ECLI:NL:RBAMS:2024:5881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
13/108057-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en veroordeling voor diefstal met gevangenisstraf en TUL

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 maart 2024 in Amsterdam verschillende winkelgoederen ter waarde van 59,82 euro heeft gestolen uit een Albert Heijn. De verdachte heeft deze diefstal bekend. Echter, de beschuldiging van bedreiging van een medewerker van de Albert Heijn kon niet worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de beweging die de verdachte maakte, onvoldoende was om de bedreiging te onderbouwen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, maar hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor de diefstal. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de recidive van de verdachte en zijn psychische problemen, maar heeft geen ISD-maatregel opgelegd omdat deze niet was gevorderd door het openbaar ministerie. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/108057-24
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 18/156409-23
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van het Justitieel Complex [detentieadres], waar hij thans gedetineerd is in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting [persoon 1] (reclasseringswerker bij het Leger des Heils Amsterdam) op de zitting als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1. hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, een of meer blikjes vis en/of een of meer verse sappen en/of een of meer repen chocolade en/of een of meer winkelgoederen (met een totale waarde van 59,82 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan (winkelbedrijf) Albert Heijn (gelegen aan de [adres]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2. hij op of omstreeks 27 maart 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door bij die [persoon 2]

-met zijn, verdachtes, vinger een snijdende beweging bij zijn, verdachtes, keel te maken (wat bij die [persoon 2] over kwam als ik ga je dood maken).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier. De diefstal (feit 1) heeft verdachte ter zitting bekend. Ook de bedreiging (feit 2) kan worden bewezen. Uit de op de zitting bekeken videobeelden valt de tenlastegelegde beweging te zien. Dit heeft de politie beschreven in een proces-verbaal. Ook aangever [persoon 2] (manager van de betreffende Albert Heijn) en getuige [getuige] (collega van [persoon 2]) hebben dit verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefstal (feit 1) kan worden bewezen.
Ten aanzien van de bedreiging (feit 2) heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Verdachte heeft namelijk geen beweging gemaakt richting aangever [persoon 2] die in overeenstemming is met de tenlastelegging. Het enige dat valt te zien op de getoonde videobeelden is dat verdachte met zijn hand aan zijn baard zat te plukken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aan zijn nek zat, omdat hij duidelijk wilde maken dat hij kort daarvoor door aangever [persoon 2] bij zijn nek was gepakt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (diefstal bij de Albert Heijn)
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [persoon 2] en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte zich op 27 maart 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal van winkelgoederen bij de Albert Heijn, zoals hierna beschreven in rubriek 5.
4.3.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (bedreiging van [persoon 2])
Op basis van de ter zitting getoonde videobeelden stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn hand zijn eigen nek omklemt. Hierbij houdt hij zijn duim aan de ene kant en zijn vingers aan de andere kant van zijn nek. Vervolgens beweegt hij zijn hand naar boven en raakt hij zijn baard aan. Deze beweging op zichzelf is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om hieruit de tenlastegelegde bedreiging te kunnen afleiden. Daarbij komt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij met de beweging probeerde terug te komen op de harde aanpak van hem door aangever [persoon 2] en getuige [getuige]. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk. Dit leidt ertoe dat de tenlastegelegde bedreiging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarom zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 27 maart 2024 te Amsterdam blikjes vis en verse sappen en repen chocolade en winkelgoederen (met een totale waarde van 59,82 euro), die aan winkelbedrijf Albert Heijn (gelegen aan de [adres]) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Omdat verdachte heeft bekend, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage Ibij dit vonnis.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ten tijde van de zitting al bijna drie maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Indien de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring komt van de tenlastegelegde diefstal, heeft de raadsman bepleit dat verdachte een op te leggen straf al zou hebben uitgezeten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 mei 2024. Daaruit blijkt dat verdachte tweemaal eerder voor diefstal is veroordeeld. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 13 juni 2024, opgemaakt door [persoon 1]. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Uit het strafblad blijkt dat sinds 2022 sprake is van een toenemend delictpatroon. Mogelijke risicofactoren die hebben bijgedragen aan het delictgedrag van verdachte betreffen middelengebruik en zijn psychische gesteldheid. Verdachte is in 2021 gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Verdachte is bekend met onvoorspelbaar en wisselend gedrag naar hulpverlening toe, (deels) te verklaren door het weigeren van medicatie (antipsychotica). De zorgmijdende en weigerende houding van verdachte ziet de reclassering als risicovol. Het ontbreekt verdachte aan ziekte- en probleembesef. Het is de reclassering duidelijk dat verdachte hulp behoeft bij zijn psychiatrische- en middelenproblematiek enerzijds en praktische zaken anderzijds. Echter, zijn sterk zelfbepalende en rigide houding, al dan niet ten gevolge van zijn psychiatrische problematiek, maakt dat er sinds 2020 geen constructieve samenwerking met de reclassering tot stand is gekomen. Zo is een eerder opgelegd reclasseringstoezicht in 2020 voortijdig negatief beëindigd, omdat verdachte zich heeft onttrokken aan de bijzondere voorwaarden. Sindsdien is uit zijn reclasseringsdossier gebleken dat verdachte niet ontvankelijk dan wel bereikbaar is voor hulpverlenings- en reclasseringscontacten. Dit, tezamen met het ontbreken van ziekte- en probleembesef, maakt dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om binnen een voorwaardelijk kader interventies gericht op gedragsverandering in te zetten om recidive terug te dringen. De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte aan de harde criteria voor oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voldoet. Het gegeven dat zijn psychiatrische- en middelenproblematiek een risicofactor vormt voor delictgedrag, en verdachte op dit gebied geen hulp wenst, maakt dat verdachte ook voldoet aan de zachte criteria van de ISD-maatregel. De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren.
De rechtbank heeft op de zitting reclasseringswerker [persoon 1] als deskundige gehoord. De deskundige heeft het reclasseringsadvies nader toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord.
De rechtbank heeft ter zitting aan de deskundige gevraagd of het reclasseringsadvies zou moeten worden heroverwogen gelet op het getoonde ziektebesef bij verdachte op zitting, de op zitting door verdachte uitgesproken wil tot behandeling en de door verdachte gebruikte medicatie. De deskundige heeft deze vraag bevestigend beantwoord en – kort gezegd – verklaard dat dan onderzocht moet worden of verdachte nog steeds voldoet aan de zachte ISD-criteria.
Los van de vraag of verdachte inderdaad voldoet aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel, kan de rechtbank alleen de ISD-maatregel opleggen op vordering van het openbaar ministerie. Dit volgt uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Aangezien die vordering nu niet voorligt, zal de rechtbank het reclasseringsadvies van 13 juni 2024 – voor zover dit ziet op de ISD-maatregel – dan ook niet volgen en de reclassering geen nader onderzoek laten doen.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gepleegde strafbare feit een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor diefstal. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat er, zoals blijkt uit het strafblad van verdachte, sprake is van veelvuldige recidive.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank merkt daarbij op dat de gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat heeft ermee te maken dat verdachte, gelet op zijn uitgebreide strafblad, voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Daarom is onderzocht of dit voor verdachte een passende en wenselijke maatregel zou zijn. Aangezien verdachte niet altijd medewerking heeft verleend aan behandeling en medicatie leek verdachte ook te voldoen aan de zachte ISD-criteria. Door de gewijzigde houding van verdachte ter terechtzitting heeft de officier van justitie de ISD-maatregel niet gevorderd.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zal gelet op de bewezenverklaring en de strafoplegging worden toegewezen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

In het dossier bevindt zich de op 15 mei 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 18/156409-23 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 december 2023. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Deze voorwaardelijke straf is opgelegd met bevel dat zij niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verder bevindt zich in het dossier een geschrift waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
9.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden toegewezen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, terwijl hij in de proeftijd liep van deze eerdere veroordeling, opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals blijkt uit de overige inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.

10.Het toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het onder feit 2 ten laste gelegdeniet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte
het onder feit 1 ten laste gelegdeheeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in minderinggebracht zal worden.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer: 18/156409-23):
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij het vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 december 2023 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) dagen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, welk bevel afzonderlijk is opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Q.M.J.A. Crul, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2024.
[...]