ECLI:NL:RBAMS:2024:5848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
AMS 23/2679 en 23/2686
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor het realiseren van balkons in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van twee balkons. De vergunninghouder had op 31 mei 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van balkons op de eerste en derde verdieping van een pand in Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verleende op 30 augustus 2022 de gevraagde vergunning, maar eisers maakten bezwaar tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde in een eerdere tussenuitspraak dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat het bouwplan niet zou leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy en het woon- en leefklimaat van eisers. In reactie op deze tussenuitspraak heeft het college herstelbesluiten genomen, maar eisers stelden dat de gebreken niet voldoende waren hersteld. De rechtbank heeft de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat het college de gebreken in de bestreden besluiten 3 en 4 had hersteld. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in redelijkheid kon worden verleend en dat er geen sprake was van een onevenredige privacyschending. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/2679 en AMS 23/2686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2024 in de zaak tussen

In de zaak AMS 23/2679:

[eisers] , uit Amsterdam, eisers

(gemachtigde: mr. E. Doornbos),
in de zaak AMS 23/2686:
[eiser], uit Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. G.A. van Gorcom),
en
in beide zaken:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J. de Groot).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[vergunninghouder]te ’s-Gravenhage, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.R. Beelen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning [1] .
1.1.
Op 31 mei 2022 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een balkon op de eerste en derde verdieping van het pand [adres] [huisnummer 1] te Amsterdam.
1.2.
Met het primaire besluit van 30 augustus 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ [2] en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ [3] . Het college heeft het bouwplan getoetst aan het ter plekke geldende bestemmingsplan ‘Oostelijke binnenstad’ (het bestemmingsplan). De balkons zijn geprojecteerd boven de bestemming tuin en daarmee in strijd. Het bestemmingsplan kent een mogelijkheid om af te wijken van deze regels ten behoeve van balkons, maar het bouwplan voldoet niet aan de hiervoor geldende toetsingscriteria. Er wordt niet voldaan aan de 45-graden-regel. Het college heeft ervoor gekozen om buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan. [eiser] , eigenaar van het pand [adres] [huisnummer 2] en [eisers] , eigenaren van het pand [adres] [huisnummer 3] , hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met twee afzonderlijke bestreden besluiten (bestreden besluit 1 en 2) van 7 april 2023 op de bezwaren van eisers heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten. Bij het pand is op de tweede verdieping namelijk reeds een balkon gerealiseerd. Volgens het college is de relatie van alle drie de balkons ten opzichte van de naastgelegen panden identiek. Verder zijn de ramen in de achtergevel van het buurpand [adres] [huisnummer 3] op een zodanige ruime afstand van de erfgrens gesitueerd en ligt de achtergevel van het pand [adres] [huisnummer 4] zodanig ver terug, dat door het plaatsen van beide balkons de privacy van de bewoners van de naastgelegen panden niet onevenredig wordt aangetast. Het uitvoeren van balkons met dezelfde afmeting als het vergunde balkon op de tweede verdieping zorgt bovendien voor een rustiger gevelbeeld. [eisers] hebben tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld en [eiser] heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft ook gereageerd.
1.5.
In een tussenuitspraak van 19 april 2024 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de in die uitspraak geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten 1 en 2 te herstellen.
1.6.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak twee afzonderlijke herstelbesluiten genomen van 13 juni 2024 (bestreden besluit 3 en 4), waarmee de bestreden besluiten 1 en 2 zijn aangevuld. Het bestreden besluit 3 is gericht aan [eisers] en het bestreden besluit 4 is gericht aan [eiser] .
