ECLI:NL:RBAMS:2024:5899

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
756567
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering BKR-registratie in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, bijgestaan door haar advocaat mr. R.H.U. Keizer, een kort geding aangespannen tegen de coöperatie Rabobank U.A., vertegenwoordigd door mr. M. van den Broek. De eiseres vordert de verwijdering van een negatieve BKR-registratie die op haar naam staat, welke is ontstaan door een betalingsachterstand op een krediet. De voorzieningenrechter heeft op 23 september 2024 de mondelinge uitspraak gedaan. Eiseres heeft betoogd dat zij niets te maken heeft met de achterstand en dat haar moeder de rekening heeft gebruikt zonder haar medeweten. De Rabobank heeft dit verhaal betwist en stelt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor de achterstand. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat eiseres het voordeel van de twijfel moet krijgen en dat de BKR-registratie niet langer gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en Rabobank veroordeeld tot het verwijderen van de registratie binnen 24 uur na betekening van de uitspraak, alsook tot betaling van de proceskosten van € 1.740,97. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/756567 / KG ZA 24-783 MDvH/MAH
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 23 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding 13 september 2024,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.H.U. Keizer te Roosendaal,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. M. van den Broek te Leiden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
De zaak wordt behandeld door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, en mr. M.A.H. Verburgh als griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- [eiseres] en haar partner, met mr. Keizer
- aan de kant van Rabobank: [naam] (analist BKR desk) met mr. Van den Broek.

1.De procedure

Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Beide partijen hebben producties ingediend. De voorzieningenrechter heeft zowel de partner van [eiseres] als haar moeder als informant gehoord. De mondelinge behandeling is gesloten en de voorzieningenrechter heeft op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 29a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt, dat op 24 september 2024 aan partijen is afgegeven.

2.Inleiding

2.1.
Op naam van [eiseres] staat in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) een krediet van Rabobank met nummer [kredietnummer] geregistreerd met een achterstandscodering (A), geplaatst op 28 november 2017, en een bijzonderheidscodering 2 (opeising), geplaatst op 29 november 2017. Als einddatum staat 7 augustus 2024 vermeld, zodat de registratie in beginsel op 7 augustus 2029 wordt verwijderd.
2.2.
Op 7 augustus 2024 is de volledige openstaande vordering van € 688,75 betaald.
2.3.
Op 8 augustus 2024 hebben [eiseres] en haar partner een koopovereenkomst voor een huis getekend. Het financieringsvoorbehoud loopt (na verlenging) af op 1 oktober 2024. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij sinds kort weet dat zij zwanger is.
2.4.
Namens [eiseres] heeft Coderingvrij op 28 augustus en 4 september 2024 aan Rabobank verzocht de negatieve BKR-registratie te verwijderen. Deze verzoeken zijn afgewezen.
2.5.
[eiseres] vordert nu in dit kort geding de verwijdering, op straffe van dwangsommen. Rabobank voert daartegen verweer.

