ECLI:NL:RBAMS:2024:5850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
23/4815
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering wegens long-covid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de weigering van het Uwv om haar per 29 oktober 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Eiseres, die lijdt aan long-covid, heeft zich op 31 oktober 2020 ziek gemeld en heeft sindsdien behandelingen ondergaan om haar klachten te verminderen. Het Uwv heeft haar aanvraag op 2 december 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiseres is op 28 juni 2023 ongegrond verklaard. Eiseres is in beroep gegaan, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde en een deskundige. De rechtbank heeft op 6 augustus 2024 de zaak behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres in staat is om meer uren te werken in een andere functie, onder omstandigheden die voor extra belasting kunnen zorgen. De rechtbank stelt vast dat eiseres, ondanks haar behandelingen, niet in staat is gebleken om meer uren te werken dan de huidige 12 uur per week. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheidsgebrek en verklaart het beroep gegrond. Het Uwv moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen, waarbij het rekening moet houden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.998,- bedragen, en het griffierecht van € 50,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.P. van Marle),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. E. Kok).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werkgever] ,uit Leiden (de werkgever).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het Uwv om haar per 29 oktober 2022 (de datum in geding) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
2. Het Uwv heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 2 december 2022 afgewezen. Met het besluit van 28 juni 2023 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres is in beroep gegaan tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar ouders. Tevens is aan de kant van eiseres als deskundige (verzekeringsarts) verschenen
[verzekeringsarts] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de werkgever is verschenen [werkgever] .

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres naar voren heeft gebracht.
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geen toestemming voor kennisneming medische gegevens door de werkgever
7. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met de werkgever. Daarom zal de rechtbank in deze uitspraak geen gedetailleerde inhoudelijk-medische overwegingen opnemen. De werkgever weet dat eiseres lijdt aan long-covid, die term zal de rechtbank dan ook wel gebruiken.
De totstandkoming van het besluit
8. Eiseres werkte als [functie] voor 21 uur per week bij werkgever
[werkgever] . Op 31 oktober 2020 heeft zij zich ziek gemeld.
9. Per einde wachttijd (29 oktober 2022) heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres op
29 oktober 2022 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
Het standpunt van eiseres
10. Eiseres is het oneens met de medische beoordeling van het Uwv. Volgens eiseres is het onjuist dat er een verband wordt gelegd tussen haar arbeidsongeschiktheid en mogelijke psychische problematiek. Verder gaat het Uwv er ten onrechte vanuit dat de long-covid klachten niet kunnen worden vastgesteld omdat er geen ziekenhuisopname is geweest en haar klachten niet op beeld (bij cardiologisch en longonderzoek) te zien zijn. Het gaat namelijk bij long-covid juist om klachten die – nog – niet goed verklaarbaar zijn. Ter onderbouwing heeft eiseres een rapportage van de deskundige en tevens verzekeringsarts [verzekeringsarts] “Resultaten en suggesties vooronderzoek dossiers long-covid” van
22 mei 2024 overgelegd. Het onderzoek door de primaire arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep was volgens eiseres bovendien te beperkt om daar conclusies uit te kunnen trekken. Ook vindt eiseres dat ten onrechte is voorbij gegaan aan de informatie van haar behandelaren. Daarnaast heeft eiseres een verklaring van haar werkgever overgelegd van
24 augustus 2023. Volgens de werkgever is de belastbaarheid van eiseres onverminderd beperkt vanwege long-covid. Zij werkt drie keer vier uur per week en onderbreekt de werkzaamheden vaak halverwege om rust te nemen. Het Uwv heeft daarom ten onrechte vastgesteld dat zij dertig uur per week kan werken. Eiseres heeft geen gronden gericht tegen het arbeidskundig onderzoek van het Uwv.
De beoordeling van de beroepsgronden
Toetsingskader
11.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek, aldus artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
11.2.
Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen (zorgvuldigheidsbeginsel). Ze mogen verder geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages (motiveringsbeginsel). Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Is het onderzoek zorgvuldig?
12.
12.1.
Eiseres is in de primaire fase beoordeeld door een arts, het rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. Daarnaast heeft hij eiseres op het spreekuur gezien. De resultaten van het medisch onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 17 november 2022. Er is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met datum 21 november 2022.
