ECLI:NL:RBAMS:2024:5887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
13/172218-24 (zaak A) en 13/086925-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van MDMA, niet voldoen aan een 24-uurs verwijderingsbevel, vernieling en bedreiging met oplegging van de ISD-maatregel

Op 6 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere misdrijven, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, het niet voldoen aan een 24-uurs verwijderingsbevel, vernieling van een raam van het Leger des Heils en bedreiging van een medewerker van het Leger des Heils. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/172218-24 (zaak A) en 13/086925-24 (zaak B) zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte is op 23 mei 2024 aangehouden en heeft tijdens de zitting op 23 augustus 2024 een bekennende verklaring afgelegd over het aanwezig hebben van MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het 24-uurs verwijderingsbevel heeft overtreden en dat hij op 2 juni 2023 een raam van het Leger des Heils heeft vernield en daarbij de medewerker heeft bedreigd. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd, omdat de verdachte voldoet aan zowel de harde als de zachte criteria voor deze maatregel. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het recidiverisico en de ernst van de feiten, evenals de impact van de gedragingen van de verdachte op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/172218-24 (zaak A) en 13/086925-24 (zaak B)
(ter terechtzitting gevoegd)Parketnummers vorderingen tul: 13/012726-23, 16/169441-22 en 13/291934-21
Datum uitspraak: 6 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting [deskundige] (reclasseringswerker bij GGZ Inforsa Amsterdam) als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
het opzettelijk aanwezig hebben van 10,62 gram MDMA op 23 mei 2024 te Amsterdam;
overtreding van een 24-uurs verwijderingsbevel op 23 mei 2024 te Amsterdam;
zaak B:
vernieling van een raam, toebehorende aan het Leger des Heils, op 2 juni 2023 te Amsterdam;
bedreiging van [persoon] op 2 juni 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de onder zaak A ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte.
Zij heeft zich ten aanzien van zaak B, feit 1 op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte bij de politie. Ook feit 2 van zaak B kan bewezen worden op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 1] en de verklaring van verdachte bij de politie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A, feiten 1 en 2 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft wat betreft de in zaak B ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit wegens onvoldoende bewijs. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat er al een barst in het raam zat. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte met de woorden “Dat heb ik gedaan.” bedoelde dat hij het raam had vernield. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om aangever [persoon] angst aan te jagen, waardoor het opzet op de bedreiging ontbreekt. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat de bedreiging gericht was op het gebouw. Ten slotte voert de raadsvrouw aan dat getuige [getuige 1] heeft aangegeven dat ze zich door de bewoordingen niet bedreigd heeft gevoeld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en het rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing met betrekking tot de inhoud van de bij de fouillering van verdachte aangetroffen gripzakjes wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 10,62 gram MDMA aanwezig heeft gehad.
3.3.2
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
Het 24-uurs verwijderingsbevel is op 23 mei 2024 om 17.15 uur aan verdachte uitgereikt op de [adres 2] te Amsterdam. Verdachte werd vervolgens op dezelfde dag om 19.24 uur aangehouden op hetzelfde adres. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich, nadat het verwijderingsbevel aan hem was uitgereikt, niet uit het overlastgebied heeft verwijderd. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk het gebiedsverbod heeft overtreden.
3.3.3
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat de handelingen die onder zaak B, feiten 1 en 2 ten laste zijn gelegd, op dezelfde dag zouden zijn gepleegd en betrekking hebben op het gebouw van het Leger des Heils en een medewerker van het Leger des Heils. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken.
Aangever [persoon] heeft aangifte gedaan van bedreiging (feit 2) en hij heeft namens het Leger des Heils te Amsterdam aangifte gedaan van vernieling van een raam (feit 1) op 2 juni 2024. Aangever verklaart dat een bewoner van het Leger des Heils had aangegeven dat een raam in zijn kamer was ingeslagen. Vervolgens zag aangever dat verdachte bij de voordeur van het gebouw van het Leger des Heils stond. Hij is samen met zijn collega [getuige 1] naar hem toegegaan. Verdachte zei toen: “Ik maak je af!”, “Als ik mijn zus gesproken heb, kom ik samen met haar om 6 uur terug en als jullie aan mijn spullen hebben gezeten, maak ik jullie allemaal af! De fik erin!” en “Ik maak jullie af, jij en jij”. Zowel aangever als getuige [getuige 1] hebben gehoord dat verdachte deze bewoorden heeft geuit. Uit de aangifte komt ook naar voren dat aangever zich door deze bewoordingen bedreigd voelde. Aangever en getuige [getuige 1] liepen vervolgens naar het raam van de kamer van de bewoner. Op dat moment hoorde getuige [getuige 1] verdachte zeggen: “Dat heb ik gedaan.” en zag zij dat er een barst in het raam zat.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte op het raam van het Leger des Heils insloeg.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij met de bewoordingen ‘de fik erin’ doelde op het gebouw. Hij heeft ook bij de politie erkend dat hij een deuk in het raam van het gebouw had gemaakt. Hij verklaarde dat het ‘een soort barst’ was. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij enkel op het raam heeft geklopt en dat er al een barst in het raam zat.