3.De mondelinge uitspraak

3.1.
Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders, zoals Rabobank, verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie (het CKI), dat wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: (i) enerzijds het beschermen van consumenten tegen overkreditering, (ii) anderzijds het beschermen van aanbieders van krediet tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. In het kader van het deelnemen aan dat stelsel van kredietregistratie verwerken de kredietaanbieders persoonsgegevens.
3.2.
[eiseres] heeft op grond van artikel 21 lid 1 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) vanwege haar specifieke situatie bezwaar gemaakt bij Rabobank tegen de verwerking van haar persoonsgegevens. Nu Rabobank dat bezwaar heeft afgewezen, kan [eiseres] de rechter om een doeltreffende voorziening vragen. De (voorzieningen)rechter moet beoordelen of Rabobank aannemelijk heeft gemaakt dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen (het tweeledig doel van de kredietregistratie) in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van [eiseres] . Deze belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de nu bekende feiten en omstandigheden, dus ook die van na de registratie. Zoals bij elke gegevensverwerking moet verder zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3.
De BKR-registratie waar het hier om gaat is op zichzelf terecht: er was een betalingsachterstand, het krediet is opgeëist, de vordering is niet voldaan. [eiseres] heeft de vordering pas voldaan in augustus 2024 toen zij bij het aanvragen van een hypotheek voor de te kopen woning op de hoogte was geraakt van de BKR-registratie.
3.4.
[eiseres] heeft overduidelijk groot belang bij verwijdering van de BKR-registratie. Zij heeft een huis gekocht met haar partner en onlangs – na het aanhangig maken van dit kort geding – gehoord dat zij zwanger is. Het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst verloopt begin volgende week, zodat het belang ook spoedeisend is.
3.5.
[eiseres] stelt dat zij niets te maken heeft met de achterstand die op haar bankrekening is ontstaan en dat zij ook niet wist dat er een achterstand was. Nadat zij op de hoogte kwam van de BKR-registratie heeft zij ontdekt dat haar moeder de rekening heeft gebruikt, de kredietlimiet heeft verhoogd, contact onderhield met bank en deurwaarder vanaf het e-mailadres van [eiseres] en in haar naam een betalingsregeling heeft getroffen met deurwaarder Flanderijn.
3.6.
Rabobank vertrouwt dit verhaal niet. In het bijzonder wijst Rabobank erop dat het e-mailcontact steeds uitging van het e-mailadres van [eiseres] , dat moet [eiseres] toch hebben gemerkt. Daarnaast heeft de deurwaarder verklaard dat hij telefonisch contact heeft gehad met de dochter (zo blijkt volgens Rabobank ook uit de aantekeningen van de deurwaarder), dat wil zeggen [eiseres] (en niet haar moeder).
Verder wijst Rabobank op de e-mail van 14 augustus 2024 aan Rabobank. Die is afkomstig van het mailadres van [eiseres] en zij schrijft daarin over de aanvraag van een betalingsregeling in 2023: “dit heb ik toen gedaan”. Tenslotte heeft de deurwaarder volgens Rabobank verklaard dat hij ook betalingen van [eiseres] zelf heeft ontvangen.
3.7.
Dit is niet voldoende. De voorzieningenrechter volgt het verhaal van [eiseres] , dat ook strookt met de schriftelijke verklaringen van moeder en met wat moeder ter zitting nog aan de voorzieningenrechter heeft bevestigd: dat zij alles heeft gedaan, dat zij betalingen aan Flanderijn heeft gedaan en dat zij e-mails waaronder die van 14 augustus 2024 vanaf het e-mailadres van [eiseres] heeft geschreven. Moeder bevestigt dat haar dochter van dit alles niets wist.
3.8.
Dat betekent dat de voorzieningenrechter geloof hecht aan het verhaal van [eiseres] of haar in ieder geval het voordeel van de twijfel geeft. Onvoldoende aannemelijk is dat [eiseres] zelf schulden heeft gemaakt en heeft laten voortbestaan. Het voortbestaan van de BKR-registratie is dus niet nodig in het licht van de doelen van de kredietregistratie. [eiseres] hoeft niet te worden beschermd tegen overkreditering en financiële instellingen hoeven niet te worden beschermd tegen [eiseres] .
3.9.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen. Een dwangsom is niet nodig, omdat Rabobank toezegt een eventuele veroordeling vrijwillig te zullen nakomen en de registratie in dat geval de volgende dag te zullen verwijderen.
3.10.
Rabobank is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.740,97.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt Rabobank om alle door haar in het CKI van Stichting BKR ingeschreven en thans nog zichtbare coderingen en meldingen op contractnummer [kredietnummer] binnen 24 uur na betekening van deze uitspraak uit het CKI te verwijderen en verwijderd te houden,
4.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten van € 1.740,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als deze uitspraak wordt betekend,
4.3.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Type: MAH
Coll: JT