ECLI:NL:RBAMS:2024:5882

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
13/103462-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met oplegging van ISD-maatregel na constatering van vormverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van tassen van Lacoste. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 25 maart 2024 staande gehouden door de politie na een melding van een getuige die verdachte met de tassen had gezien. Tijdens het onderzoek aan de tas van verdachte werden de tassen aangetroffen, maar de rechtbank constateerde dat het onderzoek aan de tas onrechtmatig was uitgevoerd, omdat er geen ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden op het moment van de staandehouding. Ondanks dit vormverzuim oordeelde de rechtbank dat de aanhouding uiteindelijk rechtmatig was, omdat er voldoende reden was om verdachte als vermoedelijke dader aan te merken. De rechtbank achtte de diefstal bewezen en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, waarbij rekening werd gehouden met de recidive en de ernst van het delict. De rechtbank weigerde echter om strafvermindering toe te passen, omdat het nadeel dat de verdachte had geleden niet als rechtens te respecteren belang werd aangemerkt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/103462-24
Datum uitspraak: 5 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 21 juni 2024
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.C. Peeters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van één of meerdere tassen, toebehorende aan Lacoste (vestiging [adres]) op 25 maart 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Waardering van het bewijs
3.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op grond van de inhoud van het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 25 maart 2024 is er een melding bij de politie binnengekomen dat een man een roze en een zwarte tas onder zijn arm hield. Door de melder werd gezien dat de man een Albert Heijn tas van een fietszadel aftrok en de twee tassen in de Albert Heijn tas stopte. De melder vond de situatie verdacht en is de man blijven volgen. Hierbij heeft de melder ook een signalement van de man gegeven. De verbalisanten zagen de man en verbalisant [verbalisant 1] herkende hem ambtshalve als verdachte. Vervolgens werd verdachte staande gehouden en is de Albert Heijn tas aan een onderzoek onderworpen. De verbalisanten troffen in deze tas een roze en een zwarte Lacoste tas aan en zagen dat de prijskaartjes nog aan de tassen zaten. Verdachte kon de herkomst van de twee tassen niet verklaren. Hierna hebben de verbalisanten verdachte aangehouden op verdenking van diefstal dan wel heling.
3.3.2
Het oordeel ten aanzien van het ten laste gelegde
Naar aanleiding van de staandehouding als beschreven in 3.3.1 hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld naar de herkomst van de tassen en zijn zij naar de Lacostewinkel op het adres [adres] te Amsterdam gegaan. Het winkelpersoneel bevestigde dat er twee tassen ontbraken en heeft namens de winkel aangifte gedaan van diefstal. De winkel heeft vervolgens camerabeelden ter beschikking gesteld. Op de camerabeelden is te zien dat een persoon een roze en een zwarte tas uit het rek met handtassen pakte en met de tassen naar buiten liep. De persoon op de camerabeelden is door verbalisant [verbalisant 2] herkend als verdachte. De verbalisant herkende verdachte aan zijn uiterlijk, aangezien hij verdachte op dezelfde dag heeft ontmoet en gesproken.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 25 maart 2024 te Amsterdam meerdere tassen (totale waarde 360 euro) die geheel aan Lacoste (vestiging [adres]) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van één jaar zonder aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van eventuele vormverzuimen, is volgens de officier van justitie geen sprake van een concreet nadeel voor verdachte.
7.2
Standpunt van de verdediging
7.2.1
Onrechtmatig onderzoek aan de tas en onrechtmatige aanhouding
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van meerdere onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Er is zonder toestemming of cautie in de tas van verdachte gekeken. Het onderzoek aan de tas valt op basis van artikel 56 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) onder onderzoek aan kleding, waarvoor ernstige bezwaren vereist zijn. Daar was op dat moment geen sprake van. Na het onrechtmatige onderzoek aan de tas is verdachte daarna bovendien ook onrechtmatig aangehouden. Op het moment van aanhouding was immers slechts sprake van een persoon die met twee tassen liep waar de prijskaartjes nog aan zaten. Dat is onvoldoende om tot aanhouding over te gaan. Het onderzoek aan de Albert Heijn tas en zijn aanhouding moeten onrechtmatig worden geacht. Dit zijn volgens de raadsvrouw vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, waardoor verdachte nadeel heeft geleden. Het nadeel van verdachte bestaat volgens de raadsvrouw uit de aanhouding en het onrechtmatige onderzoek aan de spullen. Daarbij komt dat verdachte is belemmerd in zijn vrijheid en de vrije beschikking over zijn spullen. Als gevolg hiervan dient strafvermindering dan wel sanctiematiging plaats te vinden.
7.2.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen (en geen ISD-maatregel), omdat verdachte niet in aanmerking komt voor sociale voorzieningen in Nederland en de ISD-maatregel dan slechts zou bestaan uit kale detentie. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij is eveneens verzocht een tussentijdse toetsing te bepalen, zodat beoordeeld kan worden of verdachte gepaste zorg krijgt.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Vormverzuim(en)
De rechtbank dient te beoordelen of het onderzoek aan de tas en de aanhouding van verdachte onrechtmatig zijn verricht, en zo ja, of sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv die tot enig rechtsgevolg moeten leiden. De rechtbank overweegt hierover als volgt en gaat daarbij uit van de feiten en omstandigheden zoals omschreven onder 3.3.1.