12.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar het standpunt van de primaire arts heroverwogen in zijn rapport van 23 juni 2023. Hij heeft het dossier bestudeerd, eiseres gezien bij de hoorzitting en lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet om anders te denken over de belastbaarheid dan de primaire arts en heeft in een FML van 23 juni 2023 een urenbeperking opgenomen van maximaal zes uur per dag en dertig uur per week.
12.3.
In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewijzigd in zijn rapport van 26 juli 2024. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er aanleiding om de urenbelastbaarheid te wijzigen naar 24 uur per week, omdat eiseres op de datum in geding één dag per week in behandeling was. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep al over deze informatie beschikte in zijn rapport van 23 juni 2023. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheidsgebrek als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.4
Uit de medische rapporten blijkt verder dat alle klachten van eiseres en de informatie van haar behandelaren, zoals die ten tijde van de rapportages bekend waren, in de rapportages worden genoemd. Ten aanzien van het onderzoek licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 26 juli 2024 toe dat het ging om tien diepe kniebuigingen, het bepalen van het gewicht en de lengte, bloeddruk en de polsfrequentie voor en na inspanning, het luisteren naar de longen en het observeren van de psychische toestand. Daarbij heeft hij een aantal specifiek aan long-covid gerelateerde klachten niet bij eiseres waargenomen. In het dossier bevinden zich een terugkoppeling van de re-integratieadviseur van 1 december 2022, een brief van de revalidatiearts [revalidatie arts] van 17 maart 2023, een e-mail van de fysiotherapeut en manueel therapeut van 22 maart 2023 en een brief van de huisarts van 3 april 2023. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze brieven zijn betrokken in de beoordeling. Gelet op de onderzoeksactiviteiten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten voor het overige zorgvuldig tot stand zijn gekomen, in die zin dat alle relevante informatie is verzameld en eiseres lichamelijk en psychisch is onderzocht.
Is de medische beoordeling voldoende gemotiveerd?
13. Eiseres heeft tegen het inhoudelijke medische oordeel van het Uwv aangevoerd dat ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aangenomen. De nadere urenbeperking van 24 uur per week die in beroep door verweerder wordt aangenomen, is volgens eiseres nog steeds niet voldoende. Zij is namelijk niet in staat meer dan twaalf uur per week te werken.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in zijn rapportage van 23 juni 2023 vast dat er ten tijde van de covid-infectie geen sprake is geweest van een ziekenhuisopname. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er enig verschil tussen de vrij forse mate waarin klachten/beperkingen worden geclaimd en de objectieve bevindingen bij onderzoek. In zijn rapportage van 26 juli 2024 schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij en de primaire arts de door eiseres genoemde klachten niet hebben waargenomen. Maximaal twaalf uur werken is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen feit maar een subjectief gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel in verband met andere medische klachten beperkingen opgenomen in de FML en een lichte energetische beperking in verband met de long-covid klachten.
15.1.
Het standpunt van de verzekeringsarts dat de klachten niet herleidbaar zijn tot een objectief medisch aantoonbare ziekte of gebrek, vindt de rechtbank in beginsel navolgbaar. De rechtbank is echter van oordeel dat door het Uwv onvoldoende is gemotiveerd waarom de klachten in het specifieke geval van eiseres desondanks niet kunnen leiden tot het aannemen van een nadere urenbeperking. De rechtbank vindt het hierbij van belang dat de klachten, zoals omschreven door eiseres, in zijn algemeenheid overeenkomen met de klachten en beperkingen die men ervaart als gevolg van long-covid. Op zitting heeft de deskundige toegelicht dat er (nog) geen testen voorhanden zijn om de klachten objectief te kunnen vaststellen en dat het daarom gaat om een inschatting en een analyse van de symptomen. Hij ziet in het dossier aanwijzingen dat er bij eiseres sprake is van een verlaat optreden van klachten na fysieke of mentale inspanning. Daarom kan een onderzoek tijdens het spreekuur door de verzekeringsarts volgens hem niet doorslaggevend worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat uit de medische rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet blijkt dat voldoende is meegewogen dat de klachten (nog) niet verklaarbaar zijn dan wel verlaat (kunnen) optreden.