Feit 1 (vernieling)
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar stelling, dat niet vastgesteld zou kunnen worden dat verdachte met de zinsnede “Dat heb ik gedaan.” het vernielde raam bedoelde. Verdachte uitte deze woorden namelijk op het moment dat aangever en getuige [getuige 1] richting het vernielde raam liepen en [getuige 1] zag dat het raam vernield was. De rechtbank neemt onder deze omstandigheden van oordeel aan dat verdachte met zijn uiting doelde op het vernielde raam.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting verschillend heeft verklaard over zijn handelingen met betrekking tot het raam, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Het dossier bevat echter geen bewijsmiddelen die het scenario dat verdachte enkel op het raam heeft geklopt ondersteunen. De rechtbank zal het alternatieve scenario dan ook als onaannemelijk terzijde schuiven.
Op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte bij de politie acht de rechtbank bewezen dat verdachte het raam van het gebouw van het Leger des Heils heeft vernield.
Feit 2 (bedreiging)
De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd. De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] en door wat verdachte bij de politie heeft verklaard. Dat verdachte niet de intentie zou hebben gehad om [persoon] te bedreigen is voor de bewezenverklaring niet relevant. Het gaat erom of de bedreigende bewoordingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij [persoon] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of dat brand zou worden gesticht. De rechtbank is op basis van de gebruikte bewoordingen, die zonder meer dreigend van aard zijn, en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, van oordeel dat dat het geval is. Dat [getuige 1] zich niet bedreigd heeft gevoeld kan aan het voorgaande niet afdoen. Dat [persoon] zich bedreigd heeft gevoeld volgt uit zijn aangifte waarin hij nog zegt dat hij bang is dat verdachte dit (de rechtbank begrijpt onder andere: ‘ik maak je af’ en ‘de fik erin’) misschien ook daadwerkelijk zal gaan doen, dat hij verdachte vaak heeft meegemaakt als vervelend en uitdagend maar dat hij dit gedrag niet van hem gewend was. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 23 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,62 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 23 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een verwijderingsbevel, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9 lid 2 en artikel 2.9A van de APV, gedaan namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen van 23 mei 2024 te 17:15 uur tot en met 24 mei 2024 te 17:15 uur niet mocht bevinden in Overlastgebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations door zich op voornoemde datum te 19:24 uur op de [adres 2] te bevinden;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 2 juni 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een raam dat aan Leger des Heils toebehoorde heeft vernield;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
op 2 juni 2023 te Amsterdam [persoon] heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat, en
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en
- brandstichting,
door die [persoon] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af!", "Als ik mijn zus gesproken heb, kom ik samen met haar om 6 uur terug en als jullie aan mijn spullen hebben gezeten, maak ik jullie allemaal af! De fik erin!" en "ik maak jullie af, jij en jij".