1.7.
Eisers hebben vervolgens schriftelijk gereageerd op de bestreden besluiten 3 en 4.
1.8.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [4]
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de bestreden besluiten 1 en 2 gebreken bevatten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in de bestreden besluiten 1 en 2 onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy en het woon- en leefklimaat van eisers. Volgens de rechtbank is het college uitgegaan van het onjuiste uitgangspunt dat de balkons allemaal hetzelfde gepositioneerd zijn en de ruimtelijke relatie tussen de balkons en de naastgelegen panden voor alle balkons identiek is. Het had op de weg van het college gelegen om per balkon te onderzoeken wat de impact is op de privacy en het woon- en leefklimaat van eisers en te motiveren waarom dit al dan niet aan vergunningverlening in de weg staat. Daar komt bij dat het voorstelbaar is dat helmgras of klimop niet in alle gevallen voldoende de privacy waarborgt. Ook dit moet per geval worden bekeken en – zoals door het college op zitting ook erkend – indien als afdoende beoordeeld, als voorschrift in de vergunning worden opgenomen.
4. In de bestreden besluiten 3 en 4 heeft het college de besluiten 1 en 2 gewijzigd en aangevuld met de volgende motivering. Om te beoordelen of sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy wordt gekeken of er binnen een hoek van 45 graden inkijk is door de ramen in de achtergevel van belendende panden. De 45-gradenregel is als voorwaarde voor een binnenplanse afwijking opgenomen. Wanneer aan deze regel is voldaan, is geen sprake van onaanvaardbare privacyschending. De inkijk die in een dergelijke situatie mogelijk is, is minimaal en wordt aanvaardbaar geacht. Wordt niet aan de regel voldaan, dan wordt op een met dit principe overeenkomstige wijze beoordeeld of de privacysituatie niet onevenredig wordt aangetast. Wanneer een denkbeeldige lijn van 45 graden wordt getrokken vanaf het verste punt van het balkon naar de belendende achtergevel, komt men uit op de achtergevel, waarbij er nog enige afstand is tot het raam. Dit betekent dat aan het principe is voldaan dat binnen de hoek van 45 graden geen relevante inkijk in de belendende woning mogelijk is; het raam valt duidelijk buiten de 45-graden hoek, aldus het college. Op huisnummer [huisnummer 3] is een aanbouw aanwezig met ramen op de erfgrens. Vanaf zowel het balkon op de eerste verdieping, als het balkon op de derde verdieping, zal bovenop het (dichte) dak van de aanbouw worden gekeken en niet naar binnen. Voor zover er vanaf de balkons al enig zicht is op of in de aanbouw van huisnummer [huisnummer 3] , betreft dit schuin zicht. Men moet op het puntje van het balkon gaan staan en naar beneden kijken om aldaar een smalle strook in de aanbouw te kunnen waarnemen. Voor wat betreft het balkon op de derde verdieping komt daar nog bij dat de afstand tussen balkon en uitbouw dusdanig is, dat er ook om die reden niet veel te zien zal zijn. Volgens het college is er gelet op het voorgaande geen sprake van een onevenredige aantasting van de privacy en het woon- en leefklimaat van eisers. De groenvoorzieningen aan weerszijden van de balkons worden passend geacht om aantasting van de privacy verder te beperken. Het vergunde bouwplan voorziet al in houders voor groen aan de kopse zijden van de balkons en die zullen worden voorzien van groene (kunst)beplanting, waarmee bij normaal gebruik van de balkons gemakkelijke en hinderlijke directe inkijk op de naastgelegen percelen wordt voorkomen. Vergunninghouder heeft hiertoe nog een aangepaste uitwerking ingediend, waaruit volgt dat de groene afscheiding een minimale hoogte zal hebben van 1,80 meter. Volledigheidshalve wordt voor dit punt een aanvullend voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden, aldus het college.
5. Het beroep van [eisers] heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 3 en het beroep van [eiser] op het bestreden besluit 4, nu zij daarbij voldoende belang hebben.
6. De rechtbank beoordeelt of het college met de bestreden besluiten 3 en 4 de geconstateerde gebreken heeft hersteld.

Is sprake van privacyschending ten opzichte van de woning van [eiser] ?

7. [eiser] betoogt – samengevat – dat het college de gebreken met het herstelbesluit onvoldoende heeft hersteld. Er is onverminderd sprake van een aantasting van zijn privacy en woon- en leefklimaat. Volgens [eiser] zijn de balkons niet klein, is er wel degelijk verschil tussen balkons en ramen omdat ramen geen zijdelings zicht geven en is de redenering dat de balkons binnen de 45-gradenregel blijven onjuist. Bovendien heeft het college ten onrechte de omgevingsvergunning van [eiser] om te bouwen aan de achterzijde van zijn woning niet meegenomen. De balkons op de tweede en derde verdieping zullen direct inkijk geven in deze beoogde aanbouw.
8. Het gaat in deze zaak om de vergunde balkons op de eerste en derde verdieping van de [adres] [huisnummer 1] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met het bestreden besluit 4 voldoende gemotiveerd dat deze balkons geen onevenredige aantasting van de privacy en het woon- en leefklimaat van [eiser] met zich brengen. Anders dan [eiser] betoogt, is het standpunt van het college niet dat aan de 45-gradenregel wordt voldaan, maar dat een denkbeeldige lijn van 45 graden vanaf het verste punt van de balkons naar de belendende achtergevel uitkomt op de achtergevel, waarbij er nog enige afstand is tot het raam. Dit betekent dat aan het principe is voldaan dat binnen de hoek van 45 graden geen relevante inkijk in de belendende woning mogelijk is, aldus het college. De rechtbank volgt dit. De tekeningen die [eiser] heeft ingediend, leiden niet tot een ander oordeel. Bij normaal gebruik van de balkons zal niet tot nauwelijks op de verste hoek van het balkon worden gestaan, zodat eventueel zicht in het buurpand vanaf dat punt ook geen onevenredige aantasting van de privacy van [eiser] oplevert. Dat de aan [eiser] verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van zijn woning aan de achterzijde niet is meegenomen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. [eiser] had tijdens de besluitvorming nog geen uitvoering gegeven aan de vergunning en van concrete plannen daartoe is niet gebleken. Dat het college de al verleende vergunning voor het nog niet gerealiseerde balkon op de tweede verdieping wel heeft meegenomen, maakt de besluitvorming niet inconsequent. Het college beoordeelt immers de ruimtelijke gevolgen van de aangevraagde omgevingsvergunning (voor de balkons op de eerste en derde verdieping) ten opzichte van wat er (planologisch) al mogelijk is; dat wil zeggen inclusief het balkon op de tweede verdieping.
Is sprake van privacyschending ten opzichte van de woning van [eisers] ?
9. Ook [eisers] betogen – samengevat – dat het college met het herstelbesluit de gebreken onvoldoende heeft hersteld. Volgens [eisers] ligt één van de te realiseren balkons op minder dan vijftig centimeter van hun woning. Bovendien zal geluid door de knik in de bebouwing worden weerkaatst, waardoor meer geluidsoverlast zal ontstaan. Verder betogen [eisers] dat de verplichting om kunstbeplanting te plaatsen geen serieuze optie is om de enorme privacyschending te voorkomen. Door de gehele ligging van de balkons kan er vanaf de voorzijde nog altijd vol zicht komen op hun eigendommen.
10. De rechtbank oordeelt dat het college met het bestreden besluit 3 voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy en het woon- en leefklimaat van [eisers] . De rechtbank volgt het standpunt van het college dat, voor zover er vanaf de balkons al enig zicht is op of in de aanbouw van huisnummer [huisnummer 3] , dit schuin zicht betreft. Het is de rechtbank niet gebleken dat er meer zicht is in de aanbouw dan de door het college gestelde smalle strook vanaf het puntje van het balkon. Bij normaal gebruik van de balkons zal daarvan geen sprake zijn. Voor wat betreft het balkon op de derde verdieping komt daar volgens het college nog bij dat de afstand tussen balkon en uitbouw dusdanig is, dat er ook om die reden niet veel te zien zal zijn. De rechtbank volgt dit en verwijst ook naar wat zij in rechtsoverweging 8. hiervoor heeft overwogen over de 45-graden-regel en de beplanting. Dat er wel sprake is van zicht in de aanbouw dat een onevenredige privacyschending oplevert, hebben [eisers] onvoldoende onderbouwd.

Conclusie

11. Het college heeft de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen.
12. Gelet op wat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, dienen de bestreden besluiten 1 en 2 te worden vernietigd wegens strijd met de artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De beroepen voor zover gericht tegen die besluiten zijn gegrond.
13. Nu het college de gebreken in de bestreden besluiten 3 en 4 heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten 1 en 2 in stand te laten. De beroepen voor zover gericht tegen de bestreden besluiten 3 en 4 zijn ongegrond.
14. De rechtbank bepaalt dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. Omdat de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Zowel aan [eisers] als aan [eiser] wordt € 2.187,50 toegekend.

Beslissing

De rechtbank
in de zaak AMS 23/2679:
- verklaart het beroep van [eisers] voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 in stand blijven;
- verklaart het beroep van [eisers] voor zover gericht tegen het bestreden besluit 3 ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [eisers] te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [eisers] tot een bedrag van € 2.187,50;
in de zaak AMS 23/2686:
- verklaart het beroep van [eiser] voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven;
- verklaart het beroep van [eiser] voor zover gericht tegen het bestreden besluit 4 ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [eiser] te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, Wabo, in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het BOR
4.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.