Naar aanleiding van een melding is verdachte staande gehouden. Gelet op de onder 3.3.1. genoemde feiten en omstandigheden van die melding, hebben de verbalisanten verdachte in redelijkheid kunnen aanmerken als de vermoedelijke pleger van een strafbaar feit en daarom rechtmatig gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot staandehouden als omschreven in artikel 52 Sv. Na de staandehouding is door verbalisanten onderzoek gedaan naar de Albert Heijn tas, waarin twee tassen van Lacoste zaten. Een onderzoek aan de kleding (waaronder het onderzoek aan de tas) mag op grond van artikel 56 lid 4 Sv plaatsvinden indien er sprake is van een aangehouden verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan en waarbij de inzet van het dwangmiddel in het belang van het onderzoek is. De rechtbank stelt vast dat verdachte, op het moment dat de Albert Heijn tas werd onderzocht, nog niet was aangehouden. Daarnaast concludeert de rechtbank gelet op de informatie die bij de verbalisanten voor het onderzoek aan de tas bekend was en aan het onderzoek ten grondslag lag, dat er tegen verdachte geen ernstige bezwaren bestonden. Dit maakt dat het onderzoek aan de tas onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Dit is een onherstelbaar vormverzuim. Bij de beoordeling van de vraag welk rechtsgevolg verbonden kan worden aan dit onherstelbaar vormverzuim, dient de rechter rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat wordt veroorzaakt. Het nadeel zoals dat door de raadsvrouw naar voren is gebracht, is erin gelegen dat het door hem gepleegde strafbare feit is ontdekt, met alle gevolgen (schending vrijheidsrechten en geen vrije beschikking hebben over spullen) van dien. Dit kan volgens vaste rechtspraak niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Van een door verdachte geleden nadeel is daarom geen sprake.
Na het onderzoek aan de tas is aan verdachte een vraag gesteld met betrekking tot de herkomst van de twee aangetroffen tassen. De rechtbank is van oordeel dat er op dat moment sprake was van een verhoorsituatie waarbij de verdachte de cautie gegeven had moeten worden. Dat is in dit geval niet gebeurd. In beginsel mag een verklaring, afgelegd in het vooronderzoek terwijl de cautie niet is gegeven, niet voor het bewijs dienen indien blijkt dat verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij geen enkele verklaring heeft afgelegd.
Nu als hiervoor uiteengezet, verdachte in redelijkheid kon worden aangemerkt als de vermoedelijke pleger van enig strafbaar feit - en er dus sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit - heeft de uiteindelijke aanhouding rechtmatig plaatsgevonden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er weliswaar sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv, maar dat deze niet leiden tot enig rechtsgevolg. De rechtbank komt daarom niet toe tot strafvermindering dan wel sanctiematiging zoals door de raadsvrouw is verzocht en volstaat met de enkele constatering van het verzuim.
7.3.2
Strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Hij heeft daarmee een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de Lacostewinkel. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die tot veel ongemak en schade voor winkels leidt. Het handelen van verdachte getuigt van weinig respect voor de eigendommen van anderen.
De rechtbank heeft gekeken van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van de Reclassering van het Leger des Heils van 6 juni 2024, opgemaakt door [persoon]. De reclassering heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat verdachte aan zowel de harde als de zachte ISD-criteria voldoet. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen, ter voorkoming van recidive en ter bescherming van de maatschappij. Het recidiverisico van verdachte wordt namelijk als hoog ingeschat, gelet op het ontstane delictpatroon van verdachte. De reclassering heeft verder gerapporteerd dat verdachte niet in gesprek wilde gaan met de reclassering. De houding van verdachte op zitting onderstreept dit weigerachtige gedrag van verdachte. Daarnaast heeft de reclassering gerapporteerd dat er beperkt inhoudelijke invulling gegeven zou kunnen worden aan een reclasseringstoezicht, omdat verdachte als EU-onderdaan onvoldoende rechten heeft opgebouwd om aanspraak te kunnen maken op sociale voorzieningen (waaronder hulpverlening vanuit de reclassering).
De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Hij is ook gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Bovendien moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Hij voldoet hierdoor aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria voldoet. Uit het reclasseringsadvies blijkt namelijk onder meer dat er – gelet op de verblijfstatus van verdachte – geen mogelijkheden bestaan om dwangtrajecten plaats te laten vinden voor verdachte. Daarbij komt dat verdachte elke vorm van hulp heeft afgehouden. Er bestaan verdenkingen van mentale problemen – verdachte verblijft ook in een PPC – maar verdachte wil niet meewerken met de reclassering. De reclassering acht nader onderzoek naar eventuele psychopathologie wel geïndiceerd, maar dit onderzoek kan ook binnen het kader van de ISD plaatsvinden. Verder eist de veiligheid van personen of goederen oplegging van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Ten slotte is ook aan de eisen uit de toepasselijke richtlijn van het Openbaar Ministerie voldaan.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande aan verdachte de ISD-maatregel opleggen. Met het oog op beëindiging van de recidive van verdachte en de optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank – anders dan officier van justitie heeft gevorderd – de maatregel voor de (maximale) termijn van twee jaren opleggen en zal zij de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om een tussentijdse toetsing te bepalen.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.S. Dogan, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2024.
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]