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis. Omdat verdachte de onder zaak A ten laste gelegde feiten heeft bekend, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van deze feiten.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wordt voldaan aan de zogeheten ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de ISD-maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel niet opgelegd kan worden, aangezien er niet wordt voldaan aan de zogeheten ‘zachte’ criteria. In plaats daarvan heeft zij verzocht om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde een klinische opname van verdachte. Subsidiair heeft zij verzocht de ISD-maatregel in voorwaardelijke zin op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft verschillende misdrijven gepleegd. Op 23 mei 2024 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA en het niet voldoen aan een 24-uurs verwijderingsbevel. Verdovende middelen, zoals MDMA, vormen niet alleen een bedreiging voor de volksgezondheid, maar zijn ook verslavend, met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. Bovendien leiden verdovende middelen veelal direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte een bevel van de burgemeester genegeerd om zich niet te begeven in het overlastgebied. Gebiedsverboden hebben het doel om verstoring van de openbare orde en overlast aan bewoners, bedrijven en toeristen tegen te gaan. Door het negeren van dit verbod heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
Op 2 juni 2023 heeft hij zich schuldig gemaakt aan een vernieling van een raam van het Leger des Heils. Verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en de vernieling heeft schade opgeleverd. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een bedreiging van een medewerker van het Leger des Heils. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkel moment heeft stilgestaan bij de impact van zijn bewoordingen op het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 31 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Inforsa van 9 augustus 2024, opgemaakt door [deskundige] . De reclassering heeft gerapporteerd – kort samengevat – dat verdachte aan zowel de harde als de zachte criteria van de ISD-maatregel voldoet. De reclassering schat het recidiverisico van verdachte in als hoog. Het risico op onttrekking wordt ook ingeschat als hoog. In het advies staat verder dat de reeds ingezette interventies geen gedragsverandering teweeg hebben gebracht bij verdachte. Er lijkt volgens de reclassering sprake te zijn van problematiek die in een ambulant kader niet doorbroken kan worden. De ISD-maatregel is het enige kader dat tot gedragsverandering bij verdachte kan leiden. Binnen de ISD kan verdachte namelijk klinisch behandeld worden voor zijn agressie- en alcoholproblematiek en kan er gewerkt worden aan traumaverwerking. De reclassering adviseert daarom de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen.
De deskundige heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. [deskundige] heeft gezegd dat het alcoholgebruik van verdachte niet zozeer het probleem is, maar dat de trauma’s waar verdachte mee kampt het echte probleem vormen. Door alcohol te drinken worden de gevolgen van de trauma’s van verdachte gedempt. Door de trauma’s te behandelen, zal het alcoholmisbruik naar de achtergrond verdwijnen. [deskundige] is echter van oordeel dat de trauma’s niet doorbroken kunnen worden in een ambulant kader. Een klinische opname acht zij ook onwenselijk, aangezien de maximale opnameduur te kort is voor een traumabehandeling. De ISD-maatregel biedt voldoende tijd voor diagnostiek, trauma- en agressiebehandeling en verdachte kan tijdig aangemeld worden voor een verblijfsplek.
De op te leggen maatregel
De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast is hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verdachte voldoet hierdoor aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria voldoet. Die houden in dat er geen reëel alternatief voor de oplegging van de ISD-maatregel bestaat. De rechtbank overweegt op basis van het hiervoor genoemde rapport en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting dat een ambulant kader of een klinische opname onvoldoende waarborgen biedt om ervoor te zorgen dat de trauma’s en de verslavingsproblematiek van verdachte afdoende worden behandeld. Oplegging van een dergelijk kader is dus ongewenst. Eerder ingezette interventies zijn bovendien onvoldoende gebleken om het recidiverisico in te perken en om tot gedragsverandering te komen. Gelet op het rapport moet er ook ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de ISD-maatregel op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
3 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6505191);
12 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6505193).
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder zaak A, feit 1 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
9.
De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 13/012726-23 (zaak A)
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2024 met parketnummer 13/012726-23, met voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zeven dagen, niet-ontvankelijk verklaren, nu dit vonnis nog niet onherroepelijk is.
10.
De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 16/169441-22 (zaak A)
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 20 juli 2022 met parketnummer 16/169441-22, met voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van tien dagen, niet-ontvankelijk verklaren. Deze vordering is immers op 28 juni 2023 onherroepelijk toegewezen door de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak met parketnummer 13/149328-23 en deze straf is ook reeds ten uitvoer gelegd.
11.
De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 13/291934-21 (zaak A)
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2022 met parketnummer 13/291934-21, met voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van een maand, niet-ontvankelijk verklaren. Gebleken is namelijk dat de onder zaak A bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd op het moment waarop de proeftijd was verstreken.

12.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 38m, 38n, 57, 184, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van zaak A, feit 2:opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
ten aanzien van zaak B, feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van zaak B, feit 2:bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen, met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 3 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6505191);
  • 12 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6505193).
T.a.v. zaak A: beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/012726-23
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/012726-23.
T.a.v. zaak A: beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16/169441-22
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/169441-22.
T.a.v. zaak A: beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/291934-21
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/291934-21.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 september 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]