8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
De rechtbank heeft gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 mei 2024. Daaruit blijkt dat verdachte tweemaal eerder voor diefstal is veroordeeld. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 13 juni 2024, opgemaakt door [persoon 1]. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Uit het strafblad blijkt dat sinds 2022 sprake is van een toenemend delictpatroon. Mogelijke risicofactoren die hebben bijgedragen aan het delictgedrag van verdachte betreffen middelengebruik en zijn psychische gesteldheid. Verdachte is in 2021 gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Verdachte is bekend met onvoorspelbaar en wisselend gedrag naar hulpverlening toe, (deels) te verklaren door het weigeren van medicatie (antipsychotica). De zorgmijdende en weigerende houding van verdachte ziet de reclassering als risicovol. Het ontbreekt verdachte aan ziekte- en probleembesef. Het is de reclassering duidelijk dat verdachte hulp behoeft bij zijn psychiatrische- en middelenproblematiek enerzijds en praktische zaken anderzijds. Echter, zijn sterk zelfbepalende en rigide houding, al dan niet ten gevolge van zijn psychiatrische problematiek, maakt dat er sinds 2020 geen constructieve samenwerking met de reclassering tot stand is gekomen. Zo is een eerder opgelegd reclasseringstoezicht in 2020 voortijdig negatief beëindigd, omdat verdachte zich heeft onttrokken aan de bijzondere voorwaarden. Sindsdien is uit zijn reclasseringsdossier gebleken dat verdachte niet ontvankelijk dan wel bereikbaar is voor hulpverlenings- en reclasseringscontacten. Dit, tezamen met het ontbreken van ziekte- en probleembesef, maakt dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om binnen een voorwaardelijk kader interventies gericht op gedragsverandering in te zetten om recidive terug te dringen. De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte aan de harde criteria voor oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voldoet. Het gegeven dat zijn psychiatrische- en middelenproblematiek een risicofactor vormt voor delictgedrag, en verdachte op dit gebied geen hulp wenst, maakt dat verdachte ook voldoet aan de zachte criteria van de ISD-maatregel. De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren.
De rechtbank heeft op de zitting reclasseringswerker [persoon 1] als deskundige gehoord. De deskundige heeft het reclasseringsadvies nader toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord.
De rechtbank heeft ter zitting aan de deskundige gevraagd of het reclasseringsadvies zou moeten worden heroverwogen gelet op het getoonde ziektebesef bij verdachte op zitting, de op zitting door verdachte uitgesproken wil tot behandeling en de door verdachte gebruikte medicatie. De deskundige heeft deze vraag bevestigend beantwoord en – kort gezegd – verklaard dat dan onderzocht moet worden of verdachte nog steeds voldoet aan de zachte ISD-criteria.
Los van de vraag of verdachte inderdaad voldoet aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel, kan de rechtbank alleen de ISD-maatregel opleggen op vordering van het openbaar ministerie. Dit volgt uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Aangezien die vordering nu niet voorligt, zal de rechtbank het reclasseringsadvies van 13 juni 2024 – voor zover dit ziet op de ISD-maatregel – dan ook niet volgen en de reclassering geen nader onderzoek laten doen.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gepleegde strafbare feit een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor diefstal. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat er, zoals blijkt uit het strafblad van verdachte, sprake is van veelvuldige recidive.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank merkt daarbij op dat de gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat heeft ermee te maken dat verdachte, gelet op zijn uitgebreide strafblad, voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Daarom is onderzocht of dit voor verdachte een passende en wenselijke maatregel zou zijn. Aangezien verdachte niet altijd medewerking heeft verleend aan behandeling en medicatie leek verdachte ook te voldoen aan de zachte ISD-criteria. Door de gewijzigde houding van verdachte ter terechtzitting heeft de officier van justitie de ISD-maatregel niet gevorderd.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zal gelet op de bewezenverklaring en de strafoplegging worden toegewezen.