15.2.
Ook gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in op de verklaringen van derden over de belastbaarheid van eiseres. Zo heeft de re-integratieadviseur op
1 december 2022, dus niet lang na de datum in geding, teruggekoppeld dat eiseres drie keer vier uur werkt en dat wordt geadviseerd dit te continueren en te proberen, als dat mogelijk is, de uren wat uit te breiden. De revalidatiearts schrijft dat de eerstelijns behandeling onvoldoende effectief is gebleken en hij omschrijft diverse beperkingen die eiseres ervaart. Zij werkt al sinds langere tijd drie keer vier uur per week en ziet in het uitbreiden daarvan geen mogelijkheden. Ook de huisarts en de werkgever verklaren dat eiseres niet in staat is om meer dan twaalf uur per week te werken. Tot slot blijkt uit het dagverhaal onder meer dat eiseres minimaal 9,5 uur slaapt per nacht en niet veel activiteiten onderneemt naast haar werkzaamheden. Eiseres heeft daarnaast tijdens het spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep verteld dat zij zorg nodig heeft van haar partner en haar ouders.
15.3.
De primaire arts schrijft in zijn rapportage van 22 november 2022 dat er sprake is van een actief dagverhaal met een normale slaapduur, waarbij geen zeer duidelijke afwijkende recuperatiebehoefte naar voren komt. Ook is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor een rustdag na een werkdag en is de recuperatietijd na zes uur verrichten van passend werk zodanig dat er de volgende dag opnieuw zes uur passend werk verricht kan worden. Uit deze overwegingen komt naar voren dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de mate van activiteiten en de gevolgen daarvan voor eiseres, uitgaan van een rooskleuriger beeld dan hoe eiseres en derden dat omschrijven. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet in de stelling dat de urenbeperking een subjectief gegeven is. Deze vindt namelijk steun in de hiervoor genoemde verklaringen en het dagverhaal. De rechtbank vindt het verder relevant dat eiseres op advies van de bedrijfsarts het werk vanaf 2021 gedeeltelijk heeft hervat en dat de uren stapsgewijs zijn opgebouwd naar drie keer zes uur per week. De bedrijfsarts heeft op 21 juli 2022 echter geconstateerd dat dit een te zware belasting was en heeft toen met eiseres afgesproken dat zij maximaal twaalf uur per week gaat werken, verspreid over drie dagen. Eiseres heeft dus niet lang voor de datum in geding juist geprobeerd om meer te werken, maar volgens de betrokken bedrijfsarts bleek dit een stap teveel voor haar. Ondanks dat eiseres tijdens het re-integratietraject en ook daarna behandelingen heeft gevolgd om haar klachten te verminderen, is zij niet in staat gebleken meer uren te werken. Eiseres werkt nog steeds twaalf uur per week bij deze werkgever en zij heeft bovendien altijd de mogelijkheid gehad om thuis te werken als zij niet in staat was om naar de locatie te komen. In het licht van het voorgaande is onvoldoende gemotiveerd dat eiseres op de datum in geding 6 uur per dag en maximaal 24 uur per week arbeid kon verrichten in een andere functie, in een andere omgeving, onder omstandigheden die voor extra belasting kunnen zorgen en zonder thuiswerkfaciliteiten.
15.4.
Uit 15.1. tot en met 15.3. volgt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op hetgeen hiervoor onder punt 12.3. en punt 15.1. tot en met 15.3. is overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat het Uwv een nader onderzoek moet verrichten naar de belastbaarheid van eiseres. Ook draagt de rechtbank niet aan het Uwv op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). De rechtbank bepaalt dat het Uwv binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Eiseres heeft gevraagd om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, aan de hoorzitting deelgenomen, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft iedere proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De zaak is van normaal gewicht. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt in totaal € 2.998,-.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres eveneens het door haar betaalde griffierecht ter hoogte van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het Uwv binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van het beroep tot een bedrag van € 2.998,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G. Elfferich, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 september 2024.
De griffier is verhinderd te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.