtis teruggebracht tot een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden. Gelet op deze aanvullende informatie begrijpt de rechtbank dat de overlevering – anders dan in het EAB is vermeld - wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De hiervoor genoemde beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Voor tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke uitspraak
De raadslieden hebben kort samengevat het volgende aangevoerd. De opgeëiste persoon heeft al ongeveer veertien maanden in detentie doorgebracht in de strafzaak die aan het EAB ten grondslag ligt. Hij is door de Duitse autoriteiten na die veertien maanden detentie uitgezet (
Abschiebung) naar Roemenië en hem is een inreisverbod voor Duitsland opgelegd. [4] De uitzetting valt samen met de ongegrondverklaring van het hoger beroep in november 2023. Gelet op het voorgaande mocht de opgeëiste persoon erop vertrouwen dat er geen strafrestant meer was dat hij nog moest ondergaan. De overlevering moet dan ook worden geweigerd op grond van artikel 9 van de OLW. Mocht de rechtbank niet tot weigering overgaan, dan moet in ieder geval navraag worden gedaan bij de Duitse autoriteiten over de hiervoor vermelde gang van zaken. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadslieden zo dat geen sprake meer is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder c, OLW.
De officier van justitie heeft in reactie op wat de raadsman heeft aangevoerd, opgemerkt dat het strafrestant een executiekwestie is, die in Duitsland aan de orde moet worden gesteld. Het opgeworpen punt kan geen rol spelen bij de beoordeling van het EAB door deze rechtbank.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Hetgeen de raadslieden heeft aangevoerd, is voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de door de Duitse autoriteiten verstrekte informatie, in die zin dat geen sprake meer zou zijn van een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Zelfs wanneer de raadslieden zouden worden gevolgd in hun stelling dat de opgeëiste persoon al veertien maanden in detentie heeft verbleven in Duitsland, blijft namelijk nog een strafrestant van vier maanden over.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het verzoek om aanhouding op dit punt af.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Wanneer het proces in opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
In deze zaak heeft het proces in drie instanties plaatsgevonden. Ten aanzien van de laatste instantie is op 23 augustus 2024 door de Duitse autoriteiten de volgende informatie verstrekt:
“In these latter proceedings, only a legal review of the pre-divorce decision takes place. A hearing in which the facts are reviewed, if necessary, does not take place. A new hearing of the persecuted person in these proceedings is therefore not necessary, which is why his presence is not planned.”
Gelet op deze informatie, bezien in het licht van het hiervoor genoemde toetsingskader, valt de procedure in de laatste instantie niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de procedure in tweede instantie, die heeft geleid tot het arrest van het
Berlin Regional Courtvan 7 juni 2023, in dit geval relevant is voor toetsing aan artikel 12 OLW. Over deze procedure hebben de Duitse autoriteiten op 23 augustus 2024 de informatie verstrekt dat de opgeëiste persoon is verschenen op de zitting die tot het arrest heeft geleid. Dat betekent dat weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW niet aan de orde is.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
  • diefstal

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Tiergarten, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten en L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De raadsman heeft stukken in de Duitse taal overgelegd ter onderbouwing